Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 3

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 735 woorden
  • 10 november 2019
  • 24 keer beoordeeld
Cijfer 8
24 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 3: Moleculaire stoffen

Om elektrische stroom te kunnen geleiden zijn er geladen deeltjes nodig die vrij kunnen bewegen. Stoffen zijn in te delen in 3 groepen.

  • Metalen geleiden elektrische stroom in de vaste en in de vloeibare fase. 
  • Zouten geleiden geen elektrische stroom in de vaste, maar wel in de vloeibare fase. 
  • Moleculaire stoffen geleiden geen elektrische stroom in de vaste en in de vloeibare fase. 

Het kristalrooster van metalen heet metaalrooster. De binding tussen de positieve metaalionen en de negatieve vrije elektronen noemen we de metaalbinding. De metaalbinding is in het algemeen een sterke binding. 

Het verschil in stroomgeleiding tussen metalen, zouten en moleculaire stoffen kun je verklaren met de bouw van de stoffen. Het kristalrooster van zouten heet ionrooster. De binding tussen de positieve en de negatieve ionen noemen we de ionbinding. De meeste moleculaire stoffen hebben een molecuulrooster. De binding tussen de moleculen noemen we de vanderwaalsbinding. 

In de naam van een moleculaire stof waarvan de moleculen uit twee verschillende atoomsoorten bestaan gebruik je een voorvoegsel om de index uit de molecuulformule weer te geven. Daarachter plaats je de naam van de atoomsoort. De naam van de stof eindigt steeds op -ide. 

De atoombinding bevindt zich tussen de atomen in de moleculen. De atoombinding wordt gevormd door een gemeenschappelijk elektronenpaar. De covalentie van een atoom geeft het aantal atoombindingen aan dat een atoom kan vormen. Je kunt de covalentie van een atoomsoort afleiden uit het atoommodel van Bohr en uit de plaats in het periodiek systeem. 

In een Lewisstructuur worden alle atoombindingen getekend en ook de valentie-elektronen die geen binding vormen. Bij de structuurformule van een molecuul worden alleen de atoombindingen getekend. Deze worden aangegeven met een streepje. De atoombinding is een sterke binding. 

Het atoom met de hoogste elektronegativiteit trekt harder aan de elektronen en wordt daardoor een beetje negatief geladen, het andere atoom wordt een beetje positief geladen. Een atoombinding is apolair als het verschil in elektronegativiteit kleiner dan 0,4 is en polair als het verschil tussen de 0,4 en 1,7 ligt. Als het verschil in elektronegativiteit groter is dan 1,7, dan spreek je van een ionbinding. 

De vanderwaalsbinding is de binding tussen moleculen. Hoe groter de molecuulmassa van de moleculen van een stof, hoe sterker de vanderwaalsbinding is en hoe hoger het smelt- en kookpunt van de stof. Bij een groter contactoppervlak tussen de moleculen, wordt de vanderwaalsbinding sterker. 

Moleculaire stoffen waarvan de moleculen een O-H- of een N-H-binding bevatten hebben een hoger kookpunt dan je op grond van hun molecuulmassa zou verwachten. Tussen moleculen met NH- en/of OH-groepen treedt behalve de vanderwaalsbinding een extra binding op, die je de waterstofbrug noemt. De waterstofbrug is een redelijk sterke binding. 

Polaire atoombindingen in een molecuul kunnen leiden tot een molecuul met een ladingsdeling. We noemen dit soort moleculen dipoolmoleculen. De binding tussen deze moleculen heeft de dipool-dipoolbinding. Deze binding treedt op naast de vanderwaalsbinding, maar is vaak sterker.

Moleculen die geen ladingsverdeling hebben, zijn apolair. Een apolair molecuul kan wel polaire atoombinding hebben, maar het totale molecuul heeft door de bouw dan geen ladingsverdeling. Tussen deze moleculen is er alleen een vanderwaalsbinding. 

Bij het oplossen van een stof worden de bindingen tussen de moleculen van deze stof verbroken. De moleculen vormen nieuwe bindingen met moleculen van het oplosmiddel. Apolaire stoffen lossen goed op in apolaire oplosmiddelen. Polaire stoffen lossen goed op in polaire oplosmiddelen.

Als een stof zich kan verdelen over meerdere oplosmiddelen ontstaat uiteindelijk een verdelingsevenwicht. 

Bij een constante temperatuur en druk bevatten gelijke volumes van verschillende gassen evenveel moleculen en dus evenveel mol. 

Je kunt gemeten waarden met elkaar vermenigvuldigen of op elkaar delen. De uitkomst van zo’n berekening heeft evenveel significante cijfers als de gemeten waarde met het kleinste aantal significante cijfers. Nullen waarmee een getal begint zijn nooit significant. 

Het volume van één mol gas is voor alle gassen hetzelfde, bij gelijke temperatuur en druk. Het volume van één mol gas noem je het ‘molair volume’.

Het percentage van een stof is een mengsel is het aantal delen van die stof per honderd delen mengsel. Het promillage van een stof in een mengsel is dan het aantal delen van die stof per duizend delen mengsel. En het aantal ppm van een stof in een mengsel is het aantal delen van die stof per miljoen delen mengsel. 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.