Recht op betoging Je mag protesteren
Kiesrecht Je mag stemmen
Petitierecht Je mag eenpetitie (handtekening) starten
De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging Je mag geloven wat je wil
De vrijheid van meningsuiting Je mag je mening uiten
Vrijheid van vereniging Zelf club beginnen
3.1 Het Nederlandse kiesstelsel
Nederland kreeg voor het eerst kiesrecht in 1798, dit werd afgeschaft maar in 1917 kreeg iedereen algemeen kiesrecht, dit stond ook in de grondwet. Vrouwen mochten stemmen vanaf 1922.
Vanaf 18 jaar heb je in Nederland kiesrecht, actief kiesrecht betekent dat je het recht hebt om te kiezen, als je passief kiesrecht hebt, heb je het recht om gekozen te worden.
In Nederland zijn er vrije en geheime verkiezingen. Nederland heeft een evenredige vertegenwoordiging = alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels. Men gaat uit van een kiesdeler = de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor een zetel. Het debat wordt hierdoor onoverzichtelijk en het is moeilijk om een regering te vormen. Sommige landen hebben daarom een kiesdrempel, je moet als partij minimaal een aantal % van de stemmen hebben.
Engeland en de Verenigde Staten hanteren een discriten- of meerderheidsstelsel, het land wordt verdeeld in gebieden. De kandidaat die in een gebied de meeste stemmen haalt gaat door naar de volksvertegenwoordiging.
Voordelen districtenstelsel
Nadelen districtenstelsel
Sterke verbinding kiezer en gekozene
Totaal meeste stemmen → minder zetels
Meer duidelijkheid voor kiezers
Fractiediscipline = afspraak om bij wetsvoorstellen hetzelfde te stemmen als de andere partijleden.
3.2 Parlementair en presidentieel stelsel
Onze vorm van democratie noemen we indirecte democratie → representatiedemocratie
Burgers kiezen vertegenwoordigers, dit geeft een representatief beeld van Nederland, maar het kan ook zorgen voor problemen als partijen niet doen wat ze beloven, door slechte communicatie tussen kiezers en partij. Sommige kiezers hebben meer inspraak door naar vergaderingen te gaan. Sommige mensen stemmen ook op een protestpartij (PVV)
3.3 De verkiezingen en formatie
Bijna alle politieke partijen hebben een verkiezingsprogramma, hierin staan de belangrijkste plannen van een partij.
Voor de verkiezingen zijn er verschillende debatten om zwevende kiezers over te halen, er zijn meer zwevende kiezers door ontzuiling en drukte in het politieke midden (veel partijen).
Na de verkiezingen wordt een kabinet gemaakt, er moet een meerderheid komen, daarom word er bijna altijd een coalitie gevormd, wat veel tijd kost. Er moest een compromis worden gemaakt: de verkiezingsbelofte wordt afgezwakt.
- De nieuwe tweede kamer wordt geïnstalleerd
- De tweede kamer benoemt een informateur (maakt coalitie)
- De informateurs onderhandelt met de coalitiepartners
- De coalitieafspraken worden opgeschreven in een regeerakkoord
- Tweede Kamerfracties van de coalitiepartijen onderschrijven het regeerakkoord.
- De Tweede Kamer benoemt een formateur (meestal minister president, stelt kabinet samen)
- De formateur zoekt geschikte bewindslieden (leden regering)
- De koning benoemt bewindslieden nadat zij trouw beloofd of gezworen hebben.
- Het kabinet wordt gepresenteerd aan het publiek.
- De minister-president leest de regeringsverklaring voor
De val van een kabinet
Iedere vier jaar wordt er een nieuwe Tweede Kamer gekozen, er komt dan een nieuwe regering. De vier jaar kan ook eerder afgelopen zijn als de minister ontslag aanvraagt of het hele kabinet (kabinetscrisis) er wordt dan een nieuw kabinet geformeerd of er komen nieuwe verkiezingen, tot die tijd blijft het kabinet nog aan de macht.
4.1 Regering
Drie bestuurslagen:
- Rijksoverheid - landelijk niveau
- Lagere overheid - provinciaal niveau
- Lagere overheid - gemeentelijk niveau
Ministers hebben drie hoofdtaken
- Voorbereiding van overheidsbeleid: op Prinsjesdag wordt tijdens de troonrede, de miljoenennota bekend gemaakt, elke minister vertelt hier hun complete voornemens. Tijdens de algemene beschouwing reageert de tweede kamer op de plannen van het kabinet (na Prinsjesdag).
- Wetgeving: ministers hebben drie rechten/bevoegdheden. Ze mogen wetten voorstellen en het ondertekenen van wetten (contraseign)
- Uitvoering overheidsbeleid: het uitvoeren van wetten, maatregelen nemen en het nemen van besluiten.
4.2 Parlement
De Tweede Kamer heeft 150 leden en heeft twee hoofdtaken
- (Mede) wetgeving: om deze taak te vervullen hebben zij een paar rechten: stemrecht, recht van amendement, recht van initiatief en het budgetrecht.
- Controle: de Tweede Kamer controleert ministers nauwkeurig en heeft daarom het vragenrecht, het recht van interpellatie, het recht van motie en het recht van enquête.
De Eerste Kamer (senaat) telt 75 leden, deze taken zijn beperkter zij doen de laatste controle.
In Nederland ligt de besluitvorming bij het politieke primaat. De Tweede Kamer telt dus meer mee. De Eerste Kamer controleert of het wetsvoorstel overeenkomt met de grondwet. Daarnaast hebben zij ook informele taken: lobbyen met ministers (hen overhalen), overleggen ambtenaren en pressiegroepen en het gebruiken van massamedia.
4.3 Provincie en gemeente
Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat = één bestuur/gezag, deel van macht aan provincies/gemeente.
Subsidiariteitsbeginsel = decentraal wat kan, centraal wat moet. Zo veel mogelijk taken moeten gemeentes/provincies uitvoeren omdat zij de omgeving beter kennen.
De provincie
De provincie richt zich op ruimtelijke ordening en milieu, zij stellen een structuurvisie op, waarin staat welke activiteiten in een gebied passen. Zij letten op water0gas, en elektriciteitsbedrijven en geven subsidie aan bibliotheken en buurtcentra.
Ook zijn er provinciale staten, ook zij vormen een coalitie: gedupeerde staten. De voorzitter noem je de commissaris van de koning.
De gemeente
De gemeente staat het dichts bij de burger. Zij zorgen voor hulpdiensten, afvaldiensten, wegen, geboortes, huwelijken etc. Bestemmingsplannen = plan provincie, uitvoering gemeente
Ook heeft de gemeente beleidstaken = onderwijshuisvesting, voorziening voor gehandicapten.
De gemeente is in handen van college van burgemeester en wethouders.
5.1 Ambtenaren en adviesorganen
De minister krijgt veel hulp van ambtenaren: zo wordt er uitgezocht of een nieuwe wet niet botst met een al bestaande wet. Er zijn ministeries die toezicht houden: gaat het nog goed met de economie en banken? Beleidsvoorbereidende ambtenaren hebben veel macht, ze staan erg dicht bij de minister omdat zij verstand hebben, na vier jaar, als er een nieuwe minister is geven zij vaak veel informatie.
Ambtenaren hebben een belangrijke rol hoeveel macht zijn, dit noemen we overheidsbureaucratie. Aan het hoofd van elk ministerie staat een secretaris-generaal. Ambtenaren mogen geen politieke voorkeuren hebben. Soms ontbreekt de coördinatie en eenheid van beleid omdat een ministerie alleen vanuit zijn standpunt bekijkt (drugs).
Ministers kunnen advies vragen aan organisaties met kennis, dat noem je adviesorganen.
Worden meestal benoemd door de regering.
Raad van state Controleert alle wetsvoorstellen
Sociaaleconomische raad Adviseert op sociaal en economisch gebied
Wetenschappelijke Raad Kijken naar ontwikkelingen op lange termijn
voor het Regeringsbeleid
Overige adviesorganen Onderwijsraad, gezondheidsraad
Planbureaus Centraal planbureau = onderzoekt koopkracht
Sociaal en cultureel planbureau = gezondheidszorg
5.2 Pressiegroepen en politieke partijen
Je kunt zelf actief zijn in de politiek, er zijn verschillende vormen.
Electorale participatie inzetten verkiezingscampagne, poster op raam
Niet-electorale participatie individueel actievoeren, maak een artikel
Burgerinitiatief burgers zetten iets op politieke agenda, ondertekend 40K
Actief lid lid worden politieke partij
Belangen- en actiegroepen zijn groepen die zich inzetten voor een maatschappelijke kwestie. Pressiegroepen hebben één doel. Zij proberen wel invloed te hebben op de politiek.
Groter organisaties (green peace, ANWB) zijn erg goed georganiseerd. Of een groep succes heeft hangt af van geld en de sociaaleconomische situatie in de politiek, ook is het handig om met één voorstel te komen = eendrachtig.
5.3 Massamedia
Sinds de jaren 60 is de rol van de media erg veranderd: de media heeft veel invloed om ons stemgedrag. De politieke functies van de media (zowel democratisch als dictatuur, bij een democratie is er pluriformiteit van de massamedia (nieuwsplatforms zijn anders) en persvrijheid):
- Informatiefunctie: informatie over politieke gebeurtenissen
- Spreekbuisfunctie: standpunten verspreiden van belangengroepen en partijen
- Onderzoeksfunctie: dieper graven in maatschappelijke problemen
- Controle- of waakhondfunctie: komt de politiek de beloftes na?
- Commentaar- en opiniefunctie: bevorderen discussies (nieuwsuur)
Politici en de media
Vroeger waren journalisten heel beleefd, tegenwoordig zijn zij brutaler geworden. Dat komt omdat er meer concurrentie is: er moet spannende politiek zijn wat zorgt voor kijkcijfers. Daarom hebben veel politieke leden mediatraining, een eigen persconferentie en hebben de meeste partijen een spindoctor, die zorgt dat die politieke partij in het nieuws komt. Communicatieoorlog tussen media en politiek = de politiek pept alles een beetje op om het interessant te houden. Media hebben meer invloed op debatten in de politiek.
6.1 Het systeemmodel
David Easton bedrijft politieke besluitvorming in 3 fases. Politiek systeem = een stelsel waarbinnen verlangens en eisen van individuen worden omgezet in bindende beslissingen en maatregelen.
Het begint met een probleem waar de media, burgers of deskundige mee komen, dit zijn poortwachters, de mensen die iets op de politieke agenda zetten. Voordat het daar komt staat eerst een probleem op de publieke agenda: mensen praten over de ernst van het probleem.
Na de inputfase komt de omzettingsfase, de Tweede Kamer bespreekt het probleem. De fase kan je in subfases delen: agendavorming, beleidsvoorbereiding en beleidsbepaling.
Voordat een probleem in de politieke agenda komt zijn er een paar voorwaarden waar het probleem aan moet voldoen: veel betrokken burgers, ernst van het probleem, oplosbaarheid en de erkenning door poortwachters. Vervolgens onderzoekt de minister wat de oorzaak van het probleem is en welke oplossingen mogelijk zijn, vervolgens worden er wetsvoorstellen gemaakt. Als er een concrete maatregel is volgt er een debat waarna er gestemd word, vooral de oppositiepartijen zullen kritiek leveren.
Na ongeveer een jaar wordt gekeken of de maatregelen effect hebben gehad: dit noem je de terugkoppelingsfase/feedbackfase ook nu zullen oppositiepartijen vragen stellen.
6.2 Barriéremodel
Bij het barriéremodel kun je politieke besluitvorming ook analyseren alleen is dit model meer gericht op hoe een oplossing word gezocht.
- Herkennen en erkennen van een probleem: het probleem moet spelen in de samenleving, anders word dit niet als een politiek probleem (h)erkend
- Vergelijken en afwegen van de behoeften: vind de politiek het belangrijk om dit probleem te behandelen: rechtse en linkse partijen vinden andere problemen belangrijk. Als de agenda is bepaald komt de volgende fase:
- Fase van besluitvorming: ministers formuleren wetsvoorstellen. belangengroepen proberen politici en ambtenaren te beïnvloeden.
- Uitvoering van regels en wetten: de wetgeving moet duidelijk en zorgvuldig geformuleerd worden. De wet moet voor iedereen duidelijk zijn anders word de wet te vaak overtreden. Het leidt tot een reparatiewetgeving.
6.3 Omgevingsfactoren
We onderscheiden nationale omgevingsfactoren met internationale omgevingsfactoren. Bij politieke afwegingen moet je altijd kijken naar verschillende factoren.
Nationale omgevingsfactoren
- Economische factoren: als het goed gaat met de economie kan de overheid meer doen.
- Culturele factoren: de dominante normen en waarden kan de overheid niet afnemen (poldermodel) (man & vrouw gelijk)
- Demografische factoren: Nederland vergrijst en ontgroent: hier moet rekening mee worden gehouden
- Geografische factoren: de ligging aan zee, gas in Groningen: kost/krijgt geld
- Technologische mogelijkheden: Oplossingen worden begrens door technologische mogelijkheden: fraude digitaal? Gevaar privacy?
- Sociale omstandigheden: Sociaaleconomisch of etnische groepen? Kan de regering makkelijk besluiten nemen?
Nationale omgevingsfactoren
- Economische factoren: als het goed gaat met de economie kan de overheid meer doen.
- Culturele factoren: de dominante normen en waarden kan de overheid niet afnemen (poldermodel) (man & vrouw gelijk)
- Demografische factoren: Nederland vergrijst en ontgroent: hier moet rekening mee worden gehouden
- Geografische factoren: de ligging aan zee, gas in Groningen: kost/krijgt geld
- Technologische mogelijkheden: Oplossingen worden begrens door technologische mogelijkheden: fraude digitaal? Gevaar privacy?
- Sociale omstandigheden: Sociaaleconomisch of etnische groepen? Kan de regering makkelijk besluiten nemen?
Internationale omgevingsfactoren
Nederland is afhankelijk van internationale afspraken
- Internationale organisaties: NAVO, EU = allemaal afspraken
- Internationale verdragen = Vluchtelingenverdrag
- Internationale ontwikkelingen = globalisering
7.1 De Europese Unie
De Europese Unie ontstond in 1992 met het Verdrag van Maastricht, er zijn nu 28 landen lid, de EU is begonnen met 12 landen. Er zijn verschillende onderdelen binnen de EU.
Raad van ministers 28 vakministers die een wetsvoorstel moeten goedkeuren
De Europese Commissie Dagelijks bestuur - 28 commissarissen die wetsvoorstellen
mogen doen.
De Europese Raad Mark Rutte’s bepalen knelpunten, consensus =
overeenstemming. ER is het hier meestal mee eens.
Europees Parlement 751 leden, medewetgeving en controle, motie van afkeuring
Het Europees Hof van justitie heeft de rechterlijke macht en controleren of het EU-recht goed wordt geïnterpreteerd en toegepast.
Het doel van de EU is vrede, veiligheid welvaart en stabiliteit en dat word via drie wegen gerealiseerd
Economisch beleid: één Europese markt, besluiten worden met de meerderheid besloten.
Buitenlands en justitieel beleid: immigratiebeleid, politie krijgt opsporingsbevoegdheden. Op basis van buitenlandse en justitiële samenwerking is er intergouvernementele samenwerking: iedereen moet het er mee eens zijn.
Monetair beleid: samenwerking op gebied qua geld: er is eenzelfde munteenheid en een Europese Centrale Bank. Als een land in problemen komt helpen landen elkaar.
8.1 Politieke partijen
Om partijen te onderscheiden gebruiken we verschillende begrippen.
Progressief Vooruitstrevend
Conservatief Behoudend, soevereine kracht
Links Actieve overheid
Rechts Passieve overheid
Midden Niet te actief, niet te passief
Polarisatie Verschil link & rechts
Confessioneel Gebaseerd op geloof
Niet-confessioneel Niet gebaseerd op geloof
Ontideologisering verdwijnen ideologie als leidraad voor het leven - door de ontzuiling stemmen mensen anders, vroeger stemde je als bankier altijd op de VVD.
Ideologisch Uit ideologische traditie: als arbeider stemde je op PvdA, door de
ontzuiling is er ontideologisering.
Pragmatisch Geen vaste uitgangspunten, passen zich aan per onderwerp (D66)
Populistische Stem van het volk, PVV, manier van debatteren
8.2 Ideologische stromingen
Politieke stromingen = bepaalde ideeën en de groep mensen die zich hierbij aansluit.
Liberalisme wil vooral dat mensen zich ontplooien en dat mensen dezelfde rechten hebben maar niet gelijk zijn, sommige mensen verdienen meer dan andere. Ze zijn voorstander van een vrije markt economie en vinden dat de bevolking de hoogste macht heeft. Ook vinden zij dat elk persoon zijn eigen kwaliteiten moet benutten (rationalistisch individualisme)
Socialisten willen dat iedereen gelijk is en dat er dus zo min mogelijk inkomensverschillen zijn. Ze zijn groot voorstander van de verzorgingsstaat.
Confessionalisten zijn christelijke partijen die vinden dat we de aarde goed moeten behandelen en dat de overheid ingrijpt als het nodig is. Ze benadrukken het zorgen voor elkaar.
Fascisme Grote rol voor de leider, corporatief stelsel
Nationaalsocialisme Rechts-extremisme
Ecologisme Milieu heel belangrijk
Feminisme Totale gelijkwaardigheid
9.1 Knelpunten in de politiek
- Geen gekozen minister-president: mensen stemmen niet op de minister-president.
- Dictatuur van het regeerakkoord: door de coalitie en het regeerakkoord is er weinig diepgang bij wetsvoorstellen.
- Ongelijk toegang: Merendeel politiek is hoogopgeleid, niet iedereen word vertegenwoordigd. Ook gebruiken ze veel jargon (vaktaal).
- Afnemende invloed parlement: de regering kan soms moeilijk dingen controleren omdat er weinig specialisten zijn op bepaalde gebieden, vooral bij kleine partijen.
- Minder autonomie: door internationalisering en supranationale samenwerking (samenwerking met andere landen) heeft Nederland veel minder inspraak gekregen.
9.2 Politieke participatie
Soms is het opkomstpercentage van verkiezingen erg laag omdat het lekker/slecht weer was. Het parlement is dan niet representatief en dat dreigt zijn legitimiteit te verliezen: de wetten die worden gemaakt.
Sommige mensen hebben een politiek passieve houding, ze snappen niet veel van de politiek en je denkt dat ze in Den Haag maar wat doen. Je kunt ook een politiek actieve houding hebben, je komt dan op voor je eigen belangen. Hogeropgeleide mannen uiten vaker hun politieke betrokkenheid.
Electorale participatie stemmen, deelnemen verkiezingscampagne
Niet- electorale participatie actievoeren, mengen in debat, actief lidmaatschap
pressiegroep
9.3 Politieke vernieuwing
Om het volk betrokken te krijgen bij de politiek zijn er ideeën om de eerste kamer, kamer van reflectie, af te schaffen en om een kiesdrempel in te voeren. Dit betekent dat je bijvoorbeeld minimaal 5% van de stemmen moet krijgen om in de kamer te komen. Dit zorgt voor een georganiseerder debat. Sommige mensen vinden dat we een meerderheid- of districtenstelsel moeten krijgen voor een sterkere band tussen kiezer en gekozene. Meer referendums zodat mensen meer inspraak hebben op bepaalde onderwerpen.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden