Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 7

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 490 woorden
  • 15 oktober 2010
  • 41 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
41 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Scheikunde Periode 1 Hoofdstuk 7

Paragraaf 1 Dichtheid
p = m/v  m = p x v  v = m/p

1,00 g Fe + 0,57 g S  1,57 ijzersulfide  verhoudingsformule?

MMFe= 55,85 u (binas)

MM = m/n  n = m/MM

n = aantal mol

m = massa

MM = molaire massa

nFe = 1,00 g / 55,85 g/mol = 1,79x 10-2 mol

nS = 0,57 g / 32,0 g/mol = 1,78 x 10-2 mol

nFe : nS = 1,79 x 10-2 : 1,78 x 10-2 = 1 : 1

Formule wordt dan FeS (Fe2+, S2-)

Zie ook i-Puls, makkelijke oefenopgave.

Paragraaf 7,2 Reactie en verhouding in mol
Molverhouding
Stoffen reageren met elkaar in een bepaalde massaverhouding. Bijvoorbeeld 1 : 8. Je hebt dan 1 gram van het ene nodig om 8 gram van het andere helemaal te laten reageren. Uit de massaverhouding kun je de molverhouding berekenen. Je gebruikt daarvoor de molaire massa. Bijvoorbeeld :

1 gram H2 reageert met 8 gram zuurstof.

1 gram waterstof (H) komt overeen met 1 : 2,02 = 0,50 mol H2 (g)

8 gram zuurstof komt overeen met 8 : 32,00 = 0,25 mol O2 (g)

Ze reageren met elkaar in de molverhouding : 0,5 : 0,25  2 : 1

Reactievergelijking : 2 H2 + O2  2 H2O

Zie opdracht 16 voor meer voorbeeldsommen.

Zie ook i-Puls, makkelijke oefenopgave.

Paragraaf 7,3 Concentratie
Concentratie heeft te maken met de hoeveelheid opgeloste stof en de hoeveelheid oplosmiddel. Hoe meer stof je oplost in een bepaalde hoeveelheid oplosmiddel, hoe geconcentreerder de oplossing is.

De molariteit is het aantal mol opgeloste stof per liter oplossing.

c = n/V  n = c x v  V = n/c

M = n/V  n = M x V  V = n/M

c = concentratie

n = aantal mol

M = molariteit

V = aantal liters

Je lost op : 0,5 mol NaOH in 3,0 L water

M opl = 0,5 mol / 3,0 L = 0,15 mol/L

[NaOH] = 0 mol/L

[Na+] = 0,15 mol/L

[OH-] = 0,15 mol/L

[H2O] = 55,6 mol/L in alle oplossingen hetzelfde.

Zie opdracht 25 voor voorbeeldsom.

Zie ook i-Puls, makkelijke oefenopgave.

Paragraaf 7,4 Gehaltes
MAC-waarde = maximaal aanvaarde concentratie van een schadelijke stof.

ADI-waarde = Hoeveelheid stof die je dagelijks mag binnenkrijgen zonder dat het schade opleverd.

Volumeprocent = volume gevraagde stof / totaal volume x 100 %

Massaprocent = massa gevraagde stof / totale massa x 100 %

Zie opdracht 37 voor oefening.

Opdracht 39 is voor massa-ppm te oefenen.

Paragraaf 7,5 Rekenen aan reacties
Opgave 54 :
C18H16O2 + 26 O2  18 CO2 + 18H2O

1 mol kaarsvet = 26 mol O2

Vlucht = 2,5 dm3

VO2 = 21/100 x 2,5 dm3 = 0,5 dm3

Vm = 22,4 L/mol

nO2 = 0,5L/22,4 L/mol = 0,02 mol

nkaarsvet = 1/26 x 0,02 mol = 7,69 x 10-4

Vm = V/n  n=V/Vm

Molaire massa van kaarsvet is 284,5 gram

7,69 x 10-4 x 284,5 = 0,22 gram

De kaars is dus 0,24 gram lichter geworden.

Opdracht 53 ook nakijken

7,6 Rekenen aan reacties in oplossing
Opdracht 57:
K+ Pb2+

I- NO3-

H2O H2O

Pb2++ 2I-  PbI2

2 mol I- = 1 mol PbI2

1 : ½

1 mol KI = 1 mol I-

nKI = 100x10-3L x 0,138 mol/L = 0,0138 mol

nPbI2 = ½ x 0,0138 mol = 0,0069 mol

0,0069 mol = 6,9 mmol

6,9mmol x 461,0 = 3181 mg

3,18 gram loodjodide ontstaan

Opdracht 58 nakijken

7,7 Gassen
Molair Volume:
Het volume van 1,00 mol gas is bij dezelfde temperatuur en druk voor alle gassen hetzelfde. Bij standaardomstandigheden

T = 273 K

p = 1013 mbar

Dan is het molair volume 22,4 dm3/mol

Algemene gaswet
P1 x V1 = P2 x V2  P1 x V1 x T2 = P2 x V2 x T1

T1 T2

Het is nu 21 C en de druk is 1023 mbar. Wat is onder deze omstandigheden het molair gasvolume?

P1 = 1013 mbar P2 = 1023 mbar

V1 = 22,4 dm3 V2 = …….

T1 = 273 K T2 = 294 K

(1 mol ) ( 1 mol )

V2 = P1 x V1 x T2 = 1013x 22,4 x 294 = 23,9 dm3

P2 x T1 1023 x 273

Vm = 23,9 dm3/mol

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.