Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Verzorgingsstaat

Beoordeling 5.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2133 woorden
  • 24 juni 2012
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 5.1
7 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

§1 Waarom werken we?

Arbeid: bepaalde inspanning, gebruik capaciteiten, behulp gereedschap, maatschappelijk geregelde behoefte, doel is het leveren van een product.
Je werkt omdat er in een samenleving en bepaalde behoefte aan bestaat.
Piramide van Maslow: De vijf basisbehoeften of prikkels die aan het menselijke gedrag ten grondslag liggen.

  1. zelf-realisatie
  2. erkenning en waardering
  3. de behoefte om erbij te horen
  4. veiligheid en zekerheid
  5. lichamelijke behoeften

Waardering van werk:
- Arbeidsethos – de waarde die mensen aan arbeid toekennen. Bepaald door de sociaal-culturele omstandigheden en door de sociaaleconomische situatie.
- Middeleeuwen – fysieke arbeid is vies.
- 16de eeuw – calvinisme – arbeid morele plicht. Aan ene kant straf, aan andere kant een opdracht van God.
- 19de eeuw – Industrialisatie. (liberalisme versus socialisme). Zagen vanuit verschillende invalshoeken het leveren van werkprestaties als een maatschappelijke plicht.
- 20ste eeuw – zelfontplooiing.
- Na de Tweede Wereldoorlog ontstaat er sociale mobiliteit. Je kunt je ´omhoog werken´.

- Hoe hoger de opleiding, hoe hoger het salaris, hoe groter de status.
- Maatschappelijke positie – de plaats die iemand heeft op de maatschappelijke ladder.
- Waardering van verschillende soorten werk veranderd.
- Sociale stratificatie – de verdeling van de samenleving in maatschappelijke klassen waartussen de verhouding van sociale ongelijkheid bestaat.
- Sociale ongelijkheid – ongelijke verdeling van welvaart, macht en sociale privileges.

§2 De sociale partners

Werkgevers en werknemers zijn van elkaar afhankelijk. Voor een deel hebben ze dezelfde belangen. We noemen werkgevers en werknemers ook wel de sociale partners.
In bedrijven met meer dan 50 werknemers bestaat er een wettelijk vastgelegde vorm van medezeggenschap, namelijk de ondernemingsraad (or).
Medezeggenschap = het personeel mag over sommige kwesties meebeslissen.
De or heeft instemmingbevoegdheid bij personele aangelegenheden. Over deze zaak moet de raad dus meebeslissen.

In het begin van de vorige eeuw gingen de verschillende vakbonden samenwerken in landelijke vakcentrales.
FNV = Federatie Nederlandse Vakverenigingen.
Christelijke CNV
Unie MHP is er voor midden- en hoger personeel.
Vakcentrales vertegenwoordigen min of meer zelfstandige vakbonden die per bedrijfstak zijn georganiseerd.

Doelen van vakbonden en vakcentrales, tezamen ook wel de vakbeweging genoemd:
• Arbeidsvoorwaarden – onderhandelingen over lonen.
• Arbeidsomstandigheden – gezondheid, veiligheid, welzijn.
• Arbeidsverhoudingen – medezeggenschap.
• Rechtspositie – regelingen en procedures bij ontslag.
• Sociale zekerheid – handhaven van een aanvaardbaar niveau van uitkeringen.
• Werkgelegenheid – stimuleren van banenplannen.

De leden kunnen individueel bij een bond aankloppen als ze problemen hebben in hun werksituatie. Gaat meestal over ontslagkwesties.
De collectieve belangen van groepen werknemers zien we terug in de onderhandelingen over cao’s.
Vakbonden moeten altijd eerst onderhandelingen voeren. Geen resultaat: aantal pressiemiddelen tot hun beschikking. Prikacties en stiptheidsacties -> werk onderbroken of stipt volgens de voorschriften wordt gewerkt zodat er vertraging ontstaat. Daarnaast kan men stakingen uitroepen, een blokkade of bedrijfszitting houden. Of een gerechtelijke procedure starten.
VNO-NCQ (Verbond van Nederlandse Ondernemingen – Nederlands Christelijk Werkgeversbond) richt zich als centrale werkgeversorganisatie vooral op de wat grotere bedrijven en bedrijfstakken. Kleinere bedrijven meestal: MKB-Nederland.

Doelen van werkgeversorganisaties.
• Behartigd belangen van de ondernemers.
• Bevorderen ondernemersklimaat.
• Onderlinge eenheid.
• Onderlinge ondersteuning.

In onderhandelingen is een belangrijke troef de werkgelegenheid, met name de dreiging om de productie naar een lagelonenland te verplaatsen. Bij staking of andere acties kunnen werkgevers besluiten tot gerechtelijke procedures.

Op landelijk niveau overleggen de vakbonden en de werkgeversorganisaties in de:
SER -> sociaal economische raad.
– Adviseert het kabinet en parlement. Overlegorgaan.
Stichting van de Arbeid.
– Opgericht om de economische crisis van 1929 op te lossen.
Als beide partijen het met elkaar eens zijn, wordt er een sociaal akkoord gesloten dat als richtlijnen dient voor verdere onderhandelingen op bedrijfstakniveau. Als er op landelijk niveau geen centraal akkoord tot stand komt (vaak het geval), moeten loonstijgingen op bedrijfstakniveau worden geregeld.

Bedrijfstak = een groep gelijke bedrijven.
Belangrijkste doel van het overleg op bedrijfstakniveau is het afsluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst.

CAO -> collectieve arbeidsovereenkomst.
Een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers over arbeidsvoorwaarden en alle andere zaken waarover men afspraken wil maken.
Iedere cao moet worden voorgelegd aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Als hij de cao algemeen verbindend verklaart, geldt deze voor alle werkgevers en werknemers in de bedrijfstak.
Een cao brengt in het algemeen arbeidsrust. Daarnaast verschillen bedrijven sterk in hun secundaire arbeidsvoorwaarden.

Harmoniemodel: kenmerkend voor Nederland.
In een harmoniemodel willen partijen gezamenlijk oplossingen zoeken, uitgaande van hun wederzijdse afhankelijkheid.

Conflictmodel: Zuid-Europa.
In een conflictmodel worden juist de belangentegenstellingen tussen werknemers en werkgevers benadrukt.

In de jaren vijftig, tijdens de wederopbouw, werkten de vakbonden nauw samen met de overheid en de werkgevers om de lonen laag te houden.
Houding vakbeweging veranderde eind jaren vijftig: steunden looneisen van hun leden.
Jaren zestig: economisch zeer voorspoedig -> lonen konden flink stijgen.
Veranderde in jaren zeventig: economie stagneerde -> werkgevers konden niet langer de looneisen in willigen en werknemers en werkgevers kwamen steeds vaker tegenover elkaar te staan.
Eind jaren tachtig: vakbonden akkoord met lagere looneisen in ruil voor meer werkgelegenheid.
Overlegmodel dat toen ontstond: poldermodel.
Poldermodel is ook een model waarin de sociale partners met de overheid verregaande afspraken maken, waarbij iedereen iets van zijn wensen terugvind.

Toegenomen globalisering: laaggeschoolde werkgelegenheid richting lagelonenlanden.

§3 Van nachtwakersstaat tot verzorgingsstaat

• Liberalen ->Terughoudende overheid. Het individu bepaald zijn eigen lot.
• Sociaaldemocraten -> Anders dan de socialisten. Zij accepteren de kapitalistische samenleving. Zwakkeren moeten geholpen worden.
• Christendemocraten ->Tussenpositie. Vinden het harmoniemodel belangrijk.

Vrijemarkteconomie:
• 19de eeuw -> eeuw van de vrijemarkteconomie: iedereen moest kunnen produceren wat hij wilde en dat zonder belemmering te koop kunnen aanbieden. Gebaseerd op liberale grondslag.
• Basis -> Adam Smith.
Zijn theorie:
– Door een zo vrij mogelijke economie zou vanzelf de grootste mate van welvaart voor zoveel mogelijk mensen ontstaan.
– De producent wil zoveel mogelijk winst maken en de consument wil zoveel mogelijk kwaliteit en een lage prijs.
– Vrije markt, wet van vraag en aanbod – zorgt voor een onzichtbare hand. (prijsmechanisme)
– Hij was voor afschaffen van regels en voorschriften van overheid.
• Nachtwakersstaat -> overheid moet zich niet bemoeien met de burgers.

Overgangsperiode:
• Vrijemarkteconomie -> heeft een keerzijde. In de negentiende eeuw betekende geen werk geen eten.
• Christendemocraten wilden de zwakkeren beschermen.
• Socialisten betere leefomstandigheden.
• Liberalen wilden een vermindering van de criminaliteit (heeft te maken met armoede).

