Samenvatting scheikunde hoofdstuk 3
Noem nog drie stoffen die goed oplosbaar zijn in water:
Soda, salmiak en alcohol.
Noem nog drie stoffen die niet of zeer slecht oplosbaar zijn in water:
Meel, kaarsvet en ijzer.
Hoe weet je dat de vaste stof die na het indampen bij proef 1 overbleef niet calcium is?
Calcium is een grijze vaste stof. De stof die na het indampen overbleef is wit en vast.
Zou je op grond van proef 1 willen zeggen dat calcium oplosbaar is in water?
Nee. Een stof die oplost in water komt na indampen weer terug en dat gebeurt niet met calcium.
Leg uit of bij proef 2 na het mengen nog zout en kopersulfaat aanwezig zijn:
Waarschijnlijk wel, want er is geen duidelijk waarneembare verandering opgetreden.
Leg uit of bij proef 3 na het mengen nog kaliumjodide en kopersulfaat aanwezig zijn:
Er is een nieuwe, gele, slecht oplosbare stof ontstaan. Kaliumjodide en kopersulfaat zijn dus verdwenen.
Schrijf op bij welke proef in deze paragraaf de stof alleen maar heet wordt, bij welke proef alleen maar een fase-overgang is opgetreden en bij welke proef een chemische reactie plaatsvond:
Bij proef 6 wordt de stof alleen maar heet. Bij proef 7 treedt een fase-overgang op. Bij de proeven 5, 8 en 9 vindt een chemische reactie plaats.
Hoe noemen we de volgende fase-overgangen bij water?
- van gas naar vast:
- van vast naar gas:
- rijpen
- sublimeren
Leg uit bij welke van de drie proeven uit paragraaf 3.1 een reactie heeft plaatsgevonden:
Bij proef 1 en 3 verdwenen de beginstoffen en ontstonden nieuwe stoffen. Bij deze proeven zijn dan reacties opgetreden.
Leg uit of bij het maken van popcorn een chemische reactie heeft plaatsgevonden:
De beginstof (de gele, vaste stof) is verdwenen en er is minstens één nieuwe stof ontstaan (wit, vast).
In een verslag schrijft Richa bij de waarnemingen dat de witte vaste stof smelt. Leg uit waarom dat niet juist is:
Smelten is een fase-overgang en dat is geen chemische reactie. Als je bij de waarnemingen zegt dat een stof smelt, geef je daarmee meteen aan dat geen chemische optreedt en dat is een conclusie. Je moet bij de waarnemingen dan altijd vermelden dat een stof vloeibaar wordt.
Beredeneer of de volgende gebeurtenissen chemische reacties zijn of niet:
a. Het verpoederen van suiker
b. Het verdampen van alcohol
c. Het verbranden van papier
d. Het zuur worden van melk
e. Het smelten van ijs
f. Het koken vaan aardappels
a. Nee. Je verdeelt suiker in kleinere stukjes, maar het blijft suiker.
b. Nee. Verdampen is een fase-overgang.
c. Ja. Het papier verdwijnt en er ontstaan nieuwe stoffen, zoals bijvoorbeeld as en een gas.
d. Ja. Er is minstens één stofeigenschap anders (smaak, maar ook vaak de kleur).
e. Nee. Smelten is een fase-overgang.
f. Ja. Voor het verwarmen heeft de aardappel andere eigenschappen dan na het koken. Zo is een aardappel na het koken anders van kleur (geler), smaak en hardheid.
Een metaaldraad is van ijzer, platina of magnesium. Hoe kun je onderzoeken van welk materiaal deze draad is gemaakt?
Als je bij de draad een magneet houdt en het draadje wordt aangetrokken dan is deze draad van ijzer. Zo niet, dan is de draad van platina of magnesium. Vervolgens kun je een stukje van de draad in een vlam houden. Als de draad in brand vliegt, is deze van magnesium. Als de draad alleen maar roodgloeiend wordt, is deze van platina.
Als je zwavel voorzichtig verwarmt, verdwijnt deze gele vaste stof en ontstaat een bruine vloeistof. Leg uit of je nu zeker weet of een chemische reactie heeft plaatsgevonden:
Nee, je moet je waarneming doen bij dezelfde omstandigheden. Dus moet je eerst nog afkoelen. Als dan weer een gele vaste stof ontstaat, dan is bij verwarming waarschijnlijk een fase-overgang opgetreden.
