Hoofdstuk 1 t/m 11

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1429 woorden
  • 6 april 2001
  • 194 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
194 keer beoordeeld

HOOFDSTUK 1. PERSOONLIJKE SMAAKONTWIKKELING

Leesdossier: Uitkomsten van de bestudering van boeken in een map --> leesdossier

Leesautobiografie: Beschrijving van je ontwikkeling en je smaak qua boeken.

Balansverslag: Beschrijving ontwikkeling als lezer en de ontwikkeling van je persoonlijke smaak over een bepaalde periode.

Hoeveel literaire werken op havo: 8

Vertalingen: Nee

HOOFDSTUK 3. DE LEESERVARING VERDIEPEN

5 verhaalaspecten:

-onderwerp
-bouw
-taalgebruik
-gebeurtenissen
-personages

HOOFDSTUK 4. DE ACTIEVE LEZER EN OPEN PLEKKEN

Hoe ontstaan verwachtingen over een boek: Door wat je erover leest, hoort ziet.

Open plekken: Plekken die vragen oproepen, doel --> nieuwsgierig maken --> ze zijn belangrijk voor het karakter van het verhaal.

Spanning: Onbeantwoorde vragen

Open plekken:
soorten: Over belangrijke gebeurtenissen of elementen of over kleinigheden
verwerking: Je moet ze bijna altijd zelf invullen, je gebruikt je fantasie en verbeelding

Manipulatietechnieken:
-vooruitwijzing inlassen
-tijdsprong
-vertraging
-uitstel

-op een andere verhaallijn overschakelen

Spanningsbogen: De tijd die verloopt tussen vraag en antwoord. Er zijn korte + lange spanningsbogen. Een verhaal heeft bijna altijd meer spanningsbogen.

Psychologische spanning: Wat zich in het hoofd van de hoofdpersoon afspeelt, om zijn/haar problemen, die steeds groter worden en uiteindelijk kunnen uitmonden in een bepaalde daad of in een min of meer tragische situatie.

Open einde: Het verhaal roept vragen op waarop je aan het eind geen antwoord krijgt.
Gesloten einde: Aan het eind krijg je antwoord op al je vragen.

HOOFDSTUK 5. FICTIE, NON-FICTIE, LITERATUUR EN LECTUUR

Verschillen fictie/non-fictie
-fictie gaat over bedachte gebeurtenissen
-non-fictie over werkelijkheid

Biografie: Iemand beschrijft leven van een ander
Autobiografie: De schrijver beschrijft zijn eigen ervaringen/belevenissen

Proza: Romans en verhalen (schrijver gebruikt volle lengte papier, hoofdstukken, alineas, er verloopt enige tijd in de verhalen) --> Romans, novellen, (korte) verhalen.
Poëzie: Gedichten en liedjes (regels niet volgemaakt, vaak ongelijke lengte, verloopt meestal geen tijd, gaat niet om gebeurtenissen maar om beschrijving situatie idee of gevoel, veel open plekken)

Verschillen lectuur en literatuur

-Lectuur verschijnt doorgaans in series.
-Schrijvers van lectuur zijn niet artistiek gericht, ze willen geen kunst maken
-Schrijvers van literatuur willen kunst maken en passen zich nauwelijks aan aan de smaak van de lezer of de mode.
-Literatuur heeft inhoudelijk meer diepgang, betere stijl geschreven, goede bouw, geen voorspelbare personages en geen vaste rolpatronen.
-Lectuur is altijd geschreven volgens dezelfde opzet: een sjabloonachtig karakter, voorspelbaar

Waarom sommige fictie literatuur:
-Ligt aan instelling van schrijver, schrijvers van lectuur zijn niet artistiek gericht, ze willen geen kunst maken. Schrijvers van literatuur willen kunst maken en passen zich nauwelijks aan aan de smaak van de lezer of de mode.
-Ligt aan de erkenning die een tekst krijgt van literaire recensenten en critici
-Bij uitgeverijen vind een shifting plaats tussen literatuur en lectuur. Literaire uitgeverijen zorgen ervoor dat de teksten die ze uitgeven van zo'n kwaliteit zijn dat we ze tot de literatuur rekenen.
-Ligt aan kwaliteit van de tekst. Literatuur heeft inhoudelijk meer diepgang, betere stijl geschreven, goede bouw, geen voorspelbare personages en geen vaste rolpatronen.
Lectuur is altijd geschreven volgens dezelfde opzet: een sjabloonachtig karakter, voorspelbaar


HOOFDSTUK 6. SECUNDAIRE LITERATUUR EN DE LITERAIRE KRITIEK.

Primaire literatuur: Literaire teksten zelf
Secundaire literatuur: Achtergrondinformatie

Soorten informatiebronnen over literatuur en schrijver (sec. lit.): Recensies, interviews, uitgebreide analyses, samenvattingen, algemene overzichten in naslagwerken, speciale nummers literaire tijdschriften, tijdschriftartikelen,

Beoordelingsagumenten:
Over:
-Bouw
-Personages
-Gebeurtenissen
-Verband tekst en werkelijkheid
-Originaliteit
-Normen en waarden
-Gevoelens die tekst oproept
-Bedoeling
-Stijl en taal

Onderdelen c.q. aspecten v. recensies: zie Beoordelingsargumenten, recensenten gebruiken verschillende aspecten van het boek en gebruiken daar verschillende soorten argumenten bij.
Het eind van een recensie bestaat vaak uit een afweging van de verschillende argumenten, waarna een genuanceerd eindoordeel volgt.

HOOFDSTUK 7. PERSONAGES


Hoofdfiguren: Belangrijkste figuren in een boek, alles draait om hen.
Bijfiguren: Hebben relatie met de hoofdfiguren, ze zijn minder belangrijk voor de gebeurtenissen en je komt over hen veel minder te weten.

Wat voor rollen spelen bijfiguren: Helper, tegenstander, Afzijdige

Karakter (round of flat character) of type:
Karakter: Er wordt veel aandacht besteed aan hun gedachten en gevoelens, hun ideeën en kijk op de werkelijkheid.
Type: Personages die slechts een of hooguit een paar opvallende eigenschappen hebben en weinig uitgediept worden, Ze reageren bijna steeds op dezelfde manier en ze zijn behoorlijk voorspelbaar. Soms hebben ze sterk overdreven kenmerken, zoals verstrooide professor o.i.d. Bijfiguren zijn bijna altijd typen, het zijn vlakke figuren.

Identificatie:Je verplaatsen in de hoofdpersoon door herkenning van de situaties.

HOOFDSTUK 8. STRUCTUUR EN SAMENVATTING

Geschiedenis: Een serie logisch en chronologisch met elkaar verbonden gebeurtenissen, die worden veroorzaakt of ondergaan door personages.
Fabel: Zie geschiedenis
Gebeurtenis: Overgang van een toestand naar een andere toestand.
Verhaalllijn: Gebeurtenissenreeks, verbonden met een of meer personages.

Verschil fabel en sujet: Ze zijn hetzelfde als de schrijver geen kunstgrepen toepast, ze wijken af als hij een andere vertelvolgorde kiest.

Aaneengesloten structuur: De ene gebeurtenis volgt op de andere en het verband wordt duidelijk aangegeven.

Fragmentarische structuur: Je leest een reeks gebeurtenissen die niet direct en op het 1e gezicht niet heel duidelijk met elkaar verbonden zijn. Tussen de gebeurtenissen zijn open plekken. Je moet dan als lezer veel invullen: het verband tussen de gebeurtenissen en vaak het waarom.

Gelijkwaardige verhaallijnen: Als de verhaallijnen even belangrijk zijn.
Ondergeschikte verhaallijnen: Als de ene verhaallijn minder belangrijk is dan de andere.

HOOFDSTUK 9. TIJD

Vertelde tijd: Tijd verstreken tussen begin en eind van het verhaal
Verteltijd: Tijd die nodig is om een verhaal te vertellen/lezen
Verhouden vertelde en verteltijd: Gelijk (komt zelden voor, alleen bij boeken die alleen uit dialogen bestaan of toneelstukken), verteltijd langer (bij een dik boek waarin slechts een paar uren verlopen), verteltijd korter ( komt het meest voor)

Versnelling verteltempo (tijdversnelling) en vertraging (tijdverstraging):
Versnelling: Gebeurtenissen samenvatten
Vertraging: Uitvoerig vertellen over één bepaalde gebeurtenis

Flash forward (vooruitwijzing): Vooruitwijzing naar iets wat verderop in het verhaal gaat gebeuren. Dat veroorzaakt spanning, je wordt als lezer nieuwsgiereig gemaakt naar wat er komen gaat.
Flashback (terugwijzing): Er wordt terugverwezen naar iets dat al gebeurd is. Dat veroorzaakt spanning als er verwezen wordt naar iets wat je als lezer niet weet.
Vooruit- en terugwijzingen zijn zinnen die kort en terloops in de tekst opduiken.


Tijdsprongen: Stukken tijd worden overgeslagen of weggelaten (als er niks belangrijks gebeurt, of om je niewsgierig te maken als er wel iets belangrijks gebeurt en er later naar te verwijzen in het verhaal).

Tijdsverdichting: Als gebeurtenissen wel globaal worden aangeduid maar iet uitvoerig worden beschreven (dit komt voor bij bijna elke literaire tekst). Zij komt voor bij samenvattent vertellen en versnellingen.

Historische tijd: Een tekst speelt zich in een bepaalde tijd af, bijv. de 2e WO, als je dan niet begrijpt waarom sommige personages zich op een bepaalde manier gedragen, dan ontgaat je een belangrijk deel van het verhaal.

Tijdsperspectief:
-Vision avec (meekijken met): Je beleeft de gebeurtenissen mee op het moment dat de hoofdpersoon-verteller ze ook beleeft. Hij weet niet wat er zal gaan gebeuren: jij weet dat als lezer dus ook niet. Hierdoor kan je goed meeleven
-Vision par derrière (achteraf terugkijken): De hoofdpersoon-verteller vertelt het verhaal achteraf. Alles is al gebeurd. De verteller weet hoe de gebeurtenissen zich zullen ontwikkelen en hoe ze aflopen.

HOOFDSTUK 10. THEMATIEK

Verhaallaag: Gebeurtenissen die zich aan de oppervlakte bevinden
Betekenislaag: Die zie je niet, maar je voelt wel aan dat hij er is: de betekenislaag vertelt je wat er eigenlijk met het verhaal bedoeld wordt.

Thema: In 1 woord of zin opschrijven wat het belangrijkste van een tekst is. Het is iets algemeens, abstracts en beschrijft dus niet concreet wat er in de tekst gebeurt. Het thema is de gedachte die achter de concrete verhaalgebeurtenissen zit. Het is de betekenislaag achter de verhaallaag.

Thematische laag: Zie Thema --> betekenislaag


Motief: Serie herhalingen wijst naar een onderwerp. Dat kun je samenvatten in een woord of zin, het motief. Motieven zijn algemene, abstracte zaken die je afleidt uit de concrete gebeurtenissen, het zijn als het ware "kleinere" thema's.

Verschil motief en thema.
-Een motief vat een deel van het verhaal samen.
-Een thema vat het hele verhaal samen.

Literair-historische motieven: Motieven die in de geschiedenis van de literatuur vaak voorkomen: zoektocht, reis, schuld, dubbelganger, fatale vrouw, verloren zoon, doodgewaande geliefd.

Thematiek: Thema en motieven samen.
Interpretatie: Aanwijzen van het thema en de motieven. Niet iedereen noemt hetzelfde thema of wijst dezelfde motieven aan.

Titel en thema: De titel kan verband houden met het thema (bijv. Vals Licht, Hersenschimmen, Het Gouden Ei).

Motto en thema: Verband motto en thema (evt. bron: secundaire literatuur).

HOOFDSTUK 11. RUIMTE

6 Functies ruimtebeschrijving:
-Concretisering (plaats van handeling wordt min of meer gedetailleerd beschreven)
-Sfeer
-Gethematiseerde ruimte (verband tussen ruimte en thema, plaats is belangrijk)
-Ruimte en bouw (verband ruimte en bouw van het verhaal, plaats kan hoofdpersoon beinvloeden, bijv. bij reisverhaal of verhaal over een zoektocht)
-Ruimte en personages (verband ruimte en personages, bijv. een voorkeur van een hoofdpersoon voor een bep. ruimte kan een grote rol in het verhaal gaan spelen, bijv. bij claustrofobie (bang voor kleine ruimtes)).

-Symbolische ruimte (verb

REACTIES

A.

A.

waar is hoofdstuk 2?? verder erg matig...

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.