Als gevolg van deze opvattingen werd er een aantal sociale wetten aangenomen:
• Vanaf 1854 -> eerste sociale wetten.
• Armenwet -> stelde niet zoveel voor.
• 1874 -> Kinderwetje van Van Houten.
• 1919 -> Arbeidswet -> 8 uur werken.
• Gemengde markteconomie -> Niet alleen marktmechanisme. Er ontstond behoefte aan voorzieningen zoals scholing en vakopleidingen en wegen om producten te vervoeren.

Na de beurskrach van 1929: wereldwijde crisis.
Tweede Wereldoorlog en vele andere problemen die de oorlog met zich meebracht, maakten de noodzaak tot ingrijpen op sociaaleconomisch gebied alleen maar groter.
Na 1945 werd de samenwerking voortgezet. Er bestond groeiende noodzaak en bereidheid om samen te werken.

De kern van meeste kabinetten werd vanaf 1945 gevormd door de katholieke KVP en de sociaaldemocratische PvdA. Er was weinig geld en moest veel (opnieuw) worden opgebouwd. Daarom werd een geleide loonpolitiek gevoerd: niet de werkgevers, maar de regering besliste hoe hoog de lonen mochten zijn. Talloze overlegorganen zoals de Stichting van de Arbeid (1945) en de SER (1951). Er kwamen een groot aantal nieuwe sociale wetten. Er kwamen de dus nodige collectieve voorzieningen.

Willem Drees (PvdA) voerde in 1956 de Algemene Ouderdomswet (AOW) in. In de periode tot 1970 werd vervolgens een grote sprong gemaakt in de collectieve voorzieningen, mede mogelijk gemaakt door een sterke economische groei.
Gegarandeerd inkomen en welzijn van mensen werd vergroot: kinderbijslag, ziekenfonds, maatschappelijk werk, studiebeurzen, collectieve arbeidsovereenkomsten.

Het socialezekerheidsstelsel als ‘ruggengraat’ van de verzorgingsstaat.

§4 Sociaaleconomische doelstellingen

Nederland heeft een gemengde markteconomie, waarin de overheid een voorwaardenscheppende en producerende rol vervult.
In 1951 formuleerde de SER vijf belangrijke doelstellingen voor het sociaaleconomisch beleid van de overheid:
1. evenwichtige economische groei
2. rechtvaardige inkomensverdeling
3. evenwichtige betalingsbalans
4. stabiel prijsniveau
5. evenwichtige arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt in Nederland:
Iedereen van 15 tot 65 jaar -> ongeveer 8 miljoen mensen.
Een werkloze heeft de volgende kenmerken:
- Tussen 15 en 65 jaar.
- Minder dan 12 uur per week werkt.
- Actief op zoek is naar een baan van meer dan 20 uur.
- Ingeschreven staat bij het CWI.

Economische bedrijvigheid is niet evenwichtig over het hele land gespreid en niet ten koste mag gaan van de andere behoeften zoals een leefbaar milieu.

Progressief belastingstelsel.
– Werkt door middel van:
• Minimumloon.
• Uitkeringen.
• Subsidies

Frictiewerkloosheid: tussen twee banen in of net afgestudeerd.
Seizoenwerkloosheid. vakantiegebied is in de winter uitgestorven = mensen werkloos.
Conjuncturele werkloosheid: economische crisis = werkloos.
Structurele werkloosheid: verdwenen banen naar buitenland.

§5 De sociale zekerheid geregeld


Drie verschillende modellen.
Scandinavische model.
– Uitgebreide verzorgingsstaat. Makkelijk ontslag maar ook een sterke sociale zekerheid.
– Sociaaldemocratische model.
– Grote overheid.

• Angelsaksisch model
– Liberale model.
– Engeland en de VS.
– Veel en hard gewerkt (1800 uur VS tegen 1400 uur Nederland)
– Veel privéscholen.
– Kleine overheid.

Rijnlands of corporatisch model
– Gemengde economie.
– Harmonieuze samenwerking tussen overheid en sociale partners.
– Gezin is de hoeksteen van de samenleving.
– Nederlands model (maar het schuift op!)

Vergelijking tussen de drie modellen:
• Het Scandinavische model is op twee punten ‘het beste’.
• Efficiëntie en rechtvaardigheid.

De praktijk van de verzorgingsstaat:
• Taken van de overheid.
Economische taken -> stabiliteit,
Ondernemerstaken -> Openbaar vervoer
Sociale taken -> verstrekken uitkeringen
Welzijnstaken -> regelen van Maatschappelijk werk.
Culturele taken -> Musea.

Sociale zekerheid: verlenen van uitkeringen en subsidies. Uitgebreid stelsel