Blok 8 en 9

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1571 woorden
  • 5 februari 2009
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
11 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Blok 8

We onderscheiden de volgende tekstdoelen (wat de schrijver met de tekst wil bereiken):
Informeren: gegevens verstrekken
Uiteenzetten: uitleggen hoe iets in elkaar zit informatieve teksten
Overtuigen: betogen, een pleidooi houden
Beschouwen: van verschillende kanten belichten persuasieve teksten
Activeren: aansporen tot handelen
Amuseren: vermaken à diverterende tekst

Er zijn vier soorten publiek:
- Een bepaald individu: je kent de persoon goed

- Een onbepaald individu: je kent de persoon (meestal) niet, maar wel zijn of haar functie
- Een bepaalde groep: je kent de groep
- Een onbepaalde groep: de groep is te groot om veel gemeenschappelijke kenmerken te hebben

Voor je een presentatie gaat voorbereiden, vorm je een beeld van je publiek. Dat kun je doen aan de hand van de volgende vragen:
Vinden Hoe staan ze tegenover een onderwerp?
Weten Wat weten ze van het onderwerp?
Willen Welke informatie willen ze?
Kunnen Wat is hun niveau?

Een zakelijke tekst bestaat uit drie hoofddelen:
1 de inleiding: aankondigen en belangstelling wekken
2 het middenstuk: uitwerken en uitleggen
3 het slot: afronden

De inleiding kan vijf functies hebben:
1 De belangstelling van de lezer of luisteraar wekken
2 Het onderwerp introduceren en/of de hoofdgedachte naar voren brengen
3 Aankondigen hoe de tekst is opgebouwd
4 De aanleiding voor het schrijven van een tekst noemen
5 De lezer of luisteraar welwillend stemmen


Pakkende inleiding:
1 Begin met een of meer directe vragen
2 Begin met een uitspraak in de vorm van een stelling, gevolgd door een vraag
3 Begin met een retorische vraag
4 Begin met een verrassende, uitdagende of sarcastische openingszin
5 Vertel een korte anekdote
6 Stel het probleem meteen aan de orde
7 Noem de aanleiding tot het schrijven van je tekst

Het middenstuk werkt de hoofdgedachte uit in deelonderwerpen.

Het slot kan drie functies hebben:
1 Er wordt een korte samenvatting gegeven
2 Er wordt een conclusie getrokken
3 Er wordt een aanbeveling gedaan

Voordelen-en-nadelenstructuur:
Inleiding: beschrijving van een verschijnsel of een ontwikkeling met positieve en negatieve kanten
Middenstuk: overzicht voor- en nadelen
Slot: conclusie/samenvatting

Vroeger-en-nu-structuur:
Inleiding: beschrijving van een ontwikkeling of verandering
Middenstuk: twee (of meer) perioden tegenover elkaar
Slot: conclusie of aanbeveling (soms samenvatting)
Vroeger-nu-toekomststructuur:
Inleiding: beschrijving van een verschijnsel
Middenstuk: beschrijving van de gebeurde ontwikkelingen en de verwachte ontwikkelingen
Slot: samenvatting/aanbeveling
Probleem-en-oplossingstructuur:
Inleiding: beschrijving van het probleem
Middenstuk: oplossingen
Slot: afweging en aanbeveling
Verschijnsel-en-verklaringstructuur:
Inleiding: bespreking van een verschijnsel
Middenstuk: verklaringen
Slot: aanbeveling/samenvatting
Bewering-en-argumentstructuur:
Inleiding: bewering
Middenstuk: argumenten
Slot: conclusie
Verschijnsel-en-besprekingstructuur:
Inleiding: bespreking van een verschijnsel

Middenstuk: bespreking van verschillende aspecten
Slot: samenvatting

De verbanden tussen alinea’s kunnen op vier manieren aan worden gegeven:
1 herhaling van woorden of woordgroepen
- Aan het begin van een nieuwe alinea worden er woorden herhaald uit de vorige alinea. We noemen dat ook wel overlappers.
2 overgangszinnen
- Overgangszinnen zijn samenvattende zinnen aan het begin of eind van een alinea. Ze bevatten meestal een verwijzend woord als deze, die, dit, dergelijke etc.
3 aankondigende zinnen
- Aankondigende zinnen geven aan wat de lezer allemaal nog kan verwachten.
4 signaalwoorden
- Signaalwoorden zijn woorden of woordgroepen die woorden, zinsgedeelten, zinnen of alinea’s verbinden. Je kunt hieruit ook opmaken om welk verband het gaat.


Verband Veel gebruikte signaalwoorden
Tegenstellend maar, daarentegen, toch, echter, integendeel, enerzijds…anderzijds
Opsommend en, ook, bovendien, verder, nog, daarnaast, vervolgens, tevens, eerst
Oorzakelijk doordat, daardoor, zodat, waardoor, ten gevolge van

Redengevend omdat, want, daarom, immers, namelijk
Uitleggend dat wil zeggen, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld
Concluderend dus, concluderend
Samenvattend kortom, samenvattend, om kort te gaan
Voorwaardelijk als, indien, op voorwaarde dat, mits, tenzij
Vergelijkend net als, zoals, evenals
Toelichtend ter toelichting kan dienen
Argumenterend daarvoor kunnen de volgende argumenten worden genoemd
Verklarend een verklaring daarvoor is

Argumenten zijn in twee hoofdgroepen te verdelen:
- objectieve argumenten (feiten)
- subjectieve argumenten
Om je mening te bewijzen, kun je het beste gebruikmaken van feiten. Objectieve argumenten noemen we dan ook: argumenten op basis van feiten.
Alle andere argumenten zijn min of meer subjectief. Een mening wordt aannemelijk gemaakt met argumenten waarvan de juistheid niet nauwkeurig is onderzocht of kan worden onderzocht. We noemen dit: argumenten op basis van geloof of argumenten op basis van intuïtie.

Soorten argumenten:

- Als argument kan een voorbeeld worden genoemd.
- Als argument kunnen feiten worden gebruikt.
- Als argument kan een voorval dienen dat je zelf hebt beleefd, een ervaringsfeit. Dat is een empirische argument.
- Als argument kan een autoriteit worden opgevoerd, dat is iemand van wie iedereen aanneemt dat hij veel verstand heeft van de desbetreffende zaak = beroep op autoriteit (gezagsargument).
- Als argument kan een vergelijking dienen.
- Je hebt ook morele argumenten. Het argument wordt dan ontleend aan een persoonlijke overtuiging.
- Ten slotte zijn er zeer persoonlijke, emotionele argumenten. Dat zijn argumenten op basis van intuïtie.


Blok 9

Een redenering kan op twee manieren worden opgebouwd:
- het ‘want’-type: tussen twee delen van de redenering kun je het signaalwoord want plaatsen
- het ‘dus’-type: tussen de delen van de redenering kun je het signaalwoord ‘dus’ plaatsen

‘Want’-type
De schrijver begint met een stelling en laat daar argumenten op volgen. Tussen de beide delen past een signaalwoord dat een redengevend of oorzakelijk verband aangeeft.
1 Stelling

WANT
2 Argumenten

‘Dus’-type
Vaak begint de schrijver zijn betoog met argumenten. De conclusie heeft meteen de functie van een stellingname of standpunt. Tussen de beide delen bestaat een concluderend verband, dat kan worden aangegeven met het signaalwoord ‘dus’.
1 Argumenten
DUS
2 Conclusie

Mengvorm
In lange, uitgebreide redeneringen worden vaak de twee hoofdtypes aan elkaar geregen, je krijgt dan een redenering die in drie delen opgebouwd is:
1 Stelling/bewering
WANT
2 Argumenten
DUS
3 Conclusie

Zijn de gebruikte argumenten gelijkwaardig, dan spreken we van nevengeschikte argumenten (hoofdargumenten). Is het ene argumenten weer een ondersteuning bij een eerder genoemd argument, dan spreken we van een ondergeschikt argument (subargument).

Elke foute redenering en elk gebruik van een fout argument noemt men een drogreden.

Inhoudelijk niet sterke argumenten noemen we zwakke argumenten. Hoe objectiever een argument, hoe sterker.

Het-op-de-man-spelen of de persoonlijke aanval:
Iemand heeft geen goede zakelijke argumenten meer en richt zich daarom tot de ander met persoonlijke kritiek om toch zijn zin te kunnen doordrijven. Zo moet de ander minder geloofwaardig worden.
Hoe kun jij dat nou weten, jij hebt zoiets toch nog nooit meegemaakt?

Het meelopersmotief:
Iemand heeft geen zakelijk argument. Met een beroep op een algemene mening of een algemeen verschijnsel probeert hij zijn zin toch door te zetten.
Waarom moet ik zo vroeg thuiskomen? Iedereen mag net zo laat thuiskomen als hij zelf wil.
De generalisering:
Vanuit één voorbeeld of één gebeurtenis wordt een (overhaaste) conclusie getrokken die voor iedereen of voor alles geldt.
Die Amerikanen zijn toch rijk hoor! Mijn neef in Ohio rijdt ook al in een grote auto.

Het dreigement:
De schrijver gebruikt zijn ‘macht’ (of die van een ander) om zijn zin door te kunnen zetten.
Als je nu niet snel je bord leeg uit, ga je onmiddellijk naar bed.

De ontduiking van de bewijslast:

De schrijver weet geen echte bewijzen te noemen. Daarom probeert hij de zaak te overbluffen.
Iedereen met een beetje gezond verstand zal zeggen…

De cirkelredenering:
Met een cirkelredenering draait de auteur in een kringetje rond. Het argument dat hij gebruikt, is al onderdeel van de stelling/bewering.
Dat is nou typisch een uitspraak voor een man.
Hoe weet je dat?
Omdat jij een man bent.

Vertekenen van het standpunt:
De tegenstander van een discussie neemt een deel van de bewering van de ander of overdrijft een bewering van de ander.
Vooral op uitgaansavonden zie je in de stad vechtpartijen.
Dat kun je niet menen, dat mensen die uitgaan vechtersbazen zijn!

Onjuiste oorzaak-gevolg-relatie:
Deze fout kom je nogal eens tegen in discussie, vooral als het emotionele onderwerpen betreft.
Doordat de welvaart is toegenomen, is ook de criminaliteit toegenomen. Er is immers meer te halen!

Beroep op verkeerde autoriteit:

Singapore is een hoogontwikkelde stad. Mijn broer is er geweest en hij vertelde dat iedereen Engels sprak.

Valse vergelijking:
De zaken die worden vergeleken zijn niet gelijkwaardig.
Menseneters en koppensnellers zijn heus niet minder ontwikkeld dan de mensen in westerse landen hoor. Kijk maar naar Amerika: daar worden toch ook nog steeds doodvonnissen uitgevoerd?

Ironie
Milde vorm van spot. Bijvoorbeeld het omgekeerde zeggen dan dat je bedoeld.
Die jas is zeker speciaal voor jou ontworpen!

In veel zaken neem je een standpunt in. Dat is ook een mening, maar iets nadrukkelijker.
Argumenten gebruik je om een mening te onderbouwen of aannemelijk te maken. Als je als spreker of als schrijver wilt dat je mening wordt overgenomen, moet je zorgen voor goede en voldoende argumenten.
Een keten van meningen en argumenten noem je een redenering.

De discussie is één van de meest voorkomende communicatievormen. Uiteindelijk probeer je samen tot een gemeenschappelijk standpunt te komen, een oplossing te bedenken of een actieplan te ontwerpen. Onder discussie verstaan we hier dus een doelgericht gesprek, dat aan bepaalde regels is gebonden. We onderscheiden twee hoofdtypen:
1 meningvormend

2 probleemoplossend
Het discussieonderwerp moet aan een aantal aandachtspunten voldoen: het onderwerp moet open, controversioneel, actueel, interessant zijn en er moet veel informatie over te vinden zijn.

In een debat tussen twee personen staan de standpunten van tevoren vast. Dat is bij een discussie niet het geval. Je probeert in een debat je standpunt zo goed mogelijk te verdedigen en de argumenten van je tegenpartij te weerleggen. Degene met de beste argumenten wint.
Het uitgangspunt van een debat is een stelling met de basisvorm: beleid x moet vervangen worden door beleid y.
Een goede debatstelling is open, controversioneel en actueel. Ook moet het de interesse van de debaters wekken en moet er veel informatie over te vinden zijn.

De vier debatvragen:
1 Bestaan er bij het huidige beleid wel problemen?
2 Worden die problemen inderdaad veroorzaakt door het huidige beleid?
3 Worden de problemen door het nieuwe beleid opgelost?
4 Zijn de voordelen van het in te voeren beleid groter dan de nadelen ervan?

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.