Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1 t/m 6

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 1850 woorden
  • 11 oktober 2003
  • 290 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
290 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1 §1: Met de term stoffen bedoelen we alle materie, bijv. ijzer, water, zuurstof. Voorbeelden van stoffen die door de scheikunde gemaakt zijn: paracetamol, plastic, textiel. Je kunt stoffen onderscheiden door waarnemingen, zoals kijken, meten, voelen, ruiken. Voordelen van Chemie: 1) Welvaart en welzijn zijn sterk vooruit gegaan. 2) Mensen worden ouder door medicijnen. 3) De meeste mensen vinden het leven een stuk aantrekkelijker. Nadelen van Chemie: 1) Milieuvervuiling. 2) Voedsel is ongezonder, door bijv. gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw. §2: Vaste stof + Helder -> Oplossing

Vaste stof + Troebel -> Suspensie
Vloeistof + Helder -> Oplossing
Vloeistof + Troebel -> Emulsie
Emulsie: Mengsel van vet, water en emulgator
Emulgator: Stof die vet en water laat mengen. Bijv. zeep. Als er zoveel zout in het water opgelost is, dat het niet meer kan oplossen, noem je het een verzadigde oplossing. Als nog niet de maximale hoeveelheid zout is opgelost noem je het een onverzadigde oplossing. Als je een oplossing verdampt, blijft alleen de vaste stof over. Dat noem je indampen. §3: Scheikundigen bedoelen met een zuivere stof, een stof die uit één stof bestaat. Het tegenovergestelde van een zuivere stof is een mengsel. Kenmerkende eigenschappen van een stof noem je stofeigenschappen. Bijv. kleur, geur. De toestand bij kamertemperatuur (gas, vloeibaar, vast) is ook een stofeigenschap. We noemen die toestand fase of aggregatietoestand. Massa en volume zijn geen stofeigenschappen. Als een zuivere stof kookt, blijft de temperatuur gelijk. Als een mengsel kookt, loopt de temperatuur iets op. Zuivere stoffen hebben een kookpunt en een smeltpunt. Mengsels hebben een kooktraject en een smelttraject. §4: Edele metalen: Metalen die mooi blijven. Bijv. goud, zilver, platina. Onedele metalen: Metalen die in de buitenlucht niet mooi blijven. Bijv. ijzer, lood, zink. Zeer onedele metalen: Metalen die niet in de buitenlucht kunnen bestaan. Je moet ze afgesloten van lucht en water bewaren. Bijv. natrium. De meeste metalen kun je in de bodem vinden als erts. Van bijv. kopererts wordt koper gemaakt. Alleen edele metalen kun je direct in de bodem vinden. Als je gesmolten metalen met elkaar mengt krijgt je een legering of alliage. Een legering heeft vaak heel andere eigenschappen dan de afzonderlijke materialen die met elkaar gemengd zijn. Legeringen met kwik heten amalgamen
Brons bestaat uit koper, tin

Messing bestaat uit koper, zink
Soldeer bestaat uit lood, tin
Staal bestaat uit ijzer, chroom, nikkel §5: Zure vloeistoffen smaken zuur. Hoe zuurder de stof, hoe gevaarlijker. Zeer zure stoffen zijn accuzuur en maagsap. Basische stoffen smaken zeepachtig en voelen glad aan. Als je huid met basische stoffen in aanraking komt, droogt je huid uit. Zeer basische stoffen zijn gootsteenontstopper, ammonia. Om aan te geven hoe zuur of hoe basisch een stof is, gebruik je het getal pH. Zure vloeistoffen hebben een pH kleiner dan 7. Hoe lager het pH, hoe zuurder de vloeistof. Basische vloeistoffen hebben een pH groter dan 7. Hoe hoger de pH, hoe basischer de vloeistof. Vloeistoffen met een pH tussen 6 en 8 noemen we neutrale vloeistoffen. Een vloeistof is erg agressief, als de pH kleiner dan 2, of groter dan 12 is. Scheikunde – Hoofdstuk 2 §1: 2 manieren van sorteren: 1) Sorteren aan de bron: Je sorteert het afval op het moment dat het ontstaat (bijv. thuis). 2) Sorteren aan het eind: Het afval komt in de vuilniszak of container terecht. Bij filtreren laten we een suspensie door een filter lopen. De vaste deeltjes die in het filter achter blijven noem je het residu. De vloeistof die wel door het filter gaat heet het filtraat. Een oplossing kun je niet filtreren. Bij centrifugeren wordt een suspensie in een buis heel snel rondgedraaid. De vaste deeltjes worden naar de onderkant van de buis geslingerd. Daarna kun je de vloeistof afschenken De vaste stof is gescheiden van de andere stof. Je kan met centrifugeren ook emulsies ontmengen. §2: Als je zeewater verwarmt, verdampt het water. Als je dit water afkoelt, condenseert het en heb je vloeibaar (zoet) water. Op deze manier kun je uit zeewater drinkwater maken. Bij destilleren verwarm je een mengsel van (vloei)stoffen. De stof met het laagste kookpunt verdampt en deze vang je op. Dit is het destillaat. Wat in de kolf achterblijft, is het residu. Je kunt 2 of meer vloeistoffen door destillatie van elkaar scheiden, als er voldoende verschil in kookpunt is.
§3: Lekwater is verontreinigd water, waar verschillende stoffen in opgelost zijn. Extraheren gebruik je bij een mengsel van vaste stoffen. Je voegt aan het mengsel een geschikt oplosmiddel toe waarin één bestanddeel van het mengsel oplost. Door te filtreren en in te dampen (of te destilleren) heb je de vaste stoffen van elkaar gescheiden. Het oplosmiddel dat we hierbij gebruiken, heet het extractiemiddel (bijv. water, wasbenzine, alcohol). §4: Bij adsorptie hecht een kleurstof zich aan het oppervlak van het adsorptiemiddel. Voorbeelden van adsorptiemiddelen zijn silicagel en bleekaarde. Om het oppervlak van het adsorptiemiddel zo groot mogelijk te maken, moet je de stof eerst verpoederen. §5: Bij chromatograferen zet je een filtreerpapier met de te onderzoeken kleurstoffen in een loop-vloeistof. De kleurstof die het beste in de loopvloeistof oplost en het slechtste aan het papier hecht, komt hoog op het filtreerpapier terecht. De kleurstof die goed aan het papier hecht en slecht in de loopvloeistof oplost, komt laag op het papier. Je kan zo een mengsel van kleurstoffen van elkaar scheiden. Het papiertje dat je na het drogen overhoudt, is het chromatogram. De vloeistof die je hebt gebruikt, heet de loopvloeistof. Scheikunde – Hoofdstuk 3 §2: Verwachte verschijnselen als je een vaste stof verwarmt: - de stof wordt warm - de stof gaat gloeien - de stof gaat smelten of verdampen
Onverwachte verschijnselen als je een vaste stof verwarmt: - de stof koelt af - de stof stolt of condenseert - de stof ontploft - de kleur van de stof verandert
Vast -> Vloeibaar = Smelten
Vast -> Gas = Sublimeren
Vloeibaar -> Gas = Verdampen
Vloeibaar -> Vast = Stollen
Gas -> Vast = Rijpen

Gas -> Vloeibaar = Condenseren
Bij een chemische reactie verdwijnen stoffen of ontstaan nieuwe stoffen. Je moet de stoffen wel met dezelfde temperatuur vergelijken. Faseovergangen zijn geen chemische reacties. §3: De stoffen waarmee je begint, heten beginstoffen. De stoffen die ontstaan noem je reactie-producten. Als je wilt controleren of er een faseovergang of een chemische reactie optreedt, moet je het reactieproduct laten afkoelen. Als dan de beginstoffen weer terugkomen, spreek je van een faseovergang. §4: Als uit 2 of meer beginstoffen, 1 nieuwe stof ontstaat, spreek je van vormingsreactie. Als uit 1 beginstof 2 of meer reactieproducten ontstaan, spreek je van een ontledingsreactie. Reactieproducten bij een ontledingsreactie heten ook wel ontledingsproducten. Scheikunde – Hoofdstuk 4 §1: In een kringloopschema staat een niet-ontleedbare stof en de stoffen die bij chemische reacties hieruit kunnen ontstaan. §2: Een stof is opgebouwd uit moleculen. Een zuivere stof bestaat uit één soort moleculen. Bij reacties verdwijnen moleculen, maar atomen blijven behouden. Aluminium Al Nikkel Ni Fluor F
Barium Ba Platina Pt Fosfor P
Cadmium Cd Radium Ra Helium He
Calcium Ca Tin Sn Jood I

Chroom Cr Titaan Ti Koolstof C
Goud Au Uraan U Neon Ne
Kalium K Wolfraam W Silicium Si
Koper Cu IJzer Fe Stikstof N
Kwik Hg Zilver Ag Waterstof H
Lood Pb Zink Zn Zuurstof O
Magnesium Mg Argon Ar Zwavel S
Mangaan Mn Broom Br
Natrium Na Chloor Cl §3: s = vaste stof
l = vloeistof
g = gas
aq = opgelost in water
O -> oxide F -> fluoride Cl -> chloride Br -> bromide
I -> jodide
S -> sulfide
Reactieschema in woorden: koper (vast) + zuurstof (gas)  tenoriet (vast) Reactieschema in symbolen: Cu(s) + O(g)  Cu,O(s) §4: De massa van alle stoffen voor de reactie is samen even groot als de massa van alle reactie-producten na de reactie. Stoffen reageren met elkaar in een bepaalde vaste verhouding. De stappen bij rekenen aan reacties: 1. Schrijf het reactieschema in symbolen op. 2. Noteer welke stof er gegeven is en welke gevraagd wordt. 3. Schrijf de massa verhouding eronder. 4. Schrijf de gegeven massa op onder de stof waar het over gaat. 5. Reken met behulp van de verhoudingen de gevraagde massa uit. §5: Metalen hebben een paar dezelfde eigenschappen. Ze glimmen en geleiden stroom. Als er een metaal met zuurstof en water reageert, heet dat corrosie (het gaat roesten).
Scheikunde – Hoofdstuk 5 §1: Voor een verbranding zijn nodig: 1) Een brandstof
2) Zuurstof
3) Een minimale temperatuur: de ontbrandingstemperatuur
Het voorkomen van brand heet brandpreventie, zoals nooddeuren en brandblussers. §2: Een reactie met zuurstof heet een oxidatiereactie. Als dat samengaat met vuurverschijn-selen, spreek je van een verbrandingsreactie. Een reactie tussen zuurstof en water heet corrosie / roesten. Als een niet-ontleedbare stof reageert met zuurstof, ontstaat één nieuwe stof: een oxide. §3: Je kunt snel een stof aantonen door een reactie uit te voeren die kenmerkend is voor deze stof: een reagens (reagentia). Een gevoelig reagens reageert al met heel weinig van de aan te tonen stof. Een selectief reagens toont slechts één of een paar stoffen aan. Het reagens op water is wit kopersulfaat. Witte vaste stof wordt blauwe vaste stof. Het reagens op koolstofdioxide is kalkwater. Kleurloze vloeistof wordt witte suspensie. Het reagens op zwaveldioxide is joodwater. Gele vloeistof wordt kleurloze vloeistof. §4: Bij een onvolledige verbranding is er te weinig zuurstof aanwezig. Bij de verbanding van aardgas kan er bijv. koolstof en koolstofmonoxide ontstaan. Als de brandstof het element zuurstof bevat, ontstaat er geen zuurstofoxide.
§5: Een explosie is een snelle verbranding. Behalve de 3 verbrandingsvoorwaarden, moet het ook in een bepaalde verhouding met elkaar gemengd zijn. In vuurwerk zit een brandstof die snel moet ontbranden. Daarom zit er een stof in die zuurstof levert. Alleen als de brandstof het element zuurstof bevat, kan een ‘inwendige’ verbranding optreden. Scheikunde – Hoofdstuk 6 §1: Een molecuulmodel geeft een zuivere stof die op is gebouwd uit moleculen weer. Een mengsel bestaat uit verschillende moleculen. Moleculen bewegen in de gasvormige fase en in de vloeibare fase. Hoe snel de moleculen bewegen hangt af van de molecuulsoort en de temperatuur. Vanderwaalskrachten of cohesiekrachten zijn aantrekkende krachten tussen moleculen. §2: Volgens de atoomtheorie van Dalton zijn: 1. moleculen opgebouwd uit nog kleinere deeltjes: atomen. 2. atomen niet te vernietigen. 3. alle atomen van één soort aan elkaar gelijk. Een molecuul van een niet-ontleedbare stof bestaat uit één atoomsoort. Een molecuul van een ontleedbare stof bestaat uit 2 of meer atoomsoorten. Het wordt ook verbinding genoemd. Bij chemische reacties hergroeperen atomen zich tot andere moleculen. §3: Als er van een stof meer aanwezig is dan de massaverhouding aangeeft, is die stof in overmaat aanwezig. §4: Het getal dat het aantal moleculen aangeeft, heet de coëfficiënt. Het getal dat het aantal atomen aangeeft, heet de index. H2O is de (molecuul)formule van water. Griekse telwoorden: 1. mono 2. di 3. tri 4. tetra
5. penta
6. hexa
Formules ontleedbare stoffen: water = H2O butaan = C4H10
methaan = CH4 ammoniak = NH3

propaan = C3H8 sacharose = C12H22O11
Er is een aantal niet-ontleedbare stoffen dat wel uit moleculen bestaat: waterstof -> H2(g) stikstof -> N2(g) zuurstof -> O2(g) fluor -> F2(g) chloor -> Cl2(g) broom -> Br2(l) jood -> I2(s) §5: Een reactievergelijking kloppend maken: 1. Schrijf het reactieschema in woorden op. 2. Vervang de woorden door formules met toestandsaanduidingen. 3. Bekijk in de formules hoeveel atomen van elke soort er voor en achter de pijl staan. 4. Om het aantal atomen kloppend te krijgen, moet je het aantal moleculen voor en achter de pijl aanpassen. Dat doe je door coëfficiënten voor de molecuulformules te zetten. 5. Controleer of het klopt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.