Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Overzicht

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas vmbo/havo | 823 woorden
  • 21 april 2010
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
2 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Soorten verhalen:
Er zijn verschillende soorten verhalen:
 Avonturenverhaal-de hoofdpersoon beleeft het ene avontuur na het andere.
 Detectiveverhaal-gaat over het oplossen van een misdaad.
 Dierenverhaal-de hoofdpersonen zijn dieren.
 Eigentijds verhaal-speelt in deze tijd.
 Griezelverhaal-gaat over griezelige gebeurtenissen.
 Historisch verhaal-speelt in het verleden.
 Indianenverhaal-gaat over indianen.
 Multicultureel verhaal-gaat over mensen uit verschillende culturen.

 Liefdesverhaal-gaat over verliefd worden.
 Oorlogsverhaal-speelt in de oorlog.
 Ridderverhaal-speelt in de middeleeuwen en de hoofdpersonen zijn ridders.
 Sciencefictionverhaal-speelt in de toekomst.
 Sprookje-gaat over reuzen,dwergen en andere bijzondere figuren.

1. Grafische vormgever:iemand die aangeeft hoe iets gedrukt wordt.
2. Jazzfestival:groot muziekfeest.
3. Genomineerd:voorgedragen.
4. Obstakels:hindernissen.
5. Parterre:begane grond.
6. Permanent:blijvend.
7. Producer:iemand die aangeeft hoe de opname worden gemaakt.
8. Professionele:door vakmensen,mensen die er verstand van hebben.
9. Profiteur:iemand die andere gebruikt in zijn voordeel.
10. Regionale:van een bepaald gebied.
11. Geregisseerd:aangegeven hoe die moet worden.
12. Religieuze:godsdienstig.
13. Respect:eerbied.
14. Take:gedeelte dat in een keer is opgenomen.

15. Trok de stoute schoenen aan:verzamelde moed.

 Een blauwtje lopen:
1. afgewezen worden bij een verkering.
 Blauw bloed hebben:
1. van adel zijn.
 Een blauwe maandag:
1. heel kort.
 Dat kan Bruin niet trekken:
1. dat kunnen we niet betalen.
 Grijs haar krijgen van iemand:
1. zich vreselijk ergeren aan iets.
 Groene vingers hebben:
1. goed met planten kunnen omgaan.
 Hij is nog groen achter zijn oren:
1. hij is nog jong en onervaren.
 Die oude bok lust nog wel een groen blaadje:
1. die oudere man gaat graag om met jonge vrouwen.
 Dat werkt als een rode lap op een stier:
1. dat maakt hem woedend.

 Rood staan bij de bank:
1. een negatief banksaldo
 De rode haan kraait:
1. er is brand
 Over de rooie gaan:
1. zich niet meer kunnen inhouden,razend worden.
 Met rode oortjes:
1. opgewonden.

-Bij het ontleden van zinnen zoek je altijd eerst de persoonsvorm.
-Een zinsdeel is een woord of een groepje woorden dat al voor de persoonsvorm staat of dat je voor de persoonsvorm kunt zetten.
-Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel dat uit een of meer werkwoordsvormen bestaat.
-Het onderwerp van een zin vind je door de vraag wie of wat + gezegde te beantwoorden.
-Een zin in de gebiedende wijs heeft geen onderwerp.
 Lijdend voorwerp = een zin door de vraag wie of wat + gezegde + onderwerp.

 Wie-vraag = heeft het lijdend voorwerp betrekking op personen.
 Lw = het lidwoord.
 Znw = het zelfstandig naamwoord.
 Zww = het zelfstandig werkwoord.
 Hww = het hulpwerkwoord.
 Bnw = het bijvoeglijk naamwoord.
 Vz = het voorzetsel.
 Onderwerp = daar gaat de tekst over.
 Hoofdzaken,hoofdgedachte = het belangrijkste,is altijd een zin.
 Bijzaken = de minder belangrijke dingen in een tekst.
 Feit = wat waar is.
Bv1:de aarde is rond.
 Mening = wat iemand van iets vindt.
Bv1:hij is leuk.
 Informatieve teksten = waar vooral feiten inzitten.
Bv1:krantenberichten.
 Betoog = geeft iemand zijn mening,en noemt daarna redenen.
Bv1:roddelbladen.

 Hoofdgedachte = uitgangspunt van je tekst.
 Drie trappen van vergelijking = de stellende trap,de vergrotende trap,de overtreffende trap.
-stellende trap: leuk -geen uitgang.
-vergrotende trap: leuker -uitgang : -er.
-overtreffende trap: leukst -uitgang : -st.

-Joviaal = gulhartig.
-Judas = verrader,plager.
-Meervoud judas = judassen.
-Klemtoon jujube = j u j u b e.
-Klemtoon jonkie = j o n k i e.
-De of het jonkie = het jonkie.
-De of het jojo = de jojo.
-Meervoud jojo = jojo's.
-Klemtoon jojo = j o j o.

Het woordenboek is een veelgebruikte informatiebron. Die informatie hierin is alfabetisch gerangschikt. Je vindt er hoe je een woord schrijft,maar ook informatie over:
 de betekenis van een woord;
 de betekenis van uitdrukkingen,spreekwoorden en gezegdes;
 veelgebruikte afkortingen;

 het geslacht van een zelfstandig naamwoord;
 hoe het meervoud van een zelfstandig naamwoord gevormd wordt;
 informatie over de uitspraak van bijzondere woorden;
 informatie waar de klemtoon van een woord ligt.
In een woordenboek kun je ook vinden hoe je klankveranderende werkwoorden moet vervoegen. Als de vervoeging van een klankvast werkwoord lastig is,wordt die ook vaak gegeven. De eerste vorm is weer de verleden tijd. De tweede vorm het voltooid deelwoord.

Gelaatsuitdrukking noemt men ook wel mimiek. De uitdrukking van gevoelens noemen we expressie.
Bepaalde werkwoorden,zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden horen bij elkaar. Ze vormen een woordveld.

1. Wat zeg je?
Handen achter je oor.
2. Kom maar.
Hand een paar keer naar je toe bewegen.
3. Langzamer rijden.
Hand op heuphoogte houden en op en neer bewegen.
4. Even afkloppen.
Met gebogen vinger op ongeverfd hout kloppen.
5. Hier!
Met je wijsvinger naar de grond een stukje voor je wijzen en 'hier' roepen.
6. Halt.
Rechterhand opheffen met de binnenkant naar voren.
7. Zó klein.
Handen een klein stukje van elkaar houden.
8. Hoe laat is het?

Een paar keer met je wijsvinger op je pols tikken.
9. Mmm.
Met je hand langs de zijkant van je gezicht.
10. Bah!
Neus dichtknijpen,een vies gezicht trekken.
11. Het zit me tot hier.
Hand plat onder je kin houden.
12. Er is telefoon voor je.
Een gebaar maken alsof je de telefoon opneemt en naar je oor brengt.
13. Het is zó.
Duim omhoog.
14. Die is getikt.
Met je wijsvinger tegen je voorhoofd.
15. Het kan vriezen en het kan dooien.
Je armen om de beurt iets omhoog bewegen.

REACTIES

J.

J.

yes! Thankss. super handig!

12 jaar geleden

S.

S.

ik heb een een paar vragen en ze staan allemaal op volgorde egt super handig nog bedankt

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.