Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Nederlandse letterkunde

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 6165 woorden
  • 24 maart 2007
  • 47 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
47 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Kopie van Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Hoofdstuk 1 §1 Lectuur: Alles wat mensen lezen. Zoals: - kranten - studieboeken - handleidingen - gedichten - romans - tijdschriften
Literatuur: Fictionele teksten. Een verzamelterm voor alle soorten teksten in verhaal-, gedicht- of toneelvorm. Van sprookjes tot romans, van liedjes tot popsongs, van kluchten tot tragedies. Het is fictioneel maar ze verwijzen tegelijkertijd naar de werkelijkheid bijvoorbeeld maatschappelijke situaties, bestaande plaatsen of menselijke karaktertrekken. Zakelijke teksten: Deze gaan over onderwerpen waarvan het niet de bedoeling is mensen te vermaken, maar feiten uit te wisselen of mededelingen te doen. Nieuwsbericht, gebruiksaanwijzing of studieboek. Fictionele teksten: Deze gaan over onderwerpen die door een schrijver geheel of gedeeltelijk zijn verzonnen (fictie= verzinsel). De bedoeling is om de lezer te vermaken. §2 Werkelijkheid: - Verwijzing naar werkelijkheid kan heel sterk zijn (reisverhaal) - Schrijver van fictie is niet verbonden aan feiten - Schrijver mag de werkelijkheid aanpassen aan zijn doel - Schrijver kan met de werkelijkheid doen wat hij wil

Eerste werkelijkheid: Een tekst die alleen op feiten gebaseerd is. Schrijver van een encyclopedie
Tweede werkelijkheid: Een tekst die bestaat uit de eerste werkelijkheid en de eigen visie van de schrijver daarop. Schrijver van literatuur
Derde werkelijkheid: Dat is de werkelijkheid die je als lezer uit een tekst haalt. Ook een lezer kleurt het beeld dat de tekst bij je oproept vanuit je eigen levenservaringen. §3 Geëngageerde teksten/auteurs: In beeldrijke taal een zeer realistische en aangrijpende impressie van wreedheden geven. Geëngageerde auteurs leggen op een persoonlijke manier maatschappelijke problemen bloot. Zij dragen een kritische houding over op de lezer. Amuseren: Schrijver die de mensen een pleziertje wil brengen. Amusementschrijvers leiden de lezer af van de maatschappelijke problemen. Escapefunctie: Teksten van amusementschrijvers die de lezer tijdelijk laat ontspannen. Zwarte lijst: In de loop van de geschiedenis zijn er veel boeken op de zwarte lijst gezet omdat men vond dat ze een slechte invloed zouden hebben. §4 Literatuur en communicatie: Literatuur is een vorm van communicatie. Zender -> schrijver
Medium -> een tekst
Ontvanger -> lezer
Schrijverstekst: Een auteur die zijn werk kleurt met zijn eigen, persoonlijke ervaringen en opvattingen. Lezerstekst: Lezend een persoonlijke opvatting over een tekst krijgen door bepaalde situaties etc. in te passen in je eigen leefwereld. Zender Medium Ontvanger
Schrijver -> (leefwereld A) Roman -> (schrijverstekst) Tweede werkelijkheid -> Lezer 1(leefwereld B) -> Lezer 2(leefwereld C) -> Lezer 3(leefwereld D) Lezerstekst 1
Lezerstekst 2

Lezerstekst 3
Derde werkelijkheid §5 Identificatie: Als lezer identificeer je je met de figuren in de tekst: je verplaatst je gevoelens en gedachten in een of meer figuren. Daardoor kun je lezend al allerlei ervaringen op doen. Leeservaringen: Er zijn veel soorten leeservaringen.  Lachen  Ontroerd raken  Je krijgt zelfs tranen
Herkenning: De kracht van een goede tekst schuilt in de herkenning. Elke lezer leest een tekst vanuit zijn persoonlijke waardesysteem, daardoor beoordeelt elke lezer literatuur anders. Sommige lezers vinden fantasie in een boek belangrijk, andere houden meer van avontuur. Meningen en argumenten z.o.z §6 Literatuur met een grote L -> goed
Teksten die niet alleen waarde hebben als ontspanning en plezierig tijdverdrijf, maar voor jou ook veel waarde heeft. Een boek dat zo goed is dat je het nog een keer wilt lezen. Literatuur met een kleine l -> slecht Je bepaalt zelf of je iets goed of slecht vind. Teksten die alleen waarde hebben als ontspanning. Veel diepgang is er niet. Er blijft weinig van hangen
Beroepslezer: Recensenten, critici. Zij maken uit wat tot de officiële Literatuur behoort. Opinion leaders. Hoofdstuk 2 §2 Stijl: Stijl is de karakteristieke manier waarop mensen zich uitdrukken in taal. Stijl kan worden onderverdeeld in persoonlijke stijl en groepsstijl. Stijlfiguren: Dat zijn afwijkingen van de gebruikelijke woordkeus en zinsbouw. Je treft ze aan in alledaagse situaties en teksten. Ze hebben als doel een bepaald effect te bereiken, zoals nadruk, verrassing of humor. Herhaling, repetitio: Bij een herhaling worden soms woorden herhaald, waardoor deze extra nadruk krijgen. Opsomming, enumeratie: In een opsomming wordt een aantal feiten, meningen, namen en argumenten achter elkaar geplaatst. Climax en anticlimax: Een climax is een geleidelijke opklimming in kracht of spanning. Het tegenovergestelde is een anticlimax. Antithese, tegenstelling: Het naast elkaar plaatsen van tegenstellingen of tegengestelde begrippen noemt men antithese. Paradox: Een paradox is een schijnbare tegenstelling. Het lijkt alsof de schrijver zichzelf tegenspreekt, maar door erover na te denken ontdekt de lezer dat de schrijver gelijk heeft. Hyperbool, overdrijving: De hyperbool geeft de werkelijkheid sterk overdreven weer en heeft vaak een humoristisch effect. Retorische vraag: Het is eigenlijk een mededeling in de vorm van een vraag. Op een retorische vraag wordt beslist geen antwoord verwacht. Eufemisme: Als een te “harde” uitdrukking wordt vervangen door een verzachtend woord of een minder directe omschrijving. Understatement, overdrijving: Het is ook een vorm van verzachting, vaak met een humoristisch effect. Litotes, dubbele ontkenning: Een speciale vorm van understatement is de stijlfiguur litotes, waarin iets sterk wordt benadrukt door het tegenovergestelde te ontkennen. Woordspelling: Er wordt creatief gebruik gemaakt van de verschillende betekenissen die een woord of uitdrukking kan hebben. Bestaande woorden worden soms in elkaar gevlochten zodat er nieuwe woorden ontstaan, of aan een woord wordt een nieuwe betekenis toegekend. Het heeft een humoristisch effect. Spot: Ironie, sarcasme en cynisme

Ironie; het is een vriendelijk soort spot die veel voorkomt. Vaak zegt men het tegenovergestelde van wat eigenlijk bedoeld wordt. Het is niet beledigend bedoeld. Sarcasme; als een schrijver op een bijtende, felle wijze de spot drijft spreken we van sarcasme. Sarcasme betekent bloed willen zien, minachten, kwetsen en beledigen. Cynisme; dit is de meest harde, bijtende vorm van spot. Een cynicus drijft ergens schijnbaar schaamteloos en ongevoelig de spot mee, maar hij beseft tegelijkertijd dat hij niet bij de machte is de toestand of situatie te veranderen. Een kenmerk van teleurgestelde mensen. Tautologie: Als een begrip wordt herhaald door een synoniem woord dat tot dezelfde woordsoort behoort. Deze herhaling versterkt de inhoud. Nooit ofte nimmer, in vuur en vlam. Pleonasme: Het is een stijlfout: er wordt een vanzelfsprekend kenmerk vermeld. Meestal in de vorm van extra bijvoeglijke naamwoorden. §3 Tekststijl: De vorm en inhoud van fictionele teksten zijn bepalend voor de stijl waarin de tekst is geschreven. Proza en poëzie: Naar de vorm kunnen teksten in twee hoofdstijlen worden verdeeld; Proza -> verhaalvorm
Poëzie -> gedichtvorm
Epiek, lyriek, dramatiek en didactiek: Er is sprake van vier tekststijlen wat de inhoud betreft; Epiek -> verhalende of beschrijvende literatuur, teksten waarin een verhaal wordt verteld. Meestal in proza vorm maar er bestaan ook verhalende gedichten. Lyriek ->Teksten waarin persoonlijke gevoelens en gedachten worden uitgedrukt. Lyriek komt vooral voor in poëzievorm maar er bestaat ook lyrische proza vol gevoelsuitstortingen. Dramatiek -> Teksten in vorm van toneel. Dramatiek werd tot omstreek 1800 voornamelijk in poëzievorm geschreven, maar sinds die tijd voornamelijk in proza.] Didactiek -> Verzamelnaam voor teksten in verhaal-, gedicht- of toneelvorm die vooral zijn geschreven met opvoedkundige bedoelingen. Humor: Humor is een tekststijl. Humorist is iemand die achter het grappige de ernst blijft zien. Of iemand die in een tragisch voorval toch iets komisch kan ontdekken. Echt humor is een lach met een traan. Satire: Wie een tekst schrijft met de bedoeling mensen of toestanden te bespotten en te bekritiseren en daarmee de lachlust van de lezer op te wekken. Parodie: Een bijzondere vorm van satire. In een parodie wordt een bekend literair werk nagebootst. Zwarte humor: Zwarte humor is een zwartgallige vorm van humor, die vaak op het randje balanceert van wat nog wel of niet kan. De een moet vreselijk lachen, de ander vindt het smakeloos. §4 Beeldspraak: Spreken in beelden. Iets wordt vergeleken met of vervangen door een beeld. Veel vormen berusten op een dergelijke vergelijking. 1. Vergelijking – Vergelijking met als: het object is als het beeld Vergelijking met van: een beeld van het object Vergelijking zonder voegwoord of voorzetsel
2. Metafoor – als alleen het beeld van de vergelijking wordt genoemd en het object wordt weggelaten. Het beeld komt in plaats van het object. Veel scheldwoorden en spreekwoorden zijn in metafoor. 3. Metonymia – er is geen sprake meer van vergelijking. Beeldspraak berust op een ander verband tussen object en beeld: men noemt een opvallend kenmerk. 4. Synesthesie- dit is een beeldspraakvorm waarbij de indrukken van twee verschillende zintuigen met elkaar worden verbonden. 5. Personificatie- een personificatie beeldt een voorwerp uit als een levend wezen, of geeft het de eigenschappen van een levend wezen. Hoofdstuk 3 Spanningsboog: het verhaal als geheel vormt een spanningsboog. De tekstdelen tussen twee belangrijke nieuwe verhaalgegevens vormen daarbinnen kleinere spanningsboogjes. Spanning: spanning is iets persoonlijks, hangt af van je leeservaring en leesbelangstelling. Basiselementen: ieder verhaal is opgebouwd uit drie basiselementen. - ruimte: de ruimtes(plaats en tijd) waarin de verhaalfiguren zich bewegen. - Verhaalfiguren: mensen of dieren die een rol spelen in het verhaal. - Situaties: de verwikkelingen waarin de hoofdfiguren verzeild raken. Deze basiselementen bepalen samen de handeling(ook wel plot of intrige genoemd). Ruimte+ verhaalfiguren+ situaties → handeling + thema

Informatieve opening: de schrijver introduceert de personages en de plaatsen van zijn verhaal. Opening-in-de-handeling: Er zijn al een aantal dingen gebeurd in het boek. De schrijver probeert je meteen te pakken. Open einde: het verhaal gaat verder als de tekst afloopt. Gesloten einde: het verhaal en de tekst eindigen op hetzelfde moment. Chronologisch: op normale tijdsvolgorde
Niet-chronologisch: de schrijver houdt zich niet aan de volgorde. Flashback: een stukje uit het verleden. Vaak om een verklaring te geven voor een gebeurtenis. Flashforward: een toekomstige gebeurtenis in het verhaal naar voren halen. Tijdvertraging: bepaalde scène zeer gedetailleerd. Echt alles wordt verteld. Tijdversnelling: een lange periode samengevat in enkele zinnen. Verhaalfiguur beschrijven van: - uiterlijke kenmerken - innerlijke kenmerken - handelingen
Hoofdfiguren: het gaat vooral om hen en wat ze meemaken. Bijfiguren: belangrijke persoon(en) in verhaalverloop. Karakter: verhaalfiguur wordt uitgebreid beschreven. Type (of: flat character): slechts bepaalde kenmerken van een figuur worden beschreven. ⌐Vaak humoristisch effect. Karikatuur: bepaalde eigenschap van een type worden overdreven. Verhaalsituatie: onderdeel van een verhaal. Belangrijke situaties in een verhaal: - beginsituatie/opening - situatie waarin nieuw element wordt toegevoegd. - Slotsituatie ( wel/geen happy-end, open/gesloten eind) Vertelwijze/vertelperspectief: bepaalt manier waarop je tegen de ruimte, de verhaalfiguren en de situaties aankijkt. Hoofdindeling om verhaal te vertellen: - ik-verhaal - auctoriaal verhaal = perspectief van de alwetende verteller. - personaal verhaal (hij/zij- verhaal) Vertelwijze Vertelvorm Kennis van zaken
Ik-verteller Ik-vorm beperkt
Auctoriale verteller Grotendeels hij/zij-vorm alwetend
Personale verteller Hij/zij-vorm beperkt
Thema: wat je als lezer ervaart als de grondgedachte van het verhaal. Het thema geeft aan waar het verhaal eigenlijk over gaat. Motieven: signalen die op het thema wijzen. Voorbeelden van motieven zijn: - opvallende gebeurtenissen in het verhaal - opvallende plaatsbeschrijvingen - opvallende tijdsverschillen - op het eerste oog onbetekende details, die door herhaling belangrijk worden. (= leidmotieven) Motieven die regelmatig terugkeren in verhalen: - wie is de dader? (= whodunitmotief) - de held heeft een opdracht - de droom die het leven van de hoofdfiguur verandert - de onbekende verrader - de vals beschuldigde hoofdfiguur - de zoektocht Hoofdstuk 4 1) Epiek= beschrijvende of verhalende literatuur. Een verhaal is een tekst over het gedrag en de belevenissen van 1 of meer hoofdpersonen in een bepaald plaats- en tijdsverband. Epiek is de verzamelnaam voor verhalende teksten. Vormen waarin een schrijver kan presenteren: • de vorm (dagboek, stripverhaal) • de omvang • de inhoud • de schrijfstijl (humoristisch) • het medium waarin een verhaal verschijnt (cursiefje, column) 2) Volksverhalen behoren tot de oudste en bekendste verhaalgenres. • de legende en de sage zijn volksverhalen met een zogenaamde historische achtergrond, ze lijken een kern van waarheid te hebben die in de loop van de eeuwen vervaagd is. • Mythen en parabels, fabels en sprookjes zijn volledig gefantaseerd. Legende geven de mensen een voorbeeld of steun voor hun leven. Doel van de legende is het versterken van de godsdienstzin. Hoofdrolspelers zijn heiligen. Een sage is een oude, meestal vrij korte volksvertelling, die een oude toestand verklaart. Magie en bovennatuurlijke kracht spelen vaak een rol voor de hoofdpersoon. Soorten: • duivels- en geesten sagen • heldensagen • historische sagen • toversagen • verklarende of aectiologische sagen. (die namen van plaatsen en streken verklaren) Mythen zijn verhalen over goden en halfgoden uit de natuurgodsdienst van een volk. De verhalen geven een verklaring voor verschijnselen die de mens niet kon verklaren. • het ontstaan van de wereld • de schepping van de mens. Een parabel heeft als doel om de toehoorder tot een morele houding te overreden. Fabels zijn korten anekdotische verhalen over dieren. Fabels komen voor bij vele volkeren, waarbij het slimme dier bij ieder volk een andere verschijning is • Europa: de vos • West-Afrika: de spin • Indonesië: een berghertje (de kantjil) • Noord-Amerika: de coyote (prairiewolf) Sprookjes zijn vaak zeer oude verhalen, die van generatie op generatie werden doorverteld. Een belangrijk kenmerk van sprookjes is dat een zwakke of arme hoofdpersoon een sterke of rijke slechterik overwint. Structurele en inhoudelijke kenmerken van sprookjes zijn: • vage aanduiding van tijd en plaats • vaste uitdrukkingen (er was eens…) • ongebreidelde fantasie • wreedheden zijn geen uitzondering • het taboe en het doorbreken daarvan • eenvoudig taalgebruik
3) De moderne fantastische literatuur is grofweg te verdelen in twee categorieën: • sciencefiction; de gebeurtenissen in sciencefiction zijn denkbaar binnen of vanuit onze wereld. Mogelijke toekomst. • Fantasy; de wereld van fantasy-verhalen is irrationeel, vol van wonderlijke krachten, dromen en magie. 4) Een anekdote is het kortste verhaaltype. Vaak is een anekdote humoristisch of opmerkelijk. De schrijver vermeldt slechts de kern, de essentie van het verhaal, zonder verdere opsmuk. Korte verhalen zijn oorspronkelijk voor tijdschriften geschreven verhalen. Kenmerken: • meestal 1 hoofdpersoon • 1 gebeurtenis • eenvoudige opbouw, geen bijzaken • meestal geen inleiding • verrassend einde

De novelle is een verhaalvorm tussen het korte verhaal en de roman in. De meeste novelles tellen niet meer dan 100 bladzijden
Kenmerken: • 1 plaats van handeling • relatief korte, vastomlijnde tijdsspanne • 1 verhaallijn met meestal 1 hoofdgebeurtenis • geen uitvoerige karakterbeschrijvingen • zo weinig mogelijk verhaalfiguren
De roman is een uitgebreid verhaal waarin de daden en gedachten van de hoofdfiguren worden beschreven. Kenmerken: • meerdere plaatsen van handeling • relatief grote tijdsspanne en sprongen in de tijd • verschillende verhaallijnen die met elkaar samenhangen en meerdere belangrijke gebeurtenissen. • Uitvoerige karakterbeschrijvingen van de hoofdpersonen en typeringen van de bijfiguren. • Verschillende verhaalfiguren, meestal 1 of 2 hoofdfiguren met diverse bijfiguren. De term roman is een overkoepelende term voor een groot aantal verhaaltypen. Voorbeelden: • de psychologische roman: uitbeelding van het geestesleven neemt een belangrijke plaats in. • De historische roman. • Oorlogsroman • Streekroman: speelt zich af in bepaalde streken of regio’s • Politieroman, misdaadroman, thriller • Sciencefiction en fantasy
5) Een cursiefje is een uitgewerkte anekdote. Komt vooral voor in dag- en weekbladen. De stijl is vlot en los. • Simon Carmiggelt
De column is een teksttype dat eigenschappen van het cursiefje en van een journalistiek artikel combineert. De toonzettin van de column is meestal satirisch. De inhoud sluit nauw aan bij de actualiteit. Bepaalde onderwerpen of figuren worden bekritiseerd. • Youp van ’t Hek • Jan Mulder
Reizen is nieuwe indrukken opdoen, onverwachte dingen meemaken, mooie en lelijke dingen tegenkomen.Een schrijver kan zijn lezer meenemen op zo’n reis door beschrijvingen ect. • Cees Nooteboom • Adriaan van Dis
Recensie
Literaire recensenten bespreken in kranten, tijdschriften, voor de radio of de televisie recent verschenen literaire werken. Een recensie bevat naast veel informatie ook kritische kanttekeningen en het advies om werk wel of niet te lezen. 6) In het beeldverhaal worden tekst en beelden gecombineerd. In een tekststrip zijn de tekst en de tekeningen gescheiden, bijvoorbeeld in de verhalen over Tom Poes en Ollie B. Bommel. De tekst is vaak belangrijker dan de tekeningen. In de ballonstrip staan gesproken en gedachte zinnen in ballonnetjes. De tekst van de verteller staat in een kadertje binnen de tekening. Hier is de tekening zeker zo belangrijk als de tekst. 7) Overige vormen van literair proza: • brievenboeken • dagboeken • memoires: een verzameling herinneringen van een auteur, geschreven bij wijze van terugblik. • Biografie Hoofdstuk 5 Vergelijking met proza, 6 grote verschillen: 1. Vormverschil = proza is ingedeeld in alinea’s en hoofdstukken, poëzie in versregels en strofen. In proza bepaalt de breedte van het papier de regellengte; in poëzie doet de dichter dat zelf. 2. Beknoptheid = kort en krachtig enkele beelden achter elkaar. (blz. 55) 3. Momentopname = Veel gedichten beschrijven als het ware slechts 1 ogenblik; je zou daar van een momentopname kunnen spreken. Het gaat om de gedachte of het gevoel van een bepaald moment. 4. Beeldspraak = De prozaschrijver hanteert nu en dan een beeld om zijn bedoelingen te verduidelijken of levendiger voor te stellen. In gedichten speelt beeldspraak een veel overheersender rol. 5. Herhaling = er zijn verschillende herhalingen: o woordherhaling (repetito) o rijm (klankherhaling) o parallellisme in versregels -> soms bouwt een dichter zijn regels op analoge wijze op. o overeenkomst bouw strofen, aantal & lengte versregels -> vaak hebben de strofen van een gedicht telkens evenveel versregels of zijn de versregels ongeveer even lang

6. Vertelwijze = In poëzie is er, in tegenstelling tot in verhalen en toneelstukken, vrijwel altijd maar 1 persoon aan het woord. De meeste poëtische teksten zijn monologen, uitgesproken en geschreven door een ik-figuur. Verschillen traditionele en moderne gedichten
Traditioneel gedicht Modern gedicht
1. strofen van gelijke omvang, in ieder geval regelmatige opbouw 1. wisselende strofelengte
2. ongeveer even lange versregels, in ieder geval regelmaat 2. wisselende regellengte
3. eindrijm volgens een bepaald rijmschema 3. geen eindrijm (vrije verzen) 4. normaal gebruik van leestekens
4. vaak geen of weinig leestekens Rijm en Ritme § 4. Rijm = Klankovereenkomst beklemtoonde lettergepen woorden. Rijm kun je indelen naar de soorten rijmklanken of naar de plaats waar de woorden rijmen. Indeling rijm naar soorten rijmklanken: -> Volrijm, zowel klinkers als medeklinkers rijmen op elkaar. -> Halfrijm, Of alleen de klinkers Of alleen de medeklinkers rijmen op elkaar. Er zijn 2 soorten halfrijm: klinkerrijm en medeklinkerrijm
Indeling rijm naar de rijmende plaats: - Middenrijm -> _____loop_____
_____koop_____ - Binnenrijm -> _____loop_____koop_____ - Overlooprijm -> _______________loop

Koop______________ - Eindrijm -> _______loop
_______koop - Vrije verzen -> als er in gedichten geen eindrijm voorkomt, spreek je van vrije verzen. Rijmschema’s: Slagrijm
A A A A : loop koop sloop dope
Gepaard rijm A A B B : loop koop slaaf raaf
Gekruist rijm A B A B : loop slaaf koop raaf
Omarmend rijm A B B A : loop slaaf raaf koop
Ritme = een verschijnsel dat zich afspeelt in een zekere tijd. Golfbeweging door opeenvolging van tegenstellingen. Ritme door: - rijm - afwisseling in beklemtoning, snelheid en toonhoogte - overeenkomst in zinsbouw - afwisseling lengte versregels & strofen - opsommingen
Strofenbouw= een gedicht is gewoonlijk onderverdeeld in strofen. Elke strofe bestaat uit een of meer versregels. Strofe vormen: - distichon: strofe van 2 versregels - terzine: strofe van 3 versregels - terzet: strofe van 3 versregels maar als onderdeel van een sonnet - kwatrijn: strofe van 4 regels Hoofdstuk 6 Gedichten kun je indelen naar de vorm en naar de inhoud. 1) dichtsoorten naar de vorm • Sonnet: sonnet komt van het Italiaanse woord sonetto(liedje) deze dichtvorm bestaat al sinds de 13e eeuw en stamt uit Italië. Het klassieke sonnet telt 14 regels, die in 4 strofen worden gegroepeerd: 2 strofen van 4 regels (kwatrijnen) en 2 strofen van 3 regels(terzetten). • Ballade: de naam ballade komt van het Italiaanse ballata, dat danslied betekent. we gebruiken de naam voor verhalende gedichten over heldendaden, moordpartijen en liefdessmarten, die een eenvoudige versvorm hebben en waarin het tragische element de boventoon voert. Dit genre ontstond ter navolging van het oude volkslied. Om het karakter van het oude volkslied na te bootsen, gebruikt de schrijver veel herhalingen en verloopt het verhaal sprongsgewijs: alleen de belangrijkste gebeurtenissen worden verteld. • Epigram: een epigram of puntdicht is een kort gedicht waarin emotionele oordelen f invallende gedachten op puntige, soms ironische en kritische wijze worden uitgedrukt. • Grafschrift: tot de puntgedichten worden ook het grafschrift of epitaaf gerekend, een dichtvorm die vooral met satirische of humoristische bedoelingen wordt beoefend. • Limerick: een limerick is een vijfregelig, humoristisch gedicht van Ierse oorsprong. Het rijmschema is a-a-b-b-a. • Kwatrijn: een kwatrijn is een vierregelig gedicht met een gewoonlijk ernstige, levensbeschouwelijke inhoud. Het rijmschema is meestal a-a-b-a • Haiku: haiku is een van oorsprong Japanse dichtvorm die in de westerse wereld geliefd is. Het gedichte telt in de oorspronkelijke taal 17 lettergrepen, gewoonlijk over 3 regels verdeeld in de verhouding 5-7-5. de woorden zijn eenvoudig en gewoon. Haiku is natuurpoëzie. • Visuele poëzie: bij visuele poëzie stelt de dichter figuren samen met behulp van tekst. Een beeldgedicht is een werkstuk dat zowel gelezen als bekeken moet worden. 2) dichtsoorten naar de inhoud • lied: een lied is gewoonlijk opgebouwd uit strofen en refreinen. • Ode en hymne: een ode is een plechtig loflief, meestal ter verheelijking van een persoon. Een hymne is een loflief ter ere van een godheid. • Elegie: een elegie is een klaaglied, meestal ter gelegenheid van het overlijden van iemand die dierbaar was voor de dichter. • Hekelgedicht: een hekelgedicht is een satirische poëzietekst vol spot, verontwaardiging of haatgevoelens. Voorwerp van hekeling kunnen zijn: maatschappelijke en politieke toestanden, gebeurtenissen en personen. Hoofdstuk 7 Toneel: Het woord ‘drama’ is afgeleid van het Griekse woord voor ‘handeling’ en is de verzamelnaam voor allerlei soorten toneel. Tot ongeveer 1800 werd een toneelstuk meestal geschreven in poëzievorm, daarna vrijwel altijd in prozavorm. Conflict: Een botsing tussen mensen met tegenstrijdige belangen. Spanning: wordt veroorzaakt door het conflict. Acteurs: Een of meerdere gebeurtenissen die worden uitgebeeld door levende figuren. Toneelschrijver: Hij schrijft de tekst voor het spel. Die tekst noemt men een manuscript of kortweg script. Decorontwerper: De technicus die voor de belichting zorgt. Kostuumontwerper: Ontwerpt de kleding voor de acteurs/toneelspelers. Bedrijven: Een afgerond geheel van gebeurtenissen die zich afspelen op dezelfde plaats. Scènes of taferelen: Waarin een bedrijf is onderverdeeld. Elke keer als er een nieuwe speler opkomt, begint een volgende scène. Claus: De tekst die een acteur uitspreekt zonder dat hij wordt onderbroken door een andere acteur. Een acteur leert behalve zijn eigen clausen ook steeds de laatste woorden van de voorgaande claus van een andere acteur. Dat noemt hij zijn wacht. Monoloog: Als een acteur zich niet of nauwelijks tot een andere acteur richt alleenspraak). Dialoog: Een toneelstuk dat bestaat uit één lange monoloog samenspraak). Manuscript: Verdeeld in 2 soorten teksten; hoofdtekst en neventekst. Hoofdtekst: De monologen en dialogen samen. Neventekst: Aanwijzingen over de inrichting van het decor, de kostuums, de belichting, de manier van spreken, gelaatsuitdrukkingen en bewegingen. Decor: Aankleding van het decor. Inspiciënt: Een onmisbare figuur bij een toneelstuk. Zorgt voor alle voorwerpen die op het toneel gebruikt worden. Souffleur: Iemand die de acteurs de tekst toefluistert, als ze hun rol vergeten zijn. Première: De eerste echte voorstelling. Kenmerken tragedie: - Een vast verhaalschema; de held of heldin veroorzaakt bij vergissing of gedreven door haat een ernstige verstoring van de maatschappelijke orde. - Een vaste opbouw van vijf bedrijven, afgewisseld met vier koorzangen (reien): inleiding (expositie), groeiend conflict (intrige), crisis (climax), een ramp (catastrofe) en een noodlottige afloop of verzoening (peripetie). - De wet der drie eenheden: het spel speelt zich af op één plaats (eenheid van plaats), binnen vierentwintig uur (eenheid van tijd) en er staat één verhaallijn centraal (eenheid van handeling; zie de eerste regel). Een komedie is een luchtig spel dat in een lachspiegel de kleinheid van de mens, zijn fouten en gebreken toont. Een komedie bevat ook een moraal: een les voor de toeschouwer. Er zijn drie categorieën: - karakterblijspel: menselijke tekortkomingen zoals gierigheid en afgunst. - Intrigeblijspel: dwaze en ingewikkelde situaties ( zoals een man die tegelijkertijd met 2 vrouwen leeft) - Zedenblijspel: lachwekkende sociale verhoudingen (je rijk voordoen, terwijl je arm bent). Klucht: kort humoristisch toneelstuk over een alledaags onderwerp dat flink overdreven wordt. - de hoofdfiguren zijn typetjes met overdreven uitgebeelde karaktereigenschappen. - de grappen zijn grof en gaan vaak over seks. Kluchten waren vooral in de Middeleeuwen en de Renaissance populair. Sketch: Een kort humoristisch toneelstukje met een verrassende wending. Sketch komt voor in cabaret en theatershows, op radio en televisie en in musicals. De sketch is simpel opgebouwd en gaat over herkenbare mensen en herkenbare situaties. Episch toneel: Nieuw toneel, een andere vorm van spel en een andere houding van het publiek. - men gaat ervan uit dat de wereld onoverzichtelijk en complex is. - Identificatie met de spelers. In het epische theater moet de toeschouwer zich juist distantiëren van de toneelhandeling. Absurdistisch toneel: De thema’s zijn levensangst, onzekerheid en dreiging. Modern toneel: Sinds de jaren zeventig van de 20e eeuw is er een enorme variatie in theatervormen ontstaan: wat betreft de inhoud, de vorm en de doelgroep. Al deze indelingen lopen door elkaar heen. Een populaire vorm is het totaaltheater, waarin toneelspelers, dansers en musici elkaar aanvullen met toneelspel, beweging en muziek. En dat spel wordt aangevuld met audio- en filmfragmenten. Cabaret: Bij het cabaret wisselen spitsvondige en geestige conferences, liedjes, mime en dans elkaar af. Cabaretteksten zijn meestal gericht op actuele, politieke en maatschappelijke omstandigheden. Cabaret steunt op humor en taboedoorbreking, vaak met de bedoeling te confronteren en te choqueren. De keuze van een originele invalshoek speelt daarbij een belangrijke rol. Cabaretiers zetten kritische kanttekeningen bij het dagelijkse leven, ontroeren het publiek, laten de kijkers lachen of zetten hen aan het denken. In de jaren negentig werd de toon van veel cabaretiers cynischer: hoe harder en zwarter de humor, hoe meer succes, leek het parool. Tegenwoordig is stand-up comedian erg populair. Het is de moderne naam voor een cabaretier die zijn humoristische, ontroerende, satirische en cynische ideeën aan zijn publiek presenteert in de vorm van één lange monoloog. Enkele Nederlandse vertegenwoordigers zijn: - Paul de Leeuw - Hans Teeuwen - Theo Maassen
Literatuurgeschiedenis 1 De 19e eeuw vanaf 1880 De bevolking van West-Europa nam in de 19e eeuw erg toe. Tegelijkertijd ontwikkelde zich de industriële revolutie. In 1848 stemden verschillende regeringen voor in liberale grondwet, waar onder andere de rechten van de mens in werden vast gelegd. De positie van de arbeider werd beter door het oprichten van vakbonden. In de tweede helft van de negentiende eeuw was er veel preutsheid. De eerste romantici waren kunstenaars die zich verzetten tegen de heersende maatschappij en onderdrukking. De belangrijkste kenmerken van de Romantiek in de literatuur zijn: > verzet: persoonlijke vrijheidsdrang en kritiek > humor: als verdedigingsmiddel bij gevoelens van onvrede > liefde voor de natuur. Terug naar de zuiverheid en liefde van de natuur > belangstelling voor het verleden: historische belangstelling voor het ongerepte verleden > aandacht voor droom en fantasie: verkenning van de wereld van droom en fantasie
Niet alle kenmerken komen tegelijk voor. De kenmerken van de romantiek zijn nog steeds terug te vinden. Aan het einde van de 19e eeuw ontstond de naturalistische roman. Kenmerken hiervan zijn: > de inhoud is erg realistisch > er is sprake van psychologische diepgang > er is sterk sociaal gevoel
Voorbeelden van Nederlandse naturalistische schrijvers zijn Louis Couperus en Frederik van Eeden. Kenmerken van de nieuwe poëzie zijn: > de hartstocht begon weer de bezielende kracht van het dichterschap te vormen > een dichter kon alleen iets waardevols maken als hij ergens volledig door geëmotioneerd was. (deze emoties werden vooral opgeroepen door schoonheid van natuur en geliefde) Poëzie werd weer een individuele gevoelszaak, wat sindsdien niet veranderd is. Tegen het einde van de 19e eeuw werden toneelschrijvers er van doordrongen dat toneel realistisch en speelbaar moest zijn. Dialogen werden voortaan geschreven in het proza van gewone-mensentaal. Men wendde zich af van klassieke onderwerpen en ging weer terug naar de realiteit. 2 1900-1940 Voor arbeiders waren in deze periode de lonen nog steeds te lagen, de huizen klein en de gezondheidszorg slecht. Door invloed van de vakbonden werden de lonen en werkomstandigheden verbeterd. Belangrijke wetenschappelijke ontdekkingen en uitvindingen hebben de wereld grondig veranderd. De ontwikkelingen in de psychologie (Freud en Jung) hebben grote invloed gehad op kunst en cultuur. Van 1914 tot 1918 werd de eerste wereldoorlog gevoerd. Na deze oorlog sloeg het optimistische geloof in een welvarend Europa om in pessimisme. Rond 1930 was er overal grote werkeloosheid en armoede. Doordat velen steun zochten in het machtige leiderschap van Mussolini en Hitler brak in 1939 de Tweede Wereldoorlog uit. In het begin van de 20e eeuw volgde een reactie op het realistische en vaak sombere karakter van de naturalistische verhalen en romans uit eind 19e eeuw. Hierdoor bouwden de verhalen voort rond de romantische tradities van rond 1850. Dit zijn neoromantische verhalen. Modernisme is een verzamelnaam voor vernieuwingsbewegingen in de literatuur in de periode tussen ongeveer 1920 en 1940. In deze periode was sprake van baanbrekende literaire stromingen zoals expressionisme, surrealisme en de nieuwe zakelijkheid. Kenmerken van expressionistische teksten zijn: > Schrijvers willen niet langer de werkelijkheid realistisch weergeven in fraaie woorden, maar het doorlichten tot ze de kern gevonden hebben. > Ze zoeken naar abstracte beelden die sterke gevoelens uitdrukken in krachtig en kleurrijk taalgebruik. > De dichters willen zich niet meer binden aan traditionele versvormen en kiezen voor het vrije vers. In het literaire surrealisme ging het onderbewustzijn een belangrijke rol vervullen: > De droom als uitdrukking van wat leeft in het onbewuste van de mens wordt een inspiratiebron voor de schrijvers. > Fantasie en intuïtie gingen een belangrijke rol spelen. > Schrijvers lieten zich leiden door beelden die uit het onbewuste opwelden. De lezer moest zich laten meevoeren door de beeldenstroom. Nieuwe zakelijkheid is een manier van schrijven. Het is een sobere en strakke manier van schrijven, door het weglaten van bijkomstigheden en door een filmische reportage-achtige stijl. De bekendste toneelschrijver in deze periode was Herman Heijermans, die veel sociaal bewogen toneelstukken schreef. 3 1940-1960 Mussolini en Hitler sleepten de wereld mee in WOII. Door technisch hoog ontwikkeld oorlogstuig vonden miljoenen mensen de dood. Na WOII was Europa verwoest en verarmd. De wederopbouw begon aarzelend, maar jaar na jaar nam het tempo toe. In de jaren 50 werd de Europese Economische Gemeenschap (EG) opgericht. Er werd in Europa gebouwd aan de welvaartsstaat naar Amerikaans voorbeeld. Er is in de oorlog veel verzetsliteratuur ontstaan. Eerst had die literatuur de vorm van vlugschriften die van hand tot hand gingen, later werden de verzetsteksten via de ondergrondse pers gepubliceerd en na de oorlog werden ze gebundeld in bloemlezingen. Er is enorm veel onmiddellijke invloed van de oorlog op literatuur geweest. WOII is ook een enorme inspiratiebron geweest voor de literatuur, en is dit nog steeds. Het opvallendste kenmerk van de naoorlogse verhalende literatuur is het ontstaan van veel bekentenisromans, waarin de schrijver zijn persoonlijke leven en privé-opvattingen blootlegt. De naoorlogse romans tonen geen opwekkend wereldbeeld. Veel terugkomende thema's zijn: > Mensen zijn vervreemd van elkaar en staan alleen. > Mensen worden door egoïsme gedreven en niet door naastenliefde, idealen ontbreken. > De beschaving is een laagje vernis over een bouwsel van primitieve driften en hartstochten. Uit de naoorlogse periode tot 1960 heeft maar een van de bekentenisromans tot op heden grote indruk gemaakt: De avonden, van Gerard Reve. In de jaren 50 was de kloof tussen recensenten en het publiek erg groot. Recensenten besteedden veel aandacht aan rebellerende schrijvers, zoals Reve. Deze boeken werden aanvankelijk echter nauwelijks verkocht. De leestradities blijken taaier als literaire omwentelingen. Er werd in die tijd veel gelezen, maar slechts weinig nieuwe literatuur. De belangrijkste vooroorlogse stromingen hadden invloed op een aantal jonge dichters, die zich groepeerden tot wat ze zelf noemden: de Vijftigers. Ze verzetten zich tegen het verleden en vonden dat de mooie verzen van traditionele poëzie niet oprecht waren. De Vijftigers herkenden zich in de ideeën van de expressionisten en de surrealisten. Voor het grote publiek heeft de film het schouwburgtoneel naar een tweede plaats verdrongen. In de jaren vijftig begon de tv de positie van de film aan te tasten. 4 1960 - 1980 De jaren van wederopbouw waren voorbij. Materieel ging het de meeste West-Europeanen steeds beter. De invloed van radio, televisie en film werd enorm. Er werden door verschillende groeperingen steeds meer vraagtekens geplaatst bij de gevestigde orde van die tijd. Men, vooral jongeren, zette zich af tegen het patroon van luxebestedingen, de energieverslindende en enkel op groei gerichte economie, de autoriteit van gezagsdragers en de groeiende wapenwedloop als gevolg van de Koude Oorlog. De literatuur werd democratischer: literatuur kwam er voor iedereen en meestal in de taal van gewone mensen. Het werk van Jan Wolkers trok aandacht. Hij rekende in zijn boeken af met streng-calvinistische opvoeding. Door zijn felle realisme en openhartigheid over seksualiteit werden zijn romans als schokkend ervaren door de oudere generatie. Verschillende feministische auteurs debuteerden in deze periode. Het heeft tot de jaren 70 geduurd voordat in de Nederlandse literatuur een traditie in het genre detectives begon te ontwikkelen. Na de Beweging van Vijftig groeide een afkeer van ingewikkelde en onbegrijpelijke poëzie. Men kreeg weer belangstelling voor de alledaagse dingen. (Hievan komt de term neorealisme.) Poëzie moest iets zijn wat voor iedereen verstaanbaar was, maar toch zóveel poëtische meerwaarde hebben dat de lezer geïnformeerd werd over het raadsel van het leven. Het ging hierbij de persoonlijke manier van kijken naar wat zich afspeelde. Rond 1970 was er geen lopende Nederlandse toneelproductie, wat gespeeld werd was meestal een vertaald buitenlands succes. Tussen 1970 en 1985 was er sprake van een krasse omwenteling.
5 Sinds 1980 Wetenschap en technische ontwikkelingen werden in de jaren 80 van de 20e eeuw pilaren van de West-Europese samenleving. De moderne technologie zorg er voor dat de wereld gevoelsmatig steeds kleiner wordt. Dit heeft vooral bij jongeren nieuwe vaardigheden bijgebracht. De West-Europese samenleving wordt steeds internationaler door immigranten uit voormalige koloniën en doordat vluchtelingen hier hun heil komen zoeken. Databanken, digitale en optische informatiedragers worden net zo belangrijk als boeken. Genres die vroeger met minachting bekeken werden, worden steeds meer serieus genomen als literatuur. Naast de leescultuur is er een kijkcultuur ontstaan. Boeken blijven in ruime mate beschikbaar en literatuur word tegenwoordig steeds meer als handelswaar behandeld. Enkele schrijvers van moeilijk toegankelijke literatuur zorgden in het midden van de jaren tachtig voor ontwikkeling naar een zeer realistisch en makkelijk leesbaar verhaal. De verkoopaantallen stegen indrukwekkend. Na het midden van de jaren zeventig zijn de dag- en weekbladen een steeds belangrijker rol gaan spelen in de literatuur en bijna overal in Europa word succes geboekt met reisverhalen. Doordat de afgelopen tientallen jaren veel buitenlanders in Nederland zijn komen wonen, is onze literatuur een snijpunt van verschillende culturen geworden. In de jaren tachtig was er sprake van veel goed ontvangen, vrouwelijke prozadebuten. In de poëzie wordt de lijn van het concrete dichten voortgezet. Een nieuw verschijnsel vormen de zogenaamde Poetry Slams (gedichtcompetities). Bij toneel en cabaret werd afscheid genomen van de fantastische vernieuwingsdrang aan het eind van de jaren 60. Het toneel blijft, ondanks grote concurrentie van de moderne media, boeien. Radio en vooral tv krijgen iedere avond een groot publiek. Voor het grote publiek heeft de speelfilm definitief de eerste plaats overgenomen van het schouwburgtoneel. Cabaret werd vooral in de jaren 70 en 80 geliefd. Maar ook op tv vind je tegenwoordig steeds meer de populariteit van cabaretiers terug. Literatuurgeschiedenis na 1880 in steekwoorden
Industriële revolutie = overgang van handwerk naar het industriële productieproces met machines. Liberale grondwet = daarin werden de rechten van de mens vastgelegd, zoals vrijheid van meningsuiting, van onderwijs en van geloof. Communisme = Alles en iedereen hoort gelijk te zijn. Socialisme = gelijke kansen voor iedereen en elke baanvoor iedereen moest bereikbaar zijn. Victoriaanse tijd = 2e helft van de 19e eeuw. Viel samen met de regeringsperiode van koningin Victoria van Groot-Brittannië. Romantiek = Kenmerken: - Verzet -> persoonlijke vrijheidsdrang en kritiek. - Humor -> als verdedigingsmiddel bij gevoelens van onvrede - Liefde voor de natuur -> terug naar de zuiverheid van de natuur en liefde voor de natuur. Verhalen over ontdekkingsreizen in nieuwe werelden en verhalen over vreemde volkeren waren zeer in trek. - Belangstelling voor het verleden -> historische belangstelling voor het ongerepte verleden, vooral voor de Middeleeuwen. Voor oude volksverhalen, sprookjes en legenden ontstaat een nieuwe belangstelling. - Aandacht voor droom en fantasie -> verkenning van de wereld van de droom en de fantasie: geheimzinnige gevoelens en mysterieuze verlangens, angstvisioenen en obsessie voor de dood in de vorm van nachtmerries vol spoken, mismaakte mensen en lijken. Naturalistische roman= Kenmerken: - inhoud erg realistisch - sprake van psychologische diepgang - sterk sociaal gevoel. Kenmerken nieuwe poëzie: - niet het verstand, maar het gevoel, hartstocht. - Iets waardevols als dichter erg geëmotioneerd was. - Emoties opgeroepen door schoonheid van natuur en geliefde. Neoromantische verhalen = de verhalen bouwden voort op de romantische traditie van rond 1850. Kenmerken expressionistische teksten: - niet langer werkelijkheid realistisch weergeven in fraaie woorden, maar doorlichten tot de kern gevonden is - zoeken naar abstracte beelden die sterke gevoelens uitdrukken in krachtig en kleurrijk taalgebruik - niet meer binden aan traditionele versvormen maar juist vrije vers
Surrealisme: - droom als uitdrukking van wat leeft in het onbewuste van de mens werd de inspiratiebron - fantasie en intuïtie belangrijke rollen - schrijvers lieten zich leiden door beelden die uit het onbewuste opwelden, het ene beeld, een klank of een woord riep het andere op. De lezer moest zich laten meevoeren door beeldenstroom. Nieuwe zakelijkheid = sobere en strakke manier van schrijven. Betekenisromans = persoonlijke leven en privé-opvattingen worden hierin blootgelegd. Belangrijkste thema’s zijn: - mensen die vervreemd van elkaar en staan alleen - egoïsme en geen naastenliefde; idealen ontbreken - nadruk op lichamelijkheid
Kenmerk literatuur: De steeds grotere aandacht voor de dagelijkse werkelijkheid. Literatuur werd ‘democratischer’: niet meer uitsluitend afgestemd op een ‘geletterd’ publiek, maar voor iedereen en in de meeste gevallen in de taal van de gewone mensen. Happening = een creatieve presentatie van literatuur met allerlei vormen van expressie, zoals declamatie en muziek. Neorealisme = men kreeg weer belangstelling voor de alledaagse dingen. Wegwerppoëzie = de poëzie mocht niet meer een delicatesse zijn, bestemd voor enkele verfijnde lieden; de poëzie moest worden tot verbruiksgoed.

REACTIES

B.

B.

Heel erg bedankt, dit scheelt mij weer een hoop lees en schrijfwerk.

13 jaar geleden

M.

M.

Hartelijk bedankt, dit is echt een fijne samenvatting!

11 jaar geleden

G.

G.

kan iemand mij dat boekverlsag van het boek Een lach en een traan doe opsturen

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.