Hoofdstuk 1
1.2 Zuivere stoffen en mengsels
Er bestaan tientallen miljoenen molecule, dus ook tientallen miljoenen verschillende stoffen. Een zuivere stof bestaat uit één soort bouwstenen, meestal moleculen. Elementen zijn stoffen waarvan de bouwstenen bestaan uit één atoomsoort. Verbindingen zijn stoffen waarvan de bouwstenen bestaan uit twee of meer verschillende atomen.
Een mengsel bestaat uit twee of meer stoffen, dus ook uit twee of meer soorten bouwstenen. Een zuivere stof heft een smeltpunt en een kookpunt. Een mengsel heft een smelttraject en een kooktraject.
Een oplossing is een mengsel van vloeistoffen en vaste stoffen, waarvan de bouwstenen volledig zijn gemengd. Een suspensie bestaat uit korreltjes van een voste stof die zweven in een andere vloeistof. Een emulsie bestaat uit kleine druppeltjes van een vloeistof die zweven in een andere vloeistof. Hydrofiele stoffen mengen meestal goed met water en hydrofobe stoffen niet.
Een emulgatormolecuul heeft een hydrofobe staart en een hydrofiele kop je gebruikt een emulgator om ervoor te zorgen dat een emulsie niet ontmengd.
(afbeelding 1.4, 1.5 en 1.6 bekijken)
1.3 Scheidingsmethode
- Verschil in deeltjesgrootte: suspensie
De Methode heet filtreren, de vloeistof noemen we het filtraat, de vaste stof noemen we het residu.
- Verschil in kookpunt: suspensie
De methode heet bezinken de stof met de grootste dichtheid vormt de onderste laag
- Verschil in kookpunt: oplossing
De methode heet indampen maar je kan ook gebruik maken van destillatie, een deel dat niet verdampt noem je het residu en de opgevangen vloeistof heet het destillaat.
Een mengsel van twee vaste stoffen kun je scheiden door extraheren. Adsorberen is een scheidingsmethode waarmee je opgeloste geur-, kleur- en smaak stoffen uit een oplossing kunt halen.
Een kleine hoeveelheid mengsel van opgeloste (kleur)stoffen kun je scheiden door middel van papierchromatografie. De RF-waarde van de stof bepaalt de plaats in het chromatogram.
(afbeelding 1,11 en 1,12 bekijken)
1.4 Chemische reacties
Tijdens een chemische reactie veranderen de beginstoffen in reactieproducten. Voor elke chemische reactie geldt de wet van massabehoud. Stoffen reageren en ontstaan in een vaste massaverhouding. Een chemische reactie verloopt pas als de tempratuur even hoog of hoger is dan de reactietempratuur. Bij elke chemische reactie treedt een energie effect op.
Een proces is exotherm als er tijdens het proces energie aan de omgeving wordt afgestaan. Een proces is endotherm als er tijdens het proces energie vanuit de omgeving wordt opgenomen. Elke reactie heeft een bepaalde activeringsenergie energie nodig om op gang te komen.
Het energie-effect van elk proces kun je weergeven in een energiediagram. Daaruit kun je de activeringsenergie en de reactie energie van het proces aflezen.
(afbeelding 1.19, 1.20, 1.21, 1.22a en 1.22b bekijken)
1.5 De snelheid van een reactie
De tijd die verstrijkt tussen het begin en het einde van een reactie noemen we reactietijd. Naarmate de reactietijd korter is, verloopt een reactie sneller. Een maat voor de reactiesnelheid is de hoeveelheid stof die per seconde en per liter reactiemengsel ontstaat of verdwijnt.
De reactiesnelheid wordt bepaald door vijf factoren:
1.) De verdelingsgraad van een stof
2.) De soort stof
3.) De tempratuur
4.) De concentratie van de reagerende stoffen
5.) De katalysator
(afbeelding 1.24 bekijken)
1.6 Het botsende-deeltjesmodel
Een botsing tussen twee deeltjes die tot een reactie lijdt, noemen we een effectieve botsing. Hoe meer effectieve botsingen per seconde, des te gorter de reactiesnelheid.
Als de concentratie van de beginstoffen kleiner wordt, neemt het aantal effectieve botsingen af, en dus ook de reactiesnelheid.
De aard van de beginstoffen heeft invloed op de activeringsenergie van een reactie en dus op de reactiesnelheid. Een katalysator verlaagt de activeringsenergie van een reactie sneller en/of bij lagere tempratuur verloopt.
(afbeelding 1.29, 1.32 a t/m c en 1.33 bekijken)
Hoofdstuk 2
2.2 De bouw van een atoom
Een atoommodel volgens Dalton: Een atoom is een massief bolletje. Elke atoomsoort heeft zijn eigen afmetingen.
Het atoommodel volgens Rutherford: Een atoom bestaat uit een positief geladen kern en een negatief geladen kern en een negatief geladen elektronenwolk. De atoomkern bestaat uit positief geladen protonen en ongeladen neutronen. De elektronenwolk bestaat uit negatief geladen elektronen. Het aantal protonen in een atoom is gelijk aan het aantal elektronen.
Elk atoom heeft een atoomnummer. Alle atomen van dezelfde soort hebben hetzelfde atoomnummer. Het atoomnummer is gelijk aan het aantal protonen. Elk atoom heeft een massagetal. Atomen van dezelfde soort kunnen verschillende massagetallen hebben. Het massagetal is gelijk aan het aantal protonen + het aantal neutronen.
Het atoommodel volgens Bohr gaat uit van het model van Rutherford, maar de elektronen bevinden zin in elektronenschillen, die een bepaald aantal elektronen kunnen bevatten. Elektronen die in dezelfde schil zitten hebben een gelijke gemiddelde afstand tot de kern. De verdeling van de elektronen over de schillen heet de elektronconfiguratie.
Isotopen zijn atomen met dezelfde aantal protonen, maar met een verschillend aantal neutronen. Isotopen kun je weer geven met het symbool gevolgd door het massagetal 2N2.
(afbeelding 2.12, 2.13 bekijken)
2.3 Het periodiek systeem
Het periodiek systeem is een systeem waarin alle atoomsoorten zijn gerangschikt naar opklimmend atoomnummer. Het bestaat uit horizontale perioden en verticale groepen. Doordat de atoomsoorten van elementen die op elkaar lijken in één groep staan, is het een overzichtelijk geheel geworden.
Atoomsoorten van elementen met stof eigenschappen die op elkaar lijken, staan in dezelfde groep van het periodiek systeem. Sommige groepen van elementen hebben een eigen verzamelnaam.
2.4 Ionen, deeltjes met een lading
Een Ion ontstaat doordat een atoom één of meer elektronen opneemt of afstaat. Een positief ion is een atoom dat elektronen heeft afgestaan, het aantal elektronen in de elektronenwolk. Een negatief ion is een atoom dat elektronen heeft opgenomen, het aantal protonen in de kern is kleiner dan het aantal elektronen in de elektronen wolk. E lading van een ion wordt altijd rechts boeven het symbool van het deeltje genoteerd.
De elektrovalentie van een atoom geeft de grootte van de lading aan van het ion dat uit het atoom kan ontstaan. Alle metaalatomen hebben positieve elektrovalenties. Atomen van niet metalen hebben vrijwel altijd negatieve elektrovalenties.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden