Hoofdstuk 2: Brandstoffen

Fossiele brandstoffen.

Veen ontstaat doordat afgestorven dieren zich mengen met zand en klei. Als je dat laat drogen, krijg je turf. Door de wind, die er zand op legt, zakt de bodem in, zo ontstaat eerst bruinkool en daarna steenkool. Zo zijn ook aardolie en aardgas ontstaan. Doordat ze zijn ontstaan uit afgestorven organismen, heten zij fossiele brandstoffen.

Koolwaterstoffen bestaan uit koolstof en waterstof. Ze zijn een deel van een grotere groep: koolstofverbindingen. Vroeger gebruikten mensen steenkool als brandstof. Om dat iets minder warm te laten zijn, werd de luchttoevoer verminderd. Daardoor verbrandde de kolen onvolledig en ontstond er giftige koolmonoxide.

Bij de verbranding van aardolie en aardgas ontstaat zwaveldioxide, wat zure regen veroorzaakt. Bij de verbranding van brandstoffen wordt zuurstof uit de lucht gehaald, bij de hoge temperatuur reageert de stikstof met het zuurstof, waarbij stikstofoxiden ontstaan.

Zoals NO, NO2, N2O4. Aangeduid met NOx. Dit zijn nitreuze dampen.

Bij de volledige verbranding van fossiele brandstoffen ontstaat o.a. koolstofdioxide, wat zorgt voor het broeikaseffect. Andere gassen die daarvoor zorgden waren methaan, lachgas (N2O (g)) en ozon (O3 (g))

Alternatieve brandstoffen.

Tegenwoordig worden biogas en bio-alcohol gebruikt als brandstof. Door het gebruik van alternatieve brandstoffen raakt de fossiele niet zo snel op.

De uitstoot van broeikasgassen is verminderd door alle biologische oplossingen.

De steenkool ligt op grote diepte, waardoor het economisch niet rendabel is om het te winnen. Dit kan toch door kolenvergassing. Door een boorgat wordt dan lucht en stoom in de kolenlaag geblazen.

- waterdamp + koolstof à koolstofmonooxide + waterstof

- koolstof + zuurstof à koolstofmonooxide

Koolstofmonooxide en waterstof samen vormen watergas.

Aardolie.

Gefractioneerde destillatie is een destillatie met meerdere fracties.