1.2 t/m 1.5

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 770 woorden
  • 6 oktober 2014
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
16 keer beoordeeld

§1.2

Als je thuis water kookt, kun je een elektrische waterkoker of een gasfornuis gebruiken. Tijdens een scheikundepracticum gebruik je een gasbrander.

Een gele vlam kun je niet gebruiken om stoffen mee te verhitten. De gele vlam is meer een pauzevlam.

Een vrijwel kleurloze vlam gebruik je meestal als je een kleine hoeveelheid stof voorzichtig moet verwarmen, bijvoorbeeld een beetje vloeistof in een reageerbuis.

Een ruisende vlam met blauwe kern gebruik je als je een grote hoeveelheid stof sterk moet verhitten.

Het water in de meeste spuitflessen is gedestilleerd water. Dat is kraanwater waar alle opgeloste stoffen uit zijn gehaald. Gedestilleerd water is overigens erg duur. Daarom gebruiken veel scholen demiwater in plaats van gedestilleerd water. Demiwater is kraanwater waar alleen de opgeloste kalk uit is gehaald.

Om bepaalde processen beter te kunnen bestuderen, maken we in de natuurwetenschappen gebruik van modellen. Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid.

§1.3

Een stofeigenschap is een eigenschap die bij een stof hoort. Voorbeelden van stofeigenschappen zijn: kleur, smaak, oplosbaarheid, brandbaarheid en fase bij kamertemperatuur. *Elke stof heeft een unieke combinatie van stofeigenschappen.

De temperaturen waarbij een stof van fase verandert, noemen we het smeltpunt en het kookpunt van de stof. Smeltpunt en kookpunt zijn stofeigenschappen, maar wel bijzondere eigenschappen. Wij noemen het smeltpunt en kookpunt van een stof ook wel stofconstanten. *Een stofconstante is een stofeigenschap die je met een getal kunt aangeven, gevolgd door een eenheid

Een andere stofconstante die je waarschijnlijk al kent is dichtheid:

FORMULE VOOR DICHTHEID: Massa / volume (gewicht / grootte)

Als een bepaalde stof gevaarlijk is gebruikt men gevarentekens of pictogrammen om dit aan te geven.

Behalve pictogrammen worden er ook waarschuwingszinnen voor bijzondere gevaren (‘risk’) gebruikt, de zogenaamde R-zinnen. Verder bestaan er ook nog veiligheidsaanbevelingen (‘safety’), de zogenaamde S-zinnen. Of een stof gevaarlijk is en waar het gevaar uit bestaat, kun je terugvinden in boeken zoals ‘Veilig practicum’ of in ‘Chemiekaarten’.

Stoffen waar je iets van kunt maken, noemen we ook wel materialen. Materialen kun je onderverdelen in vier groepen:

  • Metalen;
  • Natuurlijke polymeren, zoals cellulose, zetmeel, eiwit, rubber, enzovoort;
  • Synthetische polymeren, zoals plastics, kunstrubber, enzovoort;
  • Composieten. Een composiet is een mengsel van twee of meer materialen door elkaar.

§1.4

In de scheikunde is een zuivere stof één stof. Als er twee of meer stoffen door elkaar zijn gemengd, spreken we in de scheikunde van een mengsel.

Door het vele onderzoek dat de afgelopen eeuwen is uitgevoerd, weten we dat stoffen uit heel kleine deeltjes bestaan. Bij de meeste stoffen zijn deze deeltjes moleculen. *Een zuivere stof is één stof en bestaat uit dezelfde moleculen.

Moleculen bestaan uit atomen.

§1.5

Een stof kan in drie fasen voorkomen: de vaste, de vloeibare en de gasvormige fase. Een stof is vast bij een temperatuur die lager is dan het smeltpunt.

Een stof is vloeibaar bij een temperatuur die tussen het smeltpunt en het kookpunt in ligt.

Een stof is gasvormig bij een temperatuur die hoger is dan het kookpunt

Als een stof vast is schrijf je er een (s) achter.

Als een stof vloeibaar schrijf je er een (i) achter.

Als een stof gasvormig is schrijf je er een (g) achter.

Meestal gebruiken we in plaats van Celsius, Kelvin om temperatuur aan te geven in de scheikunde. De temperatuur in Celsius + 273 is de temperatuur in kelvin.

In een fasedriehoek zie je dat elke faseverandering zijn eigen naam heeft. Het is belangrijk dat je de namen van de faseveranderingen goed kent!

De temperatuur waarbij een stof smelt of verdampt, hangt samen met de sterkte van de aantrekkingskrachten tussen de moleculen. Deze aantrekkingskrachten noemen we vanderwaalskrachten.

Je meet de temperatuur tijdens het smelten of tijdens het koken. Als het gaat om een zuivere stof, blijft de temperatuur hetzelfde. De stof heeft een smeltpunt en een kookpunt. Gaat het om een mengsel, dan loopt de temperatuur langzaam op. We spreken dan van een smelttraject en kooktraject.

Door water toe te voegen aan zand, zal het zout oplossen en het zand niet. Deze scheidingsmethode heet extraheren. Het gebruikte oplosmiddel, in dit geval water, heet een extractiemiddel.

Om de zoute oplossing te scheiden van het zand, maak je gebruik van dit verschil in deeltjesgrootte. De methode die je dan toepast, heet filteren. De vloeistof met de opgeloste zoutdeeltjes loopt door het filter heen, het zand niet. De zoutoplossing noemen we het filtraat, het zand heet het residu.

Om het water e het opgeloste zout te scheiden, maak je gebruik van het verschil in kookpunt. Deze scheidingsmethode heet indampen. Het zout blijft achter in het indampschaaltje, het water verdwijnt in de lucht.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.