Scheikunde 4.1.1
1.2
De lading van een atoomkern wordt veroorzaakt door positief geladen deeltjes: de protonen.
Protonen = in de kern à bepaalt welke atoomsoort het is (verander dit getal dus en je krijgt een hele andere atoomsoort)
Kernlading = + of - van een atoom
Neutronen = zijn deeltjes zonder lading en met een massa die ongeveer gelijk is aan die van een proton
Elektronenwolk = rondom de kern bestaat uit een of meer negatief geladen deeltjes à elektronen
De lading van een elektron is negatief en die van proton dus positief en er zijn precies zoveel van als de proton.
Elektronen en Protonen = aantal is gelijk aan elkaar à atoomnummer
Atomaire massa eenheden = u
1,00 u = 1.66 x 10-27 kg
Elektrische lading = coulomb (de lading van een proton is dan 1.6 x 10-19)
Protonen + Neutronen = massagetal (BINAS tabel 25) (BINAS tabel 5 en 7)
Massa van een atoom = atoommassa à uitgedrukt in atomaire massa-eenheden
Massagetal (de helft hiervan is atoomnummer à aantal protonen)= totale aantal kerndeeltjes : een geheel getal zonder eenheid
De atoommassa is geen geheel getal.
3 soorten magnesium
Mg Mg Mg
massagetal 24 25 26
atoomnummer 12 12 12
protonen 12 12 12
neutronen 12 13 14
elektronen 12 12 12
Massagetal symbool
atoomnummer 24
12 25
12 26
12
Symbool - massagetal Mg-24 Mg-25 Mg-26
Isotopen zijn atomen met hetzelfde aantal protonen, maar met een verschillend aantal neutronen.
Isotopen bepalen ongeveer de gemiddelde atoommassa van een element (BINAS tabel 99)
Berekening van gem atoma :
1. De massa’s van de afzonderlijke magnesiumisotopen
2. De percentages waarin de verschillende isotopen in het isotopenmengsel voorkomen
Tabel 99 = afgeronde waarde van gemiddelde atoommassa’s van alle elementen
Nauwkeuriger = tabel 25 als isotoop tabel 40A om gemiddelde massa van een atoomsoort zoals die in de natuur voorkomt
De atoommassa (A) van een element is meestal een gemiddelde. De waarde van deze gemiddelde atoommassa wordt bepaald door:
-de massa’’s van de isotopen in het isotopenmengsel van het element
-de percentages waarin de isotopen in dat mengsel voorkomen
De gemiddelde moleculemassa (M) is gelijk aan de som van de gemiddelde atoommassa’’s van alle atomen die in het molecuul voorkomen.
1.3
Elementen = stoffen die uit maar 1 atoomsoort bestaan (120 van bekend) à staan in het periodiek systeem
Horizontale rij = periode
Verticale rij = groep
Alkalimetalen = zachte metalen
Aardalkalimetalen = deze metalen zijn harder
Halogenen = twee-atomische moleculen
Edelgassen = zeer geringe reactiviteit
1.4
Moleculaire stof à geleid niet
Moleculaire stof + metaal = zout à geleid alleen in vloeibare fase
Metaal à geleiden altijd
Elektrische stroom is transport van geladen deeltjes à
1. In de stof moeten geladen deeltjes zijn
2. Deze geladen deeltjes moeten zich vrij kunnen bewegen
Naamgeving : TABEL 66C
Molecularie stoffen à meestal opgebouwd uit een skelet (koolstofatomen + water, zuur en/of stikstof atomen aan gebonden zijn)
Deze kun je aangeven met een structuurformule
Elk streepje tussen een atoom = atoombinding
Aantal bindingsmogelijkheden = covalentie
symbool covalentie
H, F, Cl, Br, I 1
O, S 2
N, P 3
C, Si 4
Een atoombinding of covalente binding is een binding tussen twee atomen van niet-metalen.
1.6
Smelten = van vast naar vloeibaar
Verdampen = vloeistof naar gas
Alle moculen bij elkaar = moleculerooster
Vanderwaalsbindingen = twee elkaar tegenstrevende effecten
1. Moleculen trekken elkaar aan. Dit leidt tot een binding tussen de moleculen die je vanderwaalsbindingen noemt
2. Een hogere temperatuur houdt in dat moleculen heftiger bewegen, de zogenaamde temperatuurbeweging
De sterke van een vanderwaalsbinding neemt toe naarmate een molecuul meer elektronen bevat à grotere massa, grotere omvang
Hoe groter de moleculemassa van een stof, des te sterker de vanderwaalsbinding en des te hoger het kookpunt en smeltpunt van de stof.
1.7
Waterstofbruggen (intermoleculaire binding) = zit simpelweg tussen o en n atomen en bindt ze daardoor
1.8
Een ion is een atoom of atoomgroep met een positieve of negatieve lading. De grootte van de lading is meestal 1 2 3 4. De lading van een afzonderlijk ion wordt altijd rechtsboven het symbool van het desbetreffende deeltje genoteerd.
Na+ Cl-
Metalen = altijd positief
Niet-metalen = altijd negatief
Ionbinding is heel erg sterk (sterker dan vdwbinding of Hbrugbinding)à hufterproof
Ionrooster à zitten zouten in een bepaalde verhoudingà verhoudingsformule
Temp verhogen à ionen krijgen meer bewegingsruimte
Gesmolten zout zijn de verplaatsende + en - verantwoordelijk voor geleiden
1.9
Metaalrooster en metaalbinding in het rooster à vrije elektronen
Een gestold mengsel van twee of meer metalen noem je een legering. Een andere benaming is alliage.
Metalen zijn zeer makkelijk vervormbaar
REACTIES
1 seconde geleden