Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

H7/9, hefbomen / Verkeer en veiligheid

Beoordeling 4.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 907 woorden
  • 26 juni 2007
  • 33 keer beoordeeld
Cijfer 4.6
33 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
H7 - hefbomen
H9 - Verkeer en veiligheid
Rolwrijving à de wrijving op draaiende wielen (klein als a de wielen soepel draaien, en/of b het contact-oppervlak tussen de wielen en de ondergrond klein is). Luchtweerstand à de wrijving van de lucht op bewegende voorwerpen (klein bij a. een kleinere snelheid, b. wind mee, c. een goede stroomlijn). Kogellager = dan draait de as over kogeltjes die in vet liggen. Stroomlijn = met een goede stroomlijn is de luchtweerstand klein. Eenparige cirkelbeweging = als het wiel steeds even hard ronddraait, is de snelheid van één punt van het wiel
constant. De beweging van zo’n punt heet dan een eenparige cirkelbeweging. Hierbij is de snelheid constant. Omlooptijd = de tijdsduur van één omwenteling (als een voorwerp 1x rondgaat). De snelheid van een voorwerp is te berekenen met v = s : t . Bij een eenparige cirkelbeweging is één omwenteling: s = 2 π r . Voor de snelheid bij een eenparige cirkelbeweging: v = (2 π r) : T (bij één omwenteling de omlooptijd). Hierbij; v= snelheid in meter per seconde, r= straal van de cirkel in meter, en T= omlooptijd in seconde. Omtreksnelheid = de snelheid van een punt aan de buitenkant van een draaiend voorwerp. Omloopfrequentie = het aantal omwentelingen per seconde. Toerental = het aantal omwentelingen per minuut. Vectorgrootheid = een kracht (een kracht is een vectorgrootheid), want bij een kracht is de richting belangrijk. Netto-kracht à de kracht van verschillende krachten samen. Je kan de netto-kracht vinden door de kracht naar achteren af te trekken van de kracht naar voren. Versnellen à bij versnellen is de kracht naar voren groter dan de kracht naar achteren. Bij vertragen is de kracht van achteren groter dan de kracht naar voren. Om een versnelling uit te rekenen gebruiken we: a = (Ve – Vb) : t . Hierbij: a= versnelling in meter per seconde, Ve= eindsnelheid in meter per seconde, Vb= beginsnelheid in meter per seconde, t= tijdsduur in seconde. We gebruiken deze formule ook om een vertraging uit te rekenen, in dat geval zal het antwoord in de min zijn. Versnelling = de snelheidsverandering in 1 seconde. De eenheid is meter per secondekwadraat (m/s²). Eenparig = als je eenparig vertraagd remt, neemt je snelheid elke seconde evenveel af. Dit is een bijzonder geval van een eenparig versnelde beweging. Eenparig versnelde beweging = hierbij is de versnelling constant. Voor de snelheid (van een reactieafstand) gebruiken we v = s : t . Hierin: v= snelheid in kilometers per uur, s= afgelegde weg in kilometer, en t= tijdsduur in uur. Reactietijd à de tijd die je nodig hebt om te gaan remmen. Reactieafstand à de afstand die je aflegt tijdens de reactietijd. Sreactie = v * t Sreactie = reactieafstand in meter, v= snelheid in m per s, t= reactietijd in seconde. Remtijd à de tijd waarin de snelheid kleiner wordt. Remweg à de afstand die je aflegt tijdens de remtijd (bij een grotere snelheid is de remweg groter, bij een kleinere remkracht is de remweg groter, bij een grotere massa is de remweg groter, bij gladde banden is de remweg groter, op een gladde weg is de remweg groter). Stopafstand à reactieafstand + remweg

Gemiddelde snelheid uitrekenen: v = (Vb + Ve) : 2 . Hierbij: v= gemiddelde snelheid in m/s, Vb= beginsnelheid in m/s, Ve= eindsnelheid is m/s. De remweg: Srem = v * t . Hierbij: Srem= remweg in m, v= gemiddelde snelheid in m/s, t= remtijd in s. Kreukelzone = de voorkant van een auto, die bij een botsing als een harmonica wordt ingedrukt. De kreukelzone verlengt de botsweg. Arbeid = de hoeveelheid energie die wordt omgezet (de eenheid is joule, J). De arbeid die een kracht verricht kun je berekenen met: W = F * s . Hierin: W= arbeid in J, F= kracht in N, s= afgelegde weg in m. Als we de verandering van de bewegingsenergie willen berekenen, gebruiken we: Everschil = (1 : 2)m * (Ve²) – (1 : 2)m * Vb² . Om de arbeid van de netto-kracht te berekenen gebruiken we W = Fnetto * s . Katrol = hiermee kun je de richting van een kracht veranderen, de kracht blijft even groot. Spankracht = de kracht van een touw (ketting of stang) op een voorwerp. Het aangrijpingspunt van de spankracht is de plaats waar een touw (ketting of stang) vastzit. De spankracht werkt vanuit het aangrijpingspunt in de richting van het touw. Normaalkracht = de kracht waarmee een oppervlak een voorwerp tegenhoudt. De normaalkracht werkt over de hele onderkant. We nemen het midden van de onderkant als aangrijpingspunt. Aangrijpingspunt = het aangrijpingspunt van een kracht is de plaats waar de kracht werkt. Het aangrijpingspunt van zwaartekracht is het midden van het voorwerp. Hefboom = hiermee kun je met een kleine kracht een grote kracht maken. Op grotere afstand van het draaipunt is de kracht die je maakt groter. Wat je wint aan kracht verlies je aan afstand. In het menselijk lichaam werken botten als hefboom. De gemaakte kracht hangt af van de uitgeoefende kracht en van de afstand tot het draaipunt. Werklijn = de werklijn van een kracht is de lijn waarlangs de kracht werkt. Arm = de arm van een kracht is de afstand van de werklijn van de kracht tot het draaipunt. Positief moment = geeft een draaiing tegen de wijzers van de klok in. Negatief moment = geeft een draaiing met de wijzers van de klok mee. Momentenwet = een hefboom is in evenwicht als de momenten elkaar opheffen. M+ = M- . Hierin is M+ het positieve moment in Nm, en M- het negatieve moment in Nm. Moment = kracht * arm, M = F * l. Hierin; M= moment in newtonmeter (Nm), F= kracht in newton, l= arm in meter. De Momentenwet; M+ = M-. Hierin is M+ het positieve moment in Nm, en M- het negatieve moment in Nm.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.