Eindexamens 2025

Wij helpen je er doorheen ›

Hoofdstuk 1 t/m 5

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo/vwo | 1975 woorden
  • 27 juni 2009
  • 32 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
32 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Inspiratie nodig voor je profielwerkstuk?

Ben jij op zoek naar een onderwerp voor je profielwerkstuk, maar weet je niet waar te beginnen? Bij de Universiteit Twente vind je volop inspiratie. Van organen op chips tot fast fashion tot het programmeren van een robot – er is altijd wel een onderwerp dat bij jouw interesses past.

Lees meer!
Samenvattingen scheikunde:
Hoofdstuk 1 =

Scheikunde en reacties:
Scheikunde houdt zich bezig met stoffen en met verandering van stoffen.
Een experiment is een poging om na te gaan of een bepaalde veronderstelling juist is.
Een chemische reactie is een proces waarbij één of meer stoffen verdwijnen. Daarvoor in de plaats komen één of meer andere stoffen.
Een verbranding is de reactie van een stof met zuurstof, waarbij vuurverschijnselen waarneembaar zijn.
Een verbrandingsreactie kan pas plaatsvinden als er tegelijkertijd voldaan is aan 3 voorwaarden:
- er moet een brandbare stof aanwezig zijn;
- er moet zuurstof aanwezig zijn;
- de brandbare stof moet een ontbrandingstemperatuur hebben.
Een gif is een stof die een negatieve invloed heeft op een organisme of op een bepaalde lichaamsfunctie

Hoofdstuk 2 = Stoffen, moleculen en atomen:

Stofeigenschappen zijn eigenschappen van een stof.
Elke stof heeft een unieke combinatie van stofeigenschappen.
Een stofconstante is een stofeigenschap die wordt uitgedrukt in een getal, gevolgd door een eenheid.
Temperatuur in K = temperatuur in graden celcius + 273
Een stof kan voorkomen in 3 verschillende fasen:
- Een stof is vast bij een temperatuur die lager is dan het smeltpunt.
- Een stof is vloeibaar bij een temperatuur die tussen het smeltpunt en het kookpunt in ligt.
- Een stof is gasvormig bij een temperatuur die hoger is dan het kookpunt.
De dichtheid van een stof geeft aan hoe groot de massa is van een bepaald volume van die stof.
(s)= vast (l)= vloeibaar (g)=gasvormig
Als een stof overgaat van de vloeibare fase naar de gasvormige fase verspreiden de moleculen zich over een zeer groot volume (verdamping).
Bij een faseovergang veranderen alleen de bewegingsmogelijkheden van de moleculen, niet de moleculen zelf. De identiteit van de stof blijft dus behouden: er treedt geen chemische reactie op.
Een element is een niet-ontleedbare stof.
Een ontledingsreactie is een reactie waarbij de varschillende soorten atomen in een molecuul uit elkaar worden gehaald. De moleculen vernaderen dus.
Een molecuul van een element bestaat uit atomen van dezelfde soort.
Een verbinding is een ontleedbare stof.
Een molecuul van een verbinding bestaat uit tenminste twee atomen van verschillende soort.
De natuur kent ruim 100 verschillende elementen; evenzo bestaan er ruim 100 verschillende atoomsoorten.
Er zijn miljoenen verschillende verbindingen bekend; er bestaan dus ook miljoenen verschillende molecuulsoorten.
Het getal dat in een molecuulformule rechtsonder het symbool van een atoomsoort staat, wordt index genoemd.
Het getal dat het aantal moleculen aangeeft heet coëfficiënt.
De volgorde waarin de diverse atoomsoorten in een molecuulformule worden vermeld, berust op afspraken die hier niet worden toegelicht. Meestal blijkt de alfabetische volgorde op te gaan, maar dat is niet altijd het geval.
Als ergens een molecuulformule staat vermeld, wordt daarmee dikwijls de desbetreffende stof bedoeld en niet één molecuul van die stof. Met de formule H2O bijvoorbeeld kan dus zowel de stof water als één watermolecuul bedoeld worden.
Moleculen van elementen bestaan altijd uit gelijksoortige atomen. De elementen helium, neon, argon, xenon, krypton en radon komen in de natuur voor als éénatomige moleculen. Meestal spreekt men dan van losse atomen. De zes bovengenoemde elementen worden edelgassen genoemd.
Een groepje van 7 elementen komt voor als twee-atomige moleculen: waterstof (H2), zuurstof (O2), stikstof (N2), fluor (F2), chloor (Cl2), broom (Br2) en jood (I2).
Vieratomige elementen worden aangetroffen bij het element fosfor (P4) en achtatomige bij het element zwavel(S8). Van de overige elementen zijn uitsluitend ‘moleculen’ bekend die bestaan uit een onbeperkt groot aantel atomen. Het begrip ‘molecuul’ verliest daar zijn betekenis.

Hoofdstuk 3 = Zuivere stoffen en mengsels:
Een zuivere stof bestaat uit één enkele molecuulsoort.
Een mengsel bestaat uit verschillende molecuulsoorten.
De componenten van een mengsel zijn de stoffen die samen het mengsel vormen.
Een zuivere stof heeft een kookpunt en een smeltpunt, een mengsel heeft een kooktraject en een smelttraject.
Een oplossing is een mengsel waarin de opgeloste stof is opgedeeld in losse moleculen, die gelijkmatig verdeeld zijn. Een oplossing is altijd helder.
Onder de oplosbaarheid van een stof verstaan we het maximaal aantal grammen van die stof, dat kan worden opgelost in 1 kg van een bepaald oplosmiddel. Een oplossing die deze maximale hoeveelheid opgeloste stof per kg bevat, noemen we verzadigd.
Een suspensie bestaat uit een fijnverdeelde vaste stof, die zweeft in een vloeistof.
Het uitzakken van een suspensie = de zwevende stof zakt na een tijdje naar beneden.
Een emulsie is een ondoorzichtig mengsel van vloeistoffen, waarbij druppeltjes van de ene vloeistof zweven in de andere.
Een emulgator is een stof, die er voor zorgt dat de rondzwevende vloeistofdruppeltjes niet de kans krijgen samen te vloeien tot een complete vloeistoflaag.
Lecithine is een veel gebruikte emulgator.
Een mengsel van een vaste stof en een vloeistof (suspensie) kan men scheiden door het te laten bezinken, door het te centrifugeren of door het te filtreren.
Een mengsel van twee vaste stoffen kun je scheiden door het te extraheren en vervolgens in te dampen.
Extraheren is een scheidingsmethode die berust op een verschil in oplosbaarheid van de componenten in een bepaald oplosmiddel. Het oplosmiddel dat je gebruikt bij het extraheren, heet het extractiemiddel.
Indampen is een scheidingsmethode die berust op een verschil in vluchtigheid. Indampen is een geschikte methode om een opgeloste vaste stof te scheiden van het oplosmiddel.
Een mengsel van vloeistoffen kun je scheiden door het te destilleren.
Destillatie is een scheidingsmethode die berust op verschillen in kookpunt van de componenten van een mengsel.
Het deel van het mengsel dat niet verdampt noem je het residu.
De door verdamping en condensatie afgescheiden vloeistof heet het destillaat.
Bij adsorberen wordt er een middel toegevoegd aan een mengsel, dat bijv. de kleurstof aan een oplossing onttrekt.
Het middel dat bij adsorberen aan het mengsel wordt toegevoegd noemt met een adsorptiemiddel.
Norit is een veelgebruikt adsorptiemiddel.
Papierchromatografie is een scheidingsmethode dat erg veel lijkt op adsorberen: de vloeistof onder in het bekerglas (de loopvloeistof) wordt door het filtreerpapier omhoog gezogen, de vloeistof komt langs de inktstippen, de inkt lost op in de loopvloeistof, de kleurstoffen hechten zich weer aan het papier (allemaal op een andere hoogte, omdat de ene kleurstof beter in de loopvloeistof oplost dan de andere: de stof die het beste oplost in de loopvloeistof en het minst goed adsorbeert aan het papieroppervlak komt het hoogst, de stof die het slechtst oplost in de loopvloeistof en het beste adsorbeert aan het papieroppervlak staat onderaan.)
Het stuk filtreerpapier waarop alle kleurstoffen van de inkt te zien is heet een chromatogram.
Bij papierchromatografie spelen dus zowel verschillen in oplosbaarheid als verschillen in aanhechtingsvermogen tussen de componenten van een mengsel een rol.

Hoofdstuk 4 = Chemische reacties:
Een chemische reactie is een proces, waarbij 1 of meer stoffen verdwijnen. Daarvoor in de plaats komen 1 of meer andere stoffen.
Reactieschema: ammoniumdichromaat (s) → chroomoxide (s) + stikstof (g) + water (l)
De temperatuurgrens, waaronder een reactie niet kan verlopen, noemen we de reactietemperatuur.
Een exotherme reactie is een reactie waarbij meer warmte, of een andere vorm van energie, vrijkomt dan dat je erin stopt.
Een endotherme reactie is een reactie die slecht kan verlopen, zolang er warmte, of een andere vorm van energie, aan de reagerende stof(fen) wordt toegevoerd.
‘Wet van Lavoisier’: Bij een chemische reactie is de totale massa van de reactieproducten gelijk aan de totale massa van de beginstoffen.
Een chemische reactie stopt als 1 van de beginstoffen op is.
Het overblijvende deel van de andere beginstof(fen) heet de overmaat.
Een chemische reactie waarbij uit 1 beginstof twee of meer reactieproducten gevormd worden, heet een ontledingsreactie.
De meeste ontledingsreacties zijn endotherme reacties. Daarbij maken we onderscheid tussen 3 typen: thermolyse, elektrolyse en fotolyse.
Een thermolyse is een ontledingsreactie die verloopt d.m.v. verhitting.
Een elektrolyse is een ontledingsreactie die verloopt d.m.v. elektrische stroom.
Een fotolyse is een ontledingsreactie die verloopt d.m.v. bestraling met licht.
Bij volledige ontleding van een verbinding ontstaan uitsluitend elementen. Het is hierbij meestal wel nodig om meerdere ontledingsreacties na elkaar uit te voeren.
Een massaverhouding is de hoeveelheid massa van de ene stof die nodig is om volledig te reageren met een bepaalde massa van de andere stof.
Een reactievergelijking is de verkorte schrijfwijze van een reactieschema.
Vóór de pijl moeten evenveel atomen staan als ná de pijl. Als het niet meteen klopt, moet je de reactievergelijking ‘kloppend’ maken.
Een oxidatiereactie is de reactie van een stof met zuurstof.
Een oxide is een verbinding van een bepaald element met zuurstof.
Een oxide bestaat uit slechts twee atoomsoorten.
Een reagens is een stof die kan aantonen welk oxide er bij een bepaalde oxidatiereactie wordt gevormd.
Wit kopersulfaat + water → de stof krijgt een lichtblauwe kleur
Kalkwater + koolstofdioxide → de heldere kleurloze vloeistof verandert in een witte suspensie
Broomwater + zwaveldioxide → de heldere gele vloeistof verliest zijn kleur.
Bij de verbranding van een verbinding ontstaan dezelfde oxiden als bij de afzonderlijke verbrandingsreacties van de elementen waaruit de desbetreffende verbinding bestaat.
Bij onvoldoende zuurstoftoevoer kan ook onvolledige verbranding optreden. In dat geval ontstaat en C (roet) in plaats van CO2. Meestal ontstaan de verbrandingsproducten C en CO2 naast elkaar. Bij hoge temperatuur reageren C en CO2 met elkaar tot CO.
Een explosie is een supersnelle verbrandingsreactie waarbij in korte tijd veel warmte vrijkomt. Hierdoor stijgt de temperatuur en zet de gevormde stof sterk uit, waardoor de omringende lucht met kracht opzij wordt gedrukt. Dit veroorzaakt een schokgolf en een knal.

Hoofdstuk 5 = Water, zeep en cosmetica:
Zolang het water zich in de lucht bevind, noemen we het regenwater.
Het water dat zich in de rivieren, sloten, vennen en meren bevindt, noemen we oppervlaktewater.
Als je een diepe kuil graaft kom je vanzelf water tegen. Dat noemen we grondwater.
Zeewater is het zoute water van de zee.
Drinkwater is het water dat zó bewerkt is dat de mens het kan drinken.
Water vormt het hoofdbestanddeel van heel veel levensmiddelen.
Het zelfreinigend vermogen van een rivier is het vermogen waarmee de rivier zelf de meegevoerde afvalstoffen kan afbreken.
Het opruimen van afvalstoffen door bacteriën wordt biologische afbraak genoemd.
Bij chemische afbraak van de opgeloste afvalstoffen wordt er ozon in het water geblazen.
Hard water is water met een hoog gehalte aan opgeloste kalk.
Een zeepmolecuul bestaat uit een lange ‘staart’ en een kleine ‘kop’. De kop is goed oplosbaar is water, maar de staart niet. De staart is wel goed oplosbaar in stoffen als olie en vet. De staarten zoeken dan ook een manier om uit het water te ‘ontsnappen’. Bij een vetvlek lossen de ‘koppen’ op in het vet en zo omringen de zeepmoleculen de vlek zodat er een klein bolletje ontstaat.
Voor zure oplossingen geldt: pH < 7.
Voor neutrale oplossingen geldt: pH is ongeveer 7.
Voor basische oplossingen geldt: pH > 7.
De pH van een oplossing kun je meten met een strookje universeel indicatorpapier.
Synthetische zeep (detergent) verlaagd de oppervlaktespanning van het water, zodat het wasgoed door en door bevochtigd wordt.
Bleekmiddel maakt de kleurstofvlekken onzichtbaar.
Enzymen zorgen voor de afbraak van eiwithoudende vlekken.
Een optische witmaker hecht zich aan het wasgoed, waardoor dit witter gaat lijken.
Door de aanwezigheid van kalk in water, kan zeep zijn werk niet meer doen. Een wasversterker is een soort ingebouwde waterontharder, dat er dus voor zorgt dat water en kalk niet kunnen reageren.
Vroeger werd in vrijwel elk wasmiddel fosfaat gebruikt, dat overbemesting (eutrofiëring) van het wateroppervlak veroorzaakt, waardoor overmatige algengroei optreedt. Hierdoor wordt al het andere leven in het water uiteindelijk verstikt.
Proteasen zijn enzymen die de afbraak van eiwithoudende stoffen voor hun rekening nemen.
Het denatureren van een enzymmolecuul is het snel verloren gaan van de ingewikkelde ruimtelijke bouw. Dat treedt bijv. op als de temperatuur wordt verhoogd. Een gedenatureerde protease is niet langer in staat om eiwitten af te breken.
Een conserveermiddel zorgt ervoor dat de producten langer houdbaar zijn.
Geurstoffen worden aan een cosmetisch artikel toegevoegd, zodat het lekker ruikt.
Zeep zit in artikelen die bedoeld zijn om schoon te maken.
Tandpasta bevat ook krijt om het vuil van de tanden af te schuren.
Sommige artikelen bevatten desinfecterende stoffen.
In make-up zitten ook allerlei kleurstoffen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.