Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 2: Moleculaire Stoffen

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2042 woorden
  • 16 oktober 2014
  • 81 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
81 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 2. Moleculaire stoffen

 

§ 2.2 Elektrisch geleidingsvermogen en naamgeving

 

Wat zijn moleculaire stoffen?
Moleculaire stoffen zijn opgebouwd uit moleculen: ongeladen deeltjes (geleiden dus geen stroom) die bestaan uit atomen.
• Als de atomen hetzelfde zijn, dan is de moleculaire stof een element.
• Als de atomen van 2 verschillende soorten zijn, dan is de moleculaire stof een verbinding.

 

Geleidt een moleculaire stof elektrische stroom?
Een stof kan alleen stroom geleiden als er tegelijker tijd aan 2 voorwaarden wordt voldaan.
• De stof moet bestaan uit geladen deeltjes (ionen).
• De geladen deeltjes moeten vrij kunnen bewegen.

 

Formules van moleculaire stoffen.
Je kunt aan de formule van een stof zien of het een moleculaire stof is.
• Je ziet het aan de symbolen: deze bestaan alleen uit niet-metalen.


Moleculaire stoffen geleiden geen stroom, omdat ze uit ongeladen deeltjes bestaan: moleculen. In hun formules komen alleen symbolen van niet-metalen voor. Moleculen bestaan dus altijd uit atomen van niet-metalen.

 

Naamgeving van moleculaire stoffen.
Indexen in de formule: de aantallen van elke atoomsoort in een molecuul > rechtsonder elk symbool.
De indexen geven we aan met voorvoegsels:

•           1 = mono
•           2 = di
•           3 = tri                                      H2O = diwaterstofmono-oxide
•           4 = tetra
•           5 = penta
•           6 = hexa
•           7 = hepta
•           8 = octa
•           9 = nona

•           10 = deca

(Binas tabel 66C)


Een triviale naam: ‘gewone naam’.
Systematische naam: officiële naam.

 

§ 2.3 Atoombindingen

 

Bindingen tussen atomen

Een molecuul bestaat uit 2 of meer atomen.

Atoombinding: binding tussen 2 atomen. Deze binding bestaat uit 2 elektronen. Deze elektronen zijn afkomstig van beide atomen, één van elk atoom. Deze elektronen noemen we bindingselektronen.

 

  • Soms delen beide atomen de elektronen volledig.

    Bv. bij een binding tussen 2 gelijke atomen, of tussen een C-atoom en een H-atoom.

  • Soms zijn de bindingselektronen meer in de buurt van het ene atoom te vinden dan in de buurt van het andere atoom: .

Een polaire atoombinding treffen we bv aan tussen een O-atoom en een  H- atoom. Of tussen een N-atoom en een H-atoom.

 

Structuurformules

Structuurformule: geeft aan hoe de atomen in een molecuul met elkaar zijn verbonden.

Elk streepje in een structuurformule stelt een binding tussen 2 atomen voor.

Covalentie: het aantal bindingsmogelijkheden van een atoom.

 

Atomen in een molecuul worden bijeengehouden door atoombindingen.
De covalentie van een atoomsoort is het getal dat aangeeft hoeveel bindingen die atoomsoort in een molecuul aangaat.

 

Meervoudige bindingen tussen 2 atomen.
Een meervoudige binding is bijvoorbeeld als er twee of meerdere streepjes tussen 2 atomen zitten:

•           C = C (aan elke C nog 2 x een H > etheen)

 

Wanneer worden atoombindingen verbroken?
Atoombindingen gaan alleen kapot als de moleculen kapot gaan, ze zijn zeer sterk.
Waar zijn ze voor bedoeld?
•   Ze zorgen ervoor dat de moleculen blijven bestaan dus dat de moleculen hun     eigenschappen kunnen behouden


Atoombindingen worden uitsluitend verbroken tijdens chemische reacties.

 

§ 2.4 Vanderwaalsbindingen

 

De 3 fasen van een stof

Stoffen kunnen in 3 fasen voorkomen:

  • Vaste stof (s)(onder het smeltpunt)

  • Vloeistof (l)(tussen het smeltpunt en het kookpunt)

  • Gas (g)(boven het kookpunt)

 

De moleculen van een stof zijn in elk van de 3 fasen precies hetzelfde. Moleculen veranderen dus niet als een stof van de ene fase overgaat in een andere fase.

 

 

Jood in de 3 fasen:

  • Vaste fase: joodmoleculen zijn regelmatig gerangschikt. Ze trillen rond een vast punt en blijven daardoor op hun plaats.

  • Vloeibare fase: regelmatige patroon van de joodmoleculen is verloren gegaan. De moleculen bewegen kriskras langs elkaar. Ze blijven wel nog dicht bij elkaar, net zoals in de vaste fase.

  • Gasvormige fase: moleculen bewegen op een zeer grote afstand van elkaar. Tussen de moleculen van een gas is ‘niets’: lege ruimte.

 

Binding: de ‘lijm’ tussen bijvoorbeeld de atomen in een molecuul.

Verbinding: een stof die bestaat uit 2 of meer verschillende atoomsoorten.

 

Bindingen tussen moleculen

Vanderwaalsbinding: binding tussen de moleculen.

  • Komt voor in een vloeibare fase en in een vaste fase > de moleculen blijven dicht bij elkaar.

  • Komt niet voor in een gasfase > de afstand tussen de moleculen is te groot.

 

 

 

Zijn de vanderwaalsbindingen in alle stoffen even sterk?

Als alle moleculen van een stof elkaar hebben losgelaten, is het kookpunt van de stof bereikt > gasfase.

 

Hoe zwaarder de moleculen, des te sterker is de vanderwaalsbinding tussen de moleculen, des te hoger is het kookpunt van de stof.

 

Wanneer wordt de vanderwaalsbinding verbroken?

  • Atoombindingen gaan alleen kapot als de moleculen kapot gaan, ze zijn zeer sterk.                                                                                                          Waar zijn ze voor bedoeld?

  • Ze zorgen ervoor dat de moleculen blijven bestaan dus dat de moleculen hun     eigenschappen kunnen behouden

  • Atoombindingen worden uitsluitend verbroken tijdens chemische reacties.


     

    § 2.6 Mengsels van moleculaire stoffen

     

    Welke moleculaire stoffen lossen goed op in water?

    De stoffen die oplossen in water blijken een bepaalde overeenkomst te hebben in hun structuurformules. In hun moleculen komt steeds minstens één OH- groep of NH-groep voor. Tussen deze OH-groepen of NH-groepen en watermoleculen kunnen waterstofbruggen gevormd worden.

     

    Hydrofiel: stof die oplost in water.

    Hydrofoob: stof die niet oplost in water.

     

    Stoffen met OH- of NH-groepen in hun moleculen lossen op in water. Deze moleculen vormen waterstofbruggen met watermoleculen. Stoffen die oplossen in water, noemen we hydrofiel. Stoffen die niet oplossen in water, noemen we hydrofoob.

     

    Lost een stof waarvan de moleculen een OH-groep bevatten altijd op in water?

    Als er veel C-atomen aanwezig zijn in het molecuul dan is de oplosbaarheid van de stof al veel kleiner, als er meer OH-groepen zijn dan C-atomen dan is er geen probleem met de oplosbaarheid.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Als er veel C-atomen aanwezig zijn in het molecuul dan is de oplosbaarheid van de stof al veel kleiner, als er meer OH-groepen zijn dan C-atomen dan is er geen probleem met de oplosbaarheid.

> Als de ‘staart’ van een molecuul langer is, zal de stof slechter oplossen in water.

 

Oplosvergelijkingen

 

Het oplossen van een moleculaire stof in water kun je in een reactievergelijking weergeven:


•          Alcohol (l)       >oplossing<    alcohol (aq)
•          C2H6O (l)        >oplossing<    C2H6O (aq)


Voor de pijl staat een zuivere moleculaire stof, voorzien van de toestandsaanduiding.
Achter de pijl staat de oplossing van de moleculaire stof in water > aq.

 

Oplosbaarheid

Met de oplosbaarheid van stoffen wordt bedoeld: hoeveel gram stof er maximaal in 100 gram water kan oplossen.

 
De oplosbaarheid kan ook beïnvloedt worden door de temperatuur van het water.
•          Voor de meeste vaste stoffen geldt: hoe hoger de temperatuur, des te     meer vaste stoffen er kunnen oplossen in het water.
•          Voor de meeste gassen geldt: hoe hoger de temperatuur, des te minder   gassen er kunnen oplossen in het water.

 

Verzadigde en onverzadigde oplossingen

Bij elke temperatuur kan slechts een bepaalde hoeveelheid van een stof oplossen in 100 gram water.

 

Onverzadigde oplossing: als je minder dan deze hoeveelheid toevoegt aan 100 gram water.

Verzadigde oplossing: als je precies deze hoeveelheid toevoegt aan 100 gram water.

 

Als je meer toevoegt, gebeurt er niets. De stof zakt dan naar de bodem of blijft op het water drijven.

 

Welke moleculaire stoffen mengen met elkaar?

2 soorten moleculaire stoffen:

  • Hydrofiele stoffen

  • Hydrofobe stoffen

 

- Stoffen van dezelfde soort mengen goed.

- Stoffen van verschillende soorten mengen heel slecht.

 

Dus:

Hydrofiele stoffen mengen onderling goed.
Hydrofobe stoffen mengen onderling goed.

Hydrofobe en hydrofiele stoffen mengen heel slecht.

 

Verschillende soorten van mengsels van moleculaire stoffen

  • Mengsels van gelijksoortige stoffen (hydrofiel + hydrofiel of hydrofoob + hydrofoob). Er zal een oplossing ontstaan.

Oplossing: mengsel waarbij de moleculen van de verschillende stoffen door elkaar zijn gehusseld. Een oplossing is altijd helder.

 

  • Mengsels van ongelijksoortige stoffen (hydrofiel + hydrofoob)

    Er zal geen oplossing ontstaan.

    Als je de stoffen door elkaar schudt, ontstaat er een troebel mengsel dat zich na enige tijd zal ontmengen. Als je een emulgator toevoegt, zal het mengsel enige tijd in stand worden gehouden.

    Emulgator: een stof waarvan de moleculen bestaan uit een hydrofiele kop en een hydrofobe staart.

     

     

    Verschillende typen mengsels van ongelijksoortige stoffen (dus allemaal troebel):

  • Nevel                                                                                      Mengsels van een gas en een vloeistof. Kleine druppels vloeistof zweven in een gas.

  • Suspensies                                                                             Mengsels van een vaste stof en een vloeistof. Kleine deeltjes van de vaste stof zweven in de vloeistof.

  • Schuim                                                                                 Mengsels van een gas en een vloeistof. Belletjes van het gas zweven in de vloeistof.

  • Emulsies                                                                                Mengsels van vloeistoffen. Druppeltjes van de ene vloeistof zweven in de andere vloeistof.

  • Rook         Mengsel van een vaste stof in een gas. Kleine deeltjes vaste stof zweven in een gas.

REACTIES

P.

P.

Wat is dit een goede samenvatting!












Prank

6 jaar geleden

Anna

Anna

Dankjewel!

4 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.