Wat is een reactieschema?
Een verkorte beschrijving van een chemische reactie. Je schrijft eerst de beginstoffen op en dan een pijl (geeft aan dat een chemische reactie verloopt). Dan zet je achter de pijl de stoffen neer die bij de reactie ontstaan (de reactieproducten). Tot slot zet je achter de namen van de stoffen de toestandsaanduidingen.
Leg uit dat je geen reactieschema kunt opstellen voor het smelten van ijs:
Het smelten van ijs is een fase-overgang en dat is geen reactie.
Kaarsvet reageert met zuurstof. Hierbij ontstaan waterdamp en het gas koolstofdioxide.
a. Wat zijn de beginstoffen bij deze reactie?
Kaarsvet en zuurstof.
b. Schrijf het reactieschema van deze reactie op:
Kaarsvet (vast) + zuurstof (gas) à koolstofdioxide (gas) + water (gas)
Zet alle reactieschema’s uit paragraaf 3.3 onder elkaar:
Proef 10: zoutzuur (gas) + ammoniak (gas) à salmiak (vast)
Proef 11: kopersulfaat (vast) à witte stof (vast) + kleurloze vloeistof
Proef 12: zwavel (vast) + zuurstof (gas) à zwaveldioxide (gas)
Proef 13: magnesium (vast) + zuurstof (gas) à periclaas (vast)
Proef 14: suiker (vast) à zwarte stof (vast) + kleurloze druppels (vloeibaar) + brandbare gassen (gas)
Welke reacties uit paragraaf 3.3 zijn ontledingsreacties en welke zijn vormingsreacties?
Bij proef 11 en 14 treden ontledingsreacties op. Bij proef 10, 12 en 13 treden vormingsreacties op.
Welke ontleedbare stoffen ben je in paragraaf 3.3 tegengekomen?
In ieder geval zijn de beginstoffen van een ontledingsreactie (kopersulfaat en suiker) en de reactieproducten van de proeven 10, 12 en 13 (salmiak, zwaveldioxide en periclaas) ontleedbare stoffen.
Leg uit wat het verschil is tussen een ontleedbare stof en een mengsel:
Een ontleedbare stof is één (zuivere) stof, die je kunt ontleden. Een mengsel zijn verschillende stoffen door elkaar heen; een mengsel kun je scheiden.
Heeft een ontleedbare stof een smeltpunt of een smelttraject?
Een ontleedbare stof is een zuivere stof en heeft dus een smeltpunt.
Hoe kun je onderzoeken of een stof tot de ontleedbare stoffen of tot de niet-ontleedbare stoffen behoort?
Door te proberen de stof te ontleden.
In de volgende reactieschema’s stellen de letters allemaal verschillende stoffen voor: A à B + C D + E à F
a. Van welke van deze stoffen weet je nu zeker dat ze tot de ontleedbare stoffen behoren?
A, want de beginstof van een ontledingsreactie is een ontleedbare stof. F, omdat die stof uit 2 andere stoffen is ontstaan en je dan dus mag verwachten dat het een ontleedbare stof is.
b. Van welke van deze stoffen weet je nu zeker dat ze tot de niet-ontleedbare stoffen behoren?
Van geen enkele. De ontleding van stof A is misschien niet volledig, zodat de stoffen B en C ontleedbare stoffen zijn.
Geef van de schuin gedrukte woorden aan of deze een mengsel van stoffen of een ontleedbare stof voorstellen:
a. Als je zout en water bij elkaar doet, krijg je een zoutoplossing.
b. Als je koper met zuurstof laat reageren ontstaat tenoriet.
c. Als je bessensap, alcohol en water in de juiste verhoudingen bij elkaar doet, krijg je bessenjenever.
d. Als je eriochaliet ontleedt, ontstaan koper en chloor.
a. Een zoutoplossing is een mengsel van zout en water.
b. Tenoriet is ontstaan bij de reactie van twee stoffen en is dus een ontleedbare stof.
c. Een mengsel. Bessenjenever is ontstaan door het mengen van de drie genoemde stoffen.
d. Eriochaliet is de beginstof van een ontledingsreactie en is dus een ontleedbare stof.
REACTIES
1 seconde geleden