Hoofdstuk 2

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 894 woorden
  • 27 oktober 2014
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
16 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

2.1 metalen en niet-metalen

Fossiele brandstoffen: hele oude energierijke stoffen die in de grond zijn ontstaan uit:  

 

-      Brandstoffen (bijvoorbeeld: steenkool, aardolie, aardgas)
-      Koolwaterstoffen: stoffen die de elementen koolstof en waterstof bevatten.

2.2 de bouw van het atoom

In het periodiek systeem staan elementen met opklimmende atoommassa achter elkaar en elementen met overeenkomstige eigenschappen staan onder elkaar.

 

De horizontale rij heet een periode, de verticale kolom is een groep.

Groep 1 bevat alkalimentalen.

Groep 17 bevat de niet-metalen halogenen

Groep 18 bevat de edelgassen.

 

Alle atomen van hetzelfde element zijn gelijk.

Moleculen zijn opgebouwd uit atomen.

 

Een chemische reactie is een hergroepering van atomen, vandaar is de massa vóór en na de chemische reactie gelijk.

 

Je kunt uit metalen kleine negatief geladen deeltjes laten ontsnappen, de deeltjes zijn elektronen. Uit elke atoomsoort kunnen elektronen worden vrijgemaakt. Daarom bevatten alle atomen één of meer elektronen.

 

Een atoom is elektrisch neutraal. Er zitten dus elektronen – , neutronen 0 en protonen + in.

De neutronen en protonen zitten in de atoomkern de elektronen zijn om de atoomkern, in de elektronenwolk. Een atoom heeft een positief geladen kern, en een negatief geladen wolk.

 

Het atoomnummer geeft aan hoeveel protonen in de kern zitten, omdat het atoom neutraal is zitten er dus hetzelfde aantal elektronen in de wolk.

De elektronenwolk wordt verdeeld in schillen, de K-schil ligt het dichtst bij de kern.

De k-schil heeft maximaal 2 elektronen.

De L-schil maximaal 8 elektronen.

De M-schil maximaal 18 elektronen.

 

 

 

De massa van een neutron is gelijk aan de massa van een proton.

De massa van een neutron en proton is 1u (atomaire massa-eenheid)

De massa van een elektron mag je verwaarlozen.

 

Het totale aantal protonen en neutronen in de kern is het massagetal.

Het massagetal staat linksboven het elementsymbool.

Massagetal – atoomnummer = aantal neutronen

 

Atoomnummer = aantal protonen = aantal elektronen

Massagetal = aantal protonen + aantal neutronen

 

 

Isotopen
Een isotoop is een atoom met 2 of meer verschillende massa’s. dat komt omdat het aantal neutronen verschillen.

2.3 soorten stof

Metalen geleiden stroom in vaste en vloeibare toestand.

Zouten geleiden alleen stroom in vloeibare toestand. Zouten kun je delen in metalen en niet-metalen.

Moleculaire stoffen geleiden geen stroom.

 

Metalen zijn opgebouwd uit metaalatomen. In vaste vorm zitten de metalen in het metaalrooster. De atoomkernen in het rooster trillen, maar kunnen niet van hun plaats komen.

Als er stroom wordt geleid door een metaal gaan de negatieve elektronen van het ene atoom naar het andere atoom.

 

Metaalbinding:  als een atoom een vrij elektron heeft afgestaan blijft er een positief geladen atoomrest over. De negatieve vrije elektronen houden de positief geladen atoomresten bij elkaar.

 

Een niet-metaal rooster word een atoomrooster genoemd. (Vaste stoffen)

Als de vaste stoffen uit moleculen bestaat is het een molecuulrooster.

Ionen

Als er stroom gaat door een gesmolten zout treedt er een chemische reactie op.

Ionen zijn elektrisch geladen deeltjes.

De stroomgeleiding in een vloeibaar zout vind plaats door het verplaatsen van positieve en negatieve ionen.

Ionbinding, ionrooster

 Bij het smelten van zout vindt er geen chemische reactie plaats. De aantrekkingskracht tussen de zoutionen licht hoog omdat het smeltpunt ook hoog ligt. De binding tussen oinen in een vast zout heet ionbinding.

In een vast zout is een regelmatig patroon afwisselend van positieve en negatieve ionen. Dit heet een ionrooster. De ionbinding houdt de positieve en negatieve ionen op hun plaats.

De lading van ionen

Zouten zijn opgebouwd uit ionen.

Metaal ionen hebben altijd een positieve lading. Dit houdt in dat een metaal ion minder elektronen in de wolk heeft dan protonen in de kern.

Tweewaardig positief ion = een ion met 2 elektronen minder dan het overeenkomstige atoom.

Ionen van niet-metalen hebben altijd een negatieve lading. Dan zijn er meer elektronen in de wolk dan protonen in de kern.

Tweewaardig negatief ion = een ion met 2 elektronen meer dan het overeenkomstige atoom.

Covalentie: aantal atoombindingen wat een atoomsoort kan vormen.

Je geeft de samenstelling van zout weer met de verhoudingsformule.

Dit is de verhouding tussen het aantal metaalionen en niet-metaalionen, die samen de lading nul hebben. (Na+ en Cl- wordt NaCl)

 

Het opstellen van een zoutformule

 

 

1.ga na welke ionen in het zout aanwezig zijn.

2.bepaal de verhoudingen waarin de ionen aanwezig moeten zijn om een elektrisch neutraal zout te krijgen.

3.schrijf de verhoudingsformule op.

4.laat de ionladingen in de formule weg en plaats faseaanduiding.

Verhoudingsformule van ijzer(II) chloride (s)

 

1.Ijzer(II) chloride betaat uit Fe2+ en Cl- ionen

2.voor een elektrisch neutraal zout zijn 2x zoveel negatieve als positieve ionen nodig:

Fe2+ : Cl- = 1:2

  1. Fe2+Cl-2
  2. FeCl2 (s)

2.4 atoombinding

 

 

 

atoombinding = covalente binding = de binding tussen 2 atomen in een moleculaire stof.

Een gemeenschappelijk elektronenpaar houdt de positieve atoomresten bij elkaar.

Structuurformule = de formule waarin je met streepjes aangeeft hoe atomen aan elkaar gebonden zijn.

 

Waterstofcholoride heeft 17 protonen en elektronen. Er is maar 1 elektronnodig om de bindin te vormen. De overige 16 elektronen heet de atoomrest.

 

Covalentie

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Covalentie

 

De covaletie geeft aan hoeveel elektronen een atoom beschikbaar heeft voor de atoombinding met een ander atoom.

 

Atoombinding in koolwaterstoffen

 

Een etheenmolecuul heeft 2 waterstofatomen minder dan een ethaanmolecuul. Er blijven 2 elektronen over, de 2 elektronen vormen de dubbele binding.

 

Vanderwaarlsbinding.

 

Moleculaire stoffen hebben 2 soorten bindingen:

-

-

 

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.