Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Leesvaardig blok 3 en 4

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo/vwo | 1489 woorden
  • 24 januari 2016
  • 15 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
15 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

BLOK 3

Verbindingsmanieren van alinea’s

  1. Een signaalwoord of signaalwoordgroep,                                                                                                Signaalwoorden staan meestal aan het begin van eeen alinea. Ze geven niet alleen aan dat er een verband is, maar meestal ook wat voor soort verband, bijvoorbeeld tegenstellend of opsommend.  Voorbeeld: Hij had erg slechte cijfers en daarom leek het alsof hij niet over zou gaan. Maar hij herpakte zich voor de toetsweek en haalde het toch.
  2. Een herhaling van een woord of woordgroep                                                                                                                                                                         Er worden woorden of woordgroepen aan het begin van een nieuwe alinea herhaald uit de vorige alinea. Dat zou een letterlijke herhaling kunnen zijn, maar ook met behulp van een synoniem (fiets-rijwiel). Voorbeeld: Dit jaar werden er 30% meer fietsen gestolen dan afgelopen jaar. Het rijwiel is erg populair, omdat ze makkelijk te stelen zijn en veel mensen willen ze hebben.
  3. Een overgangszin met een verwijzend woord.                                                                                                                   Overgangszinnen zijn zinnen die iets samenvatten aan het begin of het eind van een zin. Meestal bevatten ze een verwijzend woord zoals deze, dit, dat, dergelijke, zulke. Voorbeeld: Dit jaar zijn er veel minder natuurrampen in de wereld voorgekomen. Er zijn vooral minder aarbevingen geweest. Dat laatste is ook het meest dodelijk.      
  4. Een aankondigende zin.                                                                                                                                                                          Een aankondigende zin geeft aan wat de lezer mag verwachten in de volgende alinea. Voorbeeld: Hierna gaan we eens stuk voor stuk bekijken wat de meest gevaarlijke steden zijn om je fiets onbeheerd achter te laten. Op de 5e plaats staat Groningen.

     

    Functies van tekstgedeelten.

    Een tekstgedeelte is een zin, een alinea, of een groep samenhangende alinea’s. Een tekstgedeelte heeft een functie of een bepaalde bedoeling in de tekst. Een schrijver kan iets uitleggen en daarna een voorbeeld geven. De alinea of zin heeft dan de functie van voorbeeld.

    Tekstgedeelten kunnen verschillende functies hebben. Op blz 117 staat daar een overzicht van de functies die mogelijk zijn. Deze hoef je niet uit je hoofd te weten, die hoef je slechts te herkennen.

     

    BLOK 4

     

    Argumenten zijn iets waarmee je een mening kunt onderbouwen, of iets aannemelijk maken. Met een argument kun je aangeven waarom je iets vindt. Bijvoorbeeld: Deze auto is erg snel, want heeft maarliefst 300 PK. Een ander woord voor argument is reden.

    Een rij samenhangende meningen en argumenten over een bepaald onderwerp is een redenering of argumentatie.

     

    Argumenten zijn te verdelen in soorten; objectieve en subjectieve argumenten. Objectieve argumenten zijn  gebaseerd op feiten die je kunt controleren. Subjectieve zijn gebaseerd op gevoel, geloof en vermoedens. Objectieve zijn beter dan subjectieve. Subjectieve zijn namenlijk beter de bestrijden en te ontzenuwen.

     

    Soorten argumenten:

  1. Een feit: Er moet iets tegen fietsendiefstal gedaan worden(mening), want dit jaar zijn er al 300.000 fietsen gestolen. (feit)
  2. Een onderzoeksbevinding: Suiker is erg slecht voor je (mening), uit onderzoek is gebleken dat het je alvleesklier aantast. (onderzoeksargument)
  3. Een ervaring of vermoeden. Voorbeeld: Je kunt beter niks bij die winkel kopen(mening), want de kwaliteit van de kleding is erg slecht(ervaring)   Nog een voorbeeld: ik vind dat die kroeg moet sluiten(mening), want volgens mij word er drugs gehandeld(vermoeden)
  4. Een emotie. Voorbeeld: Harrie is niet zo aardig (mening), want hij is altijd erg grof en onaardig (emotie)
  5. Een autoriteit (iemand die gezag heeft). Voorbeeld: Die game is erg goed (mening), want volgens de recensie ziet het er mooi uit en heeft het een spannende verhaallijn (gezagsargument)
  6. Een geloof, ideaal of persoonlijke (levens)overtuiging. Voorbeeld: Kroegen moeten om 12 uur sluiten, want anders gaat de jeugd veel te laat naar bed(moreel argument). Voorbeeld: De gemeente moet niet een hele grote woonwijk bij ons dorp bouwen(mening), want anders wordt het veel te druk (ideaal) Voorbeeld: ik kijk geen vieze filmpjes, want dat is in strijd met mijn geloof (geloofsargument).
  7. Een vergelijking. Voorbeeld: Deze auto is erg goedkoop (mening). Voor hetzelfde geld heb je een veel slechtere auto (vergelijking).

     

    Je kunt argumenten ook bestrijden met tegenargumenten. Dat doe je door het argument te ontkrachten door te laten zien dat ze onjuist of zwak zijn.

     

     

    Opbouwmodellen van teksten:

    Teksten kunnen op verschillende manieren worden opgebouwd. Hier volgen 6 opbouwmodellen die veel voorkomen.

     

  • Voor en nadelenopbouw. De inleiding noemt een probleem of verschijnsel. In de middelste alinea’s worden dan de voor een nadelen benoemd, en dan geeft het slot een conclusie.
  • Vroeger-en-nuopbouw. De inleiding beschrijft een verandering. Heeet middenstuk beschrijft het verschil tussen vroeger en nu. Het slot noemt een conclusie over de verandering.
  • Probleem-en-oplossingopbouw. De inleiding stelt een probleem. In het middenstuk worden oplossingen genoemd, en het slot noemt een conclusie over een verandering.
  • Verschijnsel-en-verklaringopbouw. De inleiding noemt een verschijnsel. Het middenstuk geeft meerdere verklaring daarvoor, en het slot beschrijft een samenvatting.
  • Verschijnsel-en-besprekingopbouw. De inleiding noemt een verschijnsel. Het middenstuk bespreekt verschillende kanten van het verschijnsel. In het slot word een conclusie getrokken of staat er een samenvatting
  • Stelling-en-argumentopbouw. In de inleiding neemt de schrijver een stelling of een standpunt in. In het middenstuk staan argumenten die het standpunt ondersteunen of realistisch maken. Het slot bevat een conclusie.

     

     

                                                                                                                

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.