Hoofdstuk 4 Zouten
Zout:
- verbinding opgebouwd uit ionen
- alle verbindingen uit metalen en niet-metalen
Alle stoffen:
moleculaire stoffen > atoombinding in molecuul, molecuulbinding tussen molecuul
- alleen niet-metaal atomen
- dezelfde atomen: niet ontleedbaar
- verschillende atomen: ontleedbaar
zouten > ionbinding (binding + en – ionen in zout)
- metaalatomen + niet –metaalatomen
metalen > metaalbinding
- alleen metaal atomen
- niet-ontleedbaar
Vast zout: geleidt niet.
Gesmolten + oplossing zout: geleidt wel
Ionrooster: kristalrooster van zout. Hard en broos, niet buigen. Kan breken > lagen over elkaar, - bij -> stoot af > kristal splijt
Enkelvoudig ion: één atoom met + of –
Samengesteld ion: atoomgroep met + of –
Formule van zout geeft geen molecuulformule weer maar verhoudingsformule!
Zouthydraten: nemen water (kristalwater) op in vaste stof
Aantonen kristalwater + kopersulfaat: wit > blauw
Tribune-ionen: wel aanwezig, reageren niet
Rioolwaterzuivering:
- mechanische zuivering: filtratie
- biologische zuivering: organisch afval
- chemische zuivering: fosfaationen verwijderd
zilvernitraat + natriumchloride > wit neerslag zilverchloride > foto-industrie
Hoofdstuk 5 Oplossen en mengen
Moleculaire stoffen: geen metaalionen
- alle gassen
- vloeistoffen bij kamertemperatuur
- vaste stoffen smeltpunt < 300°C
- geleiden géén elektriciteit
Vanderwaalsbinding / molecuulbinding: binding door aantrekkingskracht tussen moleculen
grotere moleculen (massa) = grote bindingskracht = hogere kookpunten
Eénatomige moleculen: zwakke vanderwaalsbindingen. Normale temperatuur: gasvormig
Molecuulrooster:
- zwakke vanderwaalsbindingen tussen moleculen
- sterkte atoombinding tussen atomen
Atoombinding: binding door gemeenschappelijk elektronenpaar
Streepje: één gemeenschappelijk elektronenpaar
Polaire (atoom)binding: twee atomen met verschillende elektronegativiteit
Dipool: molecuul met één kant + lading en andere kant – lading
Lineaire structuur: 180°
Dipool-dipoolbinding: binding tussen dipoolmoleculen + kant molecuul trekt – kant molecuul aan
Polaire stof: moleculen dipool
Apolaire stof: moleculen géén dipool
Hydratie ionen: omringd door dipoolmoleculen.
Dipool-ionbinding: negatieve kant molecuul naar positief ion, positieve kant molecuul naar negatief ion.
Waterstofbrug: O-H-O, N-H-N, O-H-N
- Atoombinding
- Ionbinding
- Waterstofbinding
- Dipoolbinding
- Vanderwaalsbinding
H-brug sterker dan dipool-dipool want:
- afstanden tussen ladingen kleiner
- O en N sterk elektronegatief
H2O vaak aan elkaar. Dichtheid bij smelten > waterstofbruggen veroorzaken gaten gevuld door watermoleculen.
Hoofdstuk 6 Rekenen aan reacties
Rendement = werkelijke opbrengst / theoretische opbrengst x 100
Gelijke volumes gassen = evenveel mol
Molair volume = aantal dm3 / aantal mol
Verdunningsfactor: verhouding nieuwe en oorspronkelijke volume
- waar gaat het over?
- welke aanpak?
- wat is het antwoord?
- klopt het?
Hoofdstuk 7 Energie, reactiesnelheid en evenwicht
Reactiewarmte chemische reactie: verschil delta E in energie tussen reactieproducten en beginstoffen
Exotherm: delta E < 0
Endotherm: delta E > 0
Activeringsenergie: één of meer bindingen verbroken in moleculen.
Exotherm: kan blijven doorgaan door energie, endotherm: continue energie toegevoerd
Overgangstoestand: brokstukken moleculen, later hergroeperen tot reactieproducten, hoogte speelt geen rol voor reactiewarmte (alleen netto-effect)
Verdelingsgraad: vaste stof. Naarmate hoger > stof fijner
Orde reactie geeft aan van welke stoffen concentratie bepalend voor de snelheid
reactie:
p A + q B > C
vergelijking snelheid:
s = k x [A]^p x [B]^p
orde reactie: p + q
Katalysator: stof die reactie versnelt zonder zelf verbruikt te worden
Enzym: katalysator die biochemische reactie versnelt
- evenwicht eerder bereikt
- ligging van evenwicht verandert niet, concentraties gelijk
2 NO2 (bruin) > N2O4 (kleurloos) (temp daalt) en omgekeerd
Chemisch evenwicht: heen – en teruggaande reactiesnelheden gelijk, concentraties veranderen niet meer
Reactievergelijking: denken aan molverhoudingen! heb je er 1 heb je ook de andere 2
- beginhoeveelheden (mol)
- reactiehoeveelheden (mol)
- eindhoeveelheden (mol)
m A + n B ó q C + r D
concentratiebreuk/ev.voorwaarde: Qc = Kc (Q=quotiënt, c=concentratie, K= evenwichtsconstante)
[C]^q x [D]^r / [A]^m x [B]^n
Partiële druk in evenwichtstoestand: Qp = Kp. Vaak dit niet het geval (T51)
Homogeen evenwicht: evenwicht tussen stoffen zonder grensvlak > gasmengsel/oplossing. 1 fase
Heterogeen evenwicht: evenwicht waarbij grensvlak tussen stoffen > bv emulsie. Meer dan 1 fase
Verdelingsevenwicht: stof zich verdeelt over twee niet met elkaar mengbare stoffen. K = [x]/[x]
Vaste stoffen + oplosmiddelen geen invloed op ligging evenwicht dus niet in breuk
Oplosbaarheidsproduct: K waarde voor slecht oplosbaar zout (T46)
Verhogen temperatuur:
- verlopen reacties sneller
- insteltijd van evenwicht korter
- verschuift ligging naar endotherme kant
Evenwicht beïnvloeden:
- concentraties vergroten:
- extra stof toevoegen
- volumeverkleining = drukverhoging > gasevenwicht in richting minste deeltjes (gasmengsel samenpersen)
- concentraties verkleinen:
- stof wegnemen
- volumevergroting (verdunnen)
Toevoegen van één van reagerende stoffen doet evenwicht naar andere kant verschuiven.
Chemisch evenwicht reageert zodanig op invloed dat effect van die invloed wordt tegengewerkt.
Hoofdstuk 8 Zuren en basen; pH
Zure oplossing: bevat H3O+ (aq) ionen
Zuur: deeltje dat proton kan afstaan (geeft H+ af > wordt zuur)
Stof (HCl) + H2O > Stof + H3O+
Zoutzuur: HCl in water, anders: waterstofchloride
H2O kan blijven door reageren met gevormde stof
Sterk zuur: alle moleculen staan H+ ion af > geen evenwicht
Zwak zuur: klein deel moleculen staan H+ af > linkse evenwichtsreactie
Sterker naarmate evenwicht naar rechts (base ook). Helemaal naar rechts: zeer zwakke base + sterk zuur > aflopende reactie
Kz = [H3O+] x [Z-] (rechts) / [HZ]
Basische oplossing: bevat OH- (aq). Base: deeltje dat proton kan opnemen
H3O+ + OH- > 2 H2O
Sterke base: reageren met water helemaal tot OH- ionen > geen evenwicht
Zwakke base: reageren met water niet helemaal tot OH- ionen > evenwicht links
Kb = [HB+] x [OH-] (rechts) / [B]
HZ zuur = Z- base
HZ + Z- : zuur-basekoppel
B base = HB+ zuur
HB+ en B: zuur-basekoppel
Neutralisatiereactie: van zuur of basisch > neutrale oplossing
