Hoofdstuk 3

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 808 woorden
  • 14 januari 2014
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
9 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
  • Vast à (s) à solid
  • Vloeibaar à (l) à liquid
  • Gas à (g) à gas
  • Opgelost in water à (aq) à aqua
  • Stoffen mengen met elkaar doordat de bindingen van de originele moleculen wordt verbroken en er dan nieuwe bindingen ontstaan. Apolaire stoffen lossen goed op in apolaire oplosmiddelen. Polaire stoffen lossen goed op in polaire oplosmiddelen.
  • Eisen voor het laten oplossen van een stof in H2O:
  1. De stof moet waterstofbruggen kunnen vormen of ontvangen OF
  2. De stof moet een polaire stof zijn.

Stroomgeleiding

  • Voorwaarden voor het transport van geladen deeltjes:
  • Geladen deeltjes nodig in de stof
  • Geladen deeltjes moeten zich vrij kunnen bewegen
  • In de vloeibare fase en gas fase kunen alle deeltjes sowieso vrij bewegen. Soms ook in de vaste fase

Moleculaire stoffen

  • Een stof die bestaat uit moleculen (en is geen zout/metaal)
  • Bestaat uit atomen
  • Komen geen metaalatomen in voor
  • Geleiden GEEN stroom
  • De deeltjes kunnen WEL vrij bewegen
  • Maar moleculaire stoffen bevatten GEEN geladen deeltjes

Metalen

  • Een metaal bestaat uit positieve metaaldeeltjes en (negatieve) elektronen
  • De elektronen verzorgen voor de geleiding in de vaste fase
  • De elektronenwolk van het ene molecuul trekt de kern van een ander metaalmolecuul aan, maar twee metaalmoleculen zullen nooit samensmelten doordat de elektronenwolken elkaar afstoten.
  1. Elektronenwolk àßkern (gaan samen)
  2. Elektronenwolk ßàelektronenwolk (stoten elkaar af)
  • In de zuivere vorm is bijna elk metaal vervormbaar
  • Geleiden stroom in de vloeibare fase én vaste fase
  • Metalen bevatten WEL geladen deeltjes
  • De geladen deeltjes kunnen WEL vrij bewegen

Zouten

  • Zout bestaat uit kleine, losse kristallen die aan elkaar vast zitten
  • Een zout bestaat uit positieve en negatieve geladen deeltjes (ionen)
  • Geleiden stroom in de vloeibare fase
  • Je hebt veel energie (hoog kookpunt) nodig om de geladen deeltjes vrij te kunnen laten bewegen in de ruimte.

Naamgeving van stoffen

  • Zie BINAS tabel 66C voor de voorvoegsels
  • 1 = mono ; 2 = di ; 3 = tri ; 4 = tetra ; 5 = penta ; 6 = hexa ; 7 = hepta ; 8 = octa
  • Mono laat je weg als het aan het begin van de naam staat
  • Groep 15, 16 en 17 krijgen –ide achter zich
  • Voorbeeld: P2O5 = Difosforpentaoxide

Covalentie

  • Een covalente binding is een binding waarbij er elektronen worden gedeeld om bij beide aan de octeregel te voldoen
  • De lewisbinding ziet er alsvolgt uit:

De twee puntjes die je tussen de F en H ziet staan, staan voor het feit dat beide dan één elektron met elkaar delen.

  • Een structuurformule ziet er alsvolgt uit:

Een streepje tussen de C en H staat ervoor dat beide één elektron met elkaar delen

  • De elektronennegativiteit van een molecuul zegt iets over de binding (covalente binding)
  • Apolaire binding = een elektronennegativiteitsverschil van 0 tot 0,4
  • Polaire binding = een elektronennegativiteitsverschil van 0,4 tot 1,7
  • Ionbinding (zoutformule) = een elektronennegativiteitsverschil van 1,7 en groter
  • Het atoom met de hoogste elektronennegativiteit trekt het molecuul het meeste aan
  • Vanderwaalsbinding is de onderlinge aantrekkingskracht tussen moleculen.
  • Wordt gebroken als de deeltjes te ver uitelkaar staan (bijvoorbeeld bij de overgang van een vloeistof à gas)
  • Deze binding wordt sterker bij de aanwezigheid van veel elektronen (= een groter oppervlak)
  • Hoe groter de molecuul massa, hoe sterker deze binding, hoe hoger het kook- en smeltpunt

Waterstofbruggen

  • Een brug tussen een zuurstofatoom en een waterstofbrug van hetzelfde of een ander molecuul
  • Voorwaardes voor het vormen van een waterstofbrug:
  1. Heeft het molecuul een O (zuurstof) of N (stikstof) atoom? (ontvangende groep)
  2. Heeft het een N-H of O-H? (vormende groep)
  • Een N-atoom kan één waterstofbrug aangaan en een O-atoom twee
  • Een H-atoom kan slechts één waterstofbrug vormen
  • De binding moet een O-H of een N-H zijn

Hydrofiel of hydrofoob?

  • Regels om te zien of een stof hydrofiel is:
  1. De stof moet waterbruggen kunnen ontvangen/vormen
  2. Klein apolair deel (tussen C-C)
  • De grens is 4 of 5 koolstofatomen aan elkaar vast

Dipool molecuul

  • Een dipool molecuul is een molecuul met een beetje een positieve en een beetje negatieve kant
  • Als je twee dipool moleculen tegen elkaar aanlegt met de positieve en negatieve kant, dan krijg je een dipool-dipoolbinding
  • Dit zorgt voor een hoger kookpunt door de sterkere binding = lastiger kapot te maken
  • Ondanks de polaire binding is dit een apolair molecuul. Dit komt omdat de polen elkaar opheffen. ààààààààààààààààà
  • Een apolair molecuul is een molecuul zonder ladingsvermogen.
  • Een polair molecuul is een molecuul met een ladingsverschil. Een molecuul dat bestaat uit apolaire atomen kan alsnog een polair molecuul zijn!

Percentage, promillage en ppm

  • Massa percentage =         (per 100) (in %)
  • Promillage =                  (per 1000) (in %o)
  • Miligram/kilo =              (per 1.000.000) (in ppm)
  • … à deel =

Molberekeningen

  • Volume gas = mol x Vm
  • Vm = volume van 1 mol gas
  • 298 K = 25 ˚C
  • Aantal graden Celcius = Aantal Kelvin - 273

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.