Hoofdstuk 1

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 619 woorden
  • 22 november 2010
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
8 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
Scheikunde 4.1.1

1.2
De lading van een atoomkern wordt veroorzaakt door positief geladen deeltjes: de protonen.

Protonen = in de kern à bepaalt welke atoomsoort het is (verander dit getal dus en je krijgt een hele andere atoomsoort)

Kernlading = + of - van een atoom

Neutronen = zijn deeltjes zonder lading en met een massa die ongeveer gelijk is aan die van een proton

Elektronenwolk = rondom de kern bestaat uit een of meer negatief geladen deeltjes à elektronen

De lading van een elektron is negatief en die van proton dus positief en er zijn precies zoveel van als de proton.

Elektronen en Protonen = aantal is gelijk aan elkaar à atoomnummer

Atomaire massa eenheden = u

1,00 u = 1.66 x 10-27 kg

Elektrische lading = coulomb (de lading van een proton is dan 1.6 x 10-19)

Protonen + Neutronen = massagetal (BINAS tabel 25) (BINAS tabel 5 en 7)

Massa van een atoom = atoommassa à uitgedrukt in atomaire massa-eenheden

Massagetal (de helft hiervan is atoomnummer à aantal protonen)= totale aantal kerndeeltjes : een geheel getal zonder eenheid

De atoommassa is geen geheel getal.

3 soorten magnesium
                            Mg                        Mg                         Mg
massagetal      24                          25                         26
atoomnummer 12                          12                        12
protonen             12                          12                       12
neutronen           12                        13                         14
elektronen          12                           12                      12

Massagetal symbool
atoomnummer 24
12 25
12 26
12
Symbool - massagetal Mg-24 Mg-25 Mg-26

Isotopen zijn atomen met hetzelfde aantal protonen, maar met een verschillend aantal neutronen.

Isotopen bepalen ongeveer de gemiddelde atoommassa van een element (BINAS tabel 99)

Berekening van gem atoma :

1. De massa’s van de afzonderlijke magnesiumisotopen

2. De percentages waarin de verschillende isotopen in het isotopenmengsel voorkomen

Tabel 99 = afgeronde waarde van gemiddelde atoommassa’s van alle elementen

Nauwkeuriger = tabel 25 als isotoop tabel 40A om gemiddelde massa van een atoomsoort zoals die in de natuur voorkomt

De atoommassa (A) van een element is meestal een gemiddelde. De waarde van deze gemiddelde atoommassa wordt bepaald door:

-de massa’’s van de isotopen in het isotopenmengsel van het element

-de percentages waarin de isotopen in dat mengsel voorkomen

De gemiddelde moleculemassa (M) is gelijk aan de som van de gemiddelde atoommassa’’s van alle atomen die in het molecuul voorkomen.

1.3
Elementen = stoffen die uit maar 1 atoomsoort bestaan (120 van bekend) à staan in het periodiek systeem

Horizontale rij = periode

Verticale rij = groep

Alkalimetalen = zachte metalen

Aardalkalimetalen = deze metalen zijn harder

Halogenen = twee-atomische moleculen

Edelgassen = zeer geringe reactiviteit

1.4
Moleculaire stof à geleid niet

Moleculaire stof + metaal = zout à geleid alleen in vloeibare fase

Metaal à geleiden altijd

Elektrische stroom is transport van geladen deeltjes à

1. In de stof moeten geladen deeltjes zijn

2. Deze geladen deeltjes moeten zich vrij kunnen bewegen

Naamgeving : TABEL 66C

Molecularie stoffen à meestal opgebouwd uit een skelet (koolstofatomen + water, zuur en/of stikstof atomen aan gebonden zijn)

Deze kun je aangeven met een structuurformule

Elk streepje tussen een atoom = atoombinding

Aantal bindingsmogelijkheden = covalentie

symbool covalentie
H, F, Cl, Br, I 1
O, S                2
N, P                3
C, Si               4

Een atoombinding of covalente binding is een binding tussen twee atomen van niet-metalen.

1.6
Smelten = van vast naar vloeibaar

Verdampen = vloeistof naar gas

Alle moculen bij elkaar = moleculerooster

Vanderwaalsbindingen = twee elkaar tegenstrevende effecten

1. Moleculen trekken elkaar aan. Dit leidt tot een binding tussen de moleculen die je vanderwaalsbindingen noemt

2. Een hogere temperatuur houdt in dat moleculen heftiger bewegen, de zogenaamde temperatuurbeweging

De sterke van een vanderwaalsbinding neemt toe naarmate een molecuul meer elektronen bevat à grotere massa, grotere omvang

Hoe groter de moleculemassa van een stof, des te sterker de vanderwaalsbinding en des te hoger het kookpunt en smeltpunt van de stof.

1.7
Waterstofbruggen (intermoleculaire binding) = zit simpelweg tussen o en n atomen en bindt ze daardoor

1.8
Een ion is een atoom of atoomgroep met een positieve of negatieve lading. De grootte van de lading is meestal 1 2 3 4. De lading van een afzonderlijk ion wordt altijd rechtsboven het symbool van het desbetreffende deeltje genoteerd.

Na+ Cl-

Metalen = altijd positief

Niet-metalen = altijd negatief

Ionbinding is heel erg sterk (sterker dan vdwbinding of Hbrugbinding)à hufterproof

Ionrooster à zitten zouten in een bepaalde verhoudingà verhoudingsformule

Temp verhogen à ionen krijgen meer bewegingsruimte

Gesmolten zout zijn de verplaatsende + en - verantwoordelijk voor geleiden

1.9
Metaalrooster en metaalbinding in het rooster à vrije elektronen

Een gestold mengsel van twee of meer metalen noem je een legering. Een andere benaming is alliage.

Metalen zijn zeer makkelijk vervormbaar

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.