CO2 + 2 OH- > CO32- + H2O
Ca2+ + CO2 + 2 OH- > CaCO3 + H2O
zwaveldioxiden / stikstofoxiden + regenwater > zure regen (pH 3-5)
Ammoniakemissie: ammoniak (base) vrij uit dierlijk mest + zure regen > ammoniumionen + O2 > salpeterzuur. Dus zo bijdrage aan verzuring grond
Amfolyt: deeltje dat proton kan opnemen en afstaan (dus zuur en base)
bv. H2PO4-
Links base + zuur sterker > evenwicht rechts. en andersom
Kw = [H3O+] x [OH-]
pH = -log[H3O+]
[H3O+] = 10^-pH
pOH = -log[OH-]
[OH-] = 10^-pOH
HZ
H2O ó
H3O+
Z-
beginconcentratie
Cz
0
0
reactie
-x
+x
+x
evenwichtsconcetraties
Cz-x
x
x
Kz = x * x / Cz-x
- -x vaak verwaarloosbaar
- alleen eerste ionisatie speelt rol voor pH
Bufferoplossing: oplossing waarvan pH vrijwel niet verandert als je zuur of base toevoegt. Mengsel van zwak zuur en geconjugeerde base. Bereid door:
- zwakke zuren + bijbehorende basen in geschikte molverhouding oplossen (10:1)
- zwak zuur + geschikte ondermaat (sterke) base
- zwakke base + geschikte ondermaat (sterke) zuur
Kwantitatieve analyse: hoeveelheid stof
Kwalitatieve analyse: onderzoeken welke stof
Zuur-base titraties: indicator ter controle geen overmaat B. Kleur slaat om: eindpunt titratie
Oertiterstof moet zijn:
- goed af te wegen (dus vast)
- niet reageert met bestanddelen lucht
- langdurig houdbaar zonder kristalwater op te nemen of verliezen
Hoofdstuk 9 Koolstofchemie II
Substitutiereactie: atoom of groep atomen vervangen door ander atoom of groep atomen
Additiereactie: uit twee moleculen wordt één nieuwe molecuul gevormd
Verzadigd > onverzadigd (C=C/C|||C > -C-C-)
Alcohol: koolstofverbindingen met één of meer OH groepen
Verbranding alkanol: 2 CH3OH + 3 O2 > 2 CO2 + 4 H2O
Alkaandiol: glycol
Alkaantriol: glycerol
Primaire alkanol: C waaraan OH zit gebonden aan één andere C, 2 H aan C-OH
Secundaire alkanol: C waaraan OH zit gebonden aan twee andere C, 1 H aan C-OH
Tertiaire alkanol: C waaraan OH zit gebonden aan drie andere C, geen H aan C-OH
Alkaanzuur: alkaan met COOH-groep. Zwakke zuren
Azijnzuur: ethaanzuur, Ch3COOH + H2O > CH3COO- + H3O+
Mierenzuur: methaanzuur, lost kalkaanslag op
Alkeenzuur: C=C
Vetzuren: alkaanzuren (verzadigd) of alkeenzuren (bij 1 C=C onverzadigd, 1+ meervoudig onverzadigd) met 12+ C-atomen per molecuul
Zeep en detergenten: hydrofobe staart, hydrofiele kop > waterstofbruggen
Aminozuur: NH2 en COOH groep. Amfolyten: in basisch is COO- (reageert als zuur) en NH3+ (base)
Isoëlektrisch: punt waar aminozuur ongeladen is. Alanine pH=6,11, arginine pH=10,76
Mengsel alanine, arginine en asparaginezuur bij pH 6,11 :
- Alanine : netto ongeladen beweegt niet
- Arginine : positief geladen beweegt naar –pool
- Asparaginezuur: negatief geladen beweegt naar +pool
Carbonzuur + alcohol > ester + H2O (condensatiereactie)
‘alkylalkanoaat’
Vetten: kamertemperatuur vast, tri-esters met verzadigde vetzuren
Oliën: kamertemperatuur vloeibaar, tri-esters onverzadigde
Alkanoldeel
naam: alkyl
Alkaanzuurdeel
naam: alkanoaat
vetzuren ( lager smeltpunt dan verzadigde)
Vetharding: vloeibaar > vast door additie H2
Nitroglycerine: schokgevoelig > dynamiet. onder invloed van zwavelzuur tri-ester van glycerol + salpeterzuur
Hydrolysereactie: groot molecuul + H2O > 2 kleine (H2O wordt opgenomne)
Verzeping: hydrolyse van zeep
Ether: koolstofverbinding met C-O-C groep
Alkoxyalkanen; deelgroep, 2 alkylgroepen met O-atoom verbonden. C2H2n+1OCmH2m+1
Naamgeving:
< >Langste koolstofketen naamKortere koolstofketen met zuurstofketen: zijgroepZijgroep stamnaam uitgang oxy (methoxy etc)Alkoxygroep plaatscijfer
Aldehyde: Keton:
Alkanal Alkanon
C-atoom van CHO nr 1 nr C-atoom van C=O voor stamnaam
Reeksen zijn isomeer, chemische eigenschappen verschillend
Methanal: giftig gas die traan- neusvocht opwekt. In water: formaline. voor medische apparaten
Ethanal: grondstof bereiding plastics en rubber
Propanon: aceton, oplosmiddel voor oliën vetten en lak. Volgende is butanon
Hoofdstuk 10 Macromoleculaire stoffen
Macromoleculaire stoffen:
< >Natuurlijk; zetmeel en celluloseGewijzigd natuurlijk; viscoseSynthetisch; PVC en piepschuim
Condesatiereactie: 2 moleculen > 1 groot molecuul + water
Nieuw gevormde groep: peptidegroep
Polypeptide aangegeven met ~C------N~
Hydrolyse: 1 groot molecuul + water > 2 moleculen
CnH2mOm
Fotosynthese van glucose: 6 CO2 + 6 H2O > C6H12O6 + 6 O2
Condensatiepolymerisatie:
polyesters ( OH+COOH) > polymeer (C-O-C) + H2O
polyesters ( OH+COOH) > polymeer (C-O-C) + H2O
diaminen + dizuren > polyamide (N-C-N) + H2O
O altijd dubbel gebonden aan C blijven en dus N als tussengroep, tenzij bij esters.
Additiepolamerisatie: dubbele binding open, enkele binding gevormd
Thermoplast: losse polymeerketens, vervormbaar, zwakke bindingen, hoe geordender hoe sterker
Extruderen: kunststof korrels verwarmd > plastisch vervormbaar materiaal > spuitkop; vorm
Spuitgieten: in gietvorm spuiten.
Gas door vloeistof tijden polymerisatie > schuim
Thermoharder: ketens verbonden door atoombindingen, uitbreiden in 3 richtingen, 1 groot molecuul, niet vervormbaar. Gevormd in matrijs
Rubber (latex): zie plaatje
Vulkaniseren: zwavelbruggen > geeft elasticiteit (door C=C mogelijk) ; door dwarsverbindingen niet bewegen; spanning
Netwerkpolymeer: ruimtelijke structuur ketens onderling verbonden door atoombindingen
Eboniet: rubber + overmaat zwavel; C=C verdwijnt
Kunstharsen : dizuur + triol. In 1 van beginstoffen 3 of meer reactieve groepen voor vertakkingen
Thermoharders: schuimplastic = polyurethaanschuim
Diamant: uitsluitend koolstofatomen; atoomrooster. Atoombinding sterk; smeltpunt hoog
Grafiet: vorm koolstof niet hard, geleidt elektrische stroom
Silicium ook tetraëdisch; met O2 in verhouding SiO2 (zuiver: kwarts) > hoofdbestanddeel zand, ook ijzer: bruin
Baksteen (klei): Si, O2, Al > vlakke lagen boven elkaar. Nat > watermoleculen tussen lagen dus schuiven. Koken: extra atoombindingen: sterk, materiaal hard
Metselspecie: zand + gebluste kalk + CaOH + H2O > neemt CO2 uit lucht op, water verdampt: harde massa
Beton: calciumsilicaat (metselspecie + steentjes), in allerlei vormen, drukkrachten opvangen
Gewapend beton: in ijzer storten, trekkrachten opvangen
Asbest: onbrandbaar
Kwarts: negatieve lading gecompenseerd door K+, Na+, Al2+, Fe3-
Zeolieten: Aluminosilicitaten met Na+, K+, Ca2+, Ba2+ aan SiO44- of AlO45-. Mineralen geven waterdamp af.
< >Deeltjes uitwisselen: katalysator (vervanging positieve ionen), adsorptiemiddel of waterontharderMoleculaire zeef18 natuurlijke (bij synthetische holten voor zeef zelf creëren > ontelbaar mogelijkheden katalysator stuurbaar)Loodaccu: meerdere cellen op serieNikkel-cadmiumverdunde oplossing meer positieve ionen > metaalstaaf overschot elektronen tot evenwicht > metaal is negatief, oplossing positief. V(metaal < V(oplossing)geconcentreerde oplossing afzetting op staaf > oplossing houdt negatieve ionen over > metaalstaaf positief, oplossing negatief. V(metaal) > V(oplossing)Des te edeler metaal is des te sterker naar kant metaalatomenNaarmate reactie langer duurt beval koperhalfcel minder ionen. Op een gegeven moment worden er geen elektronen meer opgenomen. Koperelektrode is niet meer positief t.o.v. zinkelektrodeNaarmate reactie langer duurt lost zink meer op. Eventueel volledige oplossing > verbreking stroomkringkoper > Cu2(OH)2CO (kopergroen)natrium en kalium dikkere (hydr)oxidelaag
aansluitende hydroxidelaag > zelfde volume > sluit metaal af
te kleine oxidelaag > kleiner volume, corrosie blijft doorgaan
te grote oxidelaag > bladert van metaal af, corrosie blijft doorgaanslak, regelmatig afgetapt en verwerktOptisch gedrag KristalvormChemische reacties met enzymen in spelkatalysator in reactorhoge drukhoge temperatuurHoge drukHoge temperatuur (ongunstig voor ligging maar wel versnelling)Hogere druk: zware, kostbare installaties met veiligheidsrisico’s Temperatuur verhogen: neven en volgreacties > lagere opbrengst, meer afval: kosten verwarming toe > afkoeling niet gebruikt
< >Katalysator toevoegenfiltrerendestillerenindampenCO2 met kalkwaterJood met stijfseloplossing/zetmeeloplossingWater met wit kopersulfaatSulfiet en zwaveldioxide met broomwaterChloor met oplossing kaliumjodideDubbele of drievoudige bindingen met broomwater
Papierchromatografie: water op papiersoort als drager. Loopvloeistof = M. Absorptie H-bruggen en OH-groepen
Dunnelaagchromatografie: S = poeder
Gel-permeatiechromatografie: bepalen gemiddelde molecuulmassa polymeren en eiwitten. S = gelei. Scheiding: kleine moleculen hechten, grote komen er eerder uit
< >
High performance liquid chromatography: hoge druk door kolomGLC: S = vloeistof met hoog kookpuntGSC: S = vastGepakte kolom (
GSC): korreltjes; absorberenCapillaire kolom (
GLC): oplossenSterkvibratiesBuigvibratiesC, H en O even massa (dus moederpiek ook)Oneven aantal stikstofatomen: oneven molecuulpiekRelatieve hoogte: aantal koolstofatomenF en I: 1 isotoopBr: twee even hoge pieken met afstand 2m/zCl: pieken afstand 2m/z verhouding 3:1M-18: afsplitsing water; alcoholen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden