Scheikunde hoofdstuk 1:
§ 1.1
1. Atomaire massa eenheid = massa H atoom = 1,7 . 10-27kg = massa van het kleinste atoom dat er bestaat.
2. 3 elementaire deeltjes waaruit een atoom is opgebouwd:
naam: massa: lading: plaats in het atoom:
proton 1 µ 1+ in de kern
neutron 1 µ 0 in de kern
elektron ≈ 0 µ 1- rond de kern (elektronenwolk, schillen)
1µ = 1,7 . 10-27 kg
3. Een atoom heeft geen lading à aantal elektronen is gelijk aan het aantal protonen.
4. Atoomnummer = aantal protonen = aantal neutronen
5. Massagetal = het aantal protonen en neutronen in de kern. Bijv. 35Cl of Cl-35. Deze atoomsoort bevat: 17p+, 17e- en (35-17)18n
§ 1.2
1. Binas tabel 99 à het periodiek systeem. Groep = verticale kolom waarin atomen staan met veel overeenkomsten. Periode = horizontale rij met overeenkomsten in chemische eigenschappen.
2. Groep 1 t/m 13= metalen, behalve waterstof (H) en Boor (B). Groep 14 t/m 18= niet metalen, behalve Tin (Sn), lood (Pb), Ge en Bi. Groep 1= alkalimetalen, behalve H. groep 17= halogenen (zoutvormers) en groep 18= edelgassen.
3. Binas tabel 25 à isotopen (iso= gelijk, topos= plaats) atomen die het zelfde symbool en atoomnummer hebben, maar een verschillend massagetal hebben. Ze hebben dus evenveel protonen en elektronen en een verschillend aantal neutronen.
4. Binas tabel 25 à 3 waterstofisotopen:
H-1 met 1 proton, 1 elektron, 1 – 1 = 0 neutronen
H-2 met 1 proton, 1 elektron, 2 – 1 = 1 neutron
H-3 met 1 proton, 1 elektron, 3 – 1 = 2 neutronen
5. tabel 25 kolom5 staat welke isotoop het meest voorkomt
§ 1.3
1. kristalrooster= regelmatige rangschikking van deeltjes in een vaste stof.
2. er zijn 3 soorten kristalrooster:
- Molecuulrooster: dit rooster is opgebouwd uit moleculen, die weer bestaan uit niet-metaal atomen. Het rooster wordt in stand gehouden door de zwakke van der Waals krachten tussen moleculen. De stoffen hebben een laag smeltpunt. Bij grotere moleculen zijn de Van Der Waals krachten sterker en is het smeltpunt van de stof dus hoger.
- Metaalrooster: dit rooster is niet opgebouwd uit moleculen maar uit metaalatomen, bijv. ijzer (Fe).
- Atoomrooster: dit komt heel weinig voor. De stoffen hebben een zeer hoog smeltpunt, bijv. diamant (C).
§ 1.4
1. Een stof geleidt stroom als in de stof geladen deeltjes aanwezig zijn die zich kunnen verplaatsen.
2. Er zijn 3 soorten stoffen.
- metalen: ze geleiden zowel in de vaste als de vloeibare fase, door verplaatsing van elektronen.
- Moleculaire stoffen: ze geleiden nooit, zoals kunststoffen, en rubber. Ze bestaan alleen maar uit niet metaalatomen.
- Zouten: ze geleiden niet in de vaste fase, maar wel in de vloeibare en opgeloste fase. Ze bestaan uit metaaldeeltjes en niet-metaaldeeltjes. Bijv. keukenzout NaCl.
§ 1.6
1.
à
H atoom H atoom H2 molecuul
2. Atoombinding is een zeer sterke binding tussen twee niet-metaalatomen in een molecuul.
3. De atoombinding wordt tot stand gebracht door twee elektronen. Elk atoom levert daarbij één elektron. Er ontstaat een gemeenschappelijk elektronenpaar. Dat voorgesteld wordt door een streepje tussen de atomen: H – H (een structuurformule) bijv. H – Cl
4. Atoomrest is een atoom zonder de bindingselektron.
5. leerboek blz 36 (figuur): atoomrest van waterstof H bevat 1 proton en 0 elektron. Atoomrest O bevat: 8 protonen en 6 elektronen.
6. Covalentie= het aantal elektronen dat een niet metaalatoom beschikbaar heeft voor paarvorming. H heeft dus de covalentie 1, O heeft de covalentie 2.
7. Tabel 99 à
- groep 18 (edelgassen) covalentie 0.
- groep 17 covalentie 1 (18-17).
- groep 16 covalentie 2 (18-16).
- groep 15 covalentie 3 (18-15)
- groep 14 covalentie 4 (18-14)
- H heeft altijd de covalentie 1.
8. Geef de structuurformule van de stof met de molecuulformule CH4O
Covalentie C= 4 H= 1 en O= 2
9. CH2O:
10. C2H2
§ 1.7
1. Ion= geladen atoom.
2. Het positief Ion heeft minder elektronen (-) dan protonen (+).
3. Tabel 40A à kolom 2 à symbolen à laatste kolom à ionlading. Natrium = 1+
4. Een Na+ ion heeft 11 protonen (=11+) en 10 elektronen (=10-).
5. Een negatief Ion heeft meer elektronen dan protonen.
6. Een Cl- ion heeft: protonen: 17 (=17+) en elektronen: 18 (=18-)
7. Zouten zijn stoffen die opgebouwd zijn uit positieve metaalionen en negatieve niet-metaalionen. Bijv. keukenzout Na+Cl-
8. Ionbinding= sterke elektrische aantrekking tussen positieve en negatieve ionen. Het kristalrooster heet ionrooster.
9. Door de sterke ionbinding hebben zouten een hoog smeltpunt en zijn het vaste stoffen.
10. In de vaste fase zijn de ionen niet bewegelijk, dus geen stroomgeleiding. In de vloeibare en opgeloste toestand wel.
Hoofdstuk 2
§ 2.1
1. Tabel 40A kolom 2 à symbolen
2. Tabel 40A laatste kolom à ionlading = elektrovalentie = valentie.
3. Alle metalen hebben een positieve ionlading.
4. Sommige metalen hebben er twee. Fe heet ijzer(II) Fe heet ijzer (III).
5. Alle niet-metalen hebben een negatieve ionlading. Hun namen eindigen op –ide.
6. Leren: leerboek tabel op blz 51.
7. Aluminiumchloride bestaat uit: Al ionen en Cl ionen. Het geheel is neutraal geladen als erop elk Al ion drie Cl ionen voorkomen. Formule aluminiumchloride= Al Cl .
8. De formule van een zout is dus een verhoudingsformule en geen molecuulformule.
§ 2.2
1. Samengesteld ion= ion dat bestaat uit meerdere soorten atomen.
2. Leren: leerboek tabel op blz 55.
3. Magnesiumnitraat bestaat uit Mg ionen en NO3 ionen. Het geheel is neutraal geladen als er op elk Mg ion 2 NO3 ionen voorkomen. à formule magnesiumnitraat: Mg (NO3 )2.
4. Spreek uit: m – g – n – o – drie – tweemaal
5. De haakjes worden alleen gebruikt bij samengestelde ionen.
6. Ammoniumsulfaat bestaat uit:
§ 2.3
1. Alle zouten zijn vaste stoffen.
2. Zouten lossen op in water. Het ionrooster valt helemaal uit elkaar in losse ionen. Het ionrooster wordt afgebroken en de ionen komen los van elkaar.
3. Na Cl (s) water Na (aq) + Cl (aq)
4. Het omgekeerde proces is het indampen van een zoutoplossing: Na (aq) + Cl (aq)
Verwarmen Na Cl (s)
5. Leren tabel op blz 60.
REACTIES
1 seconde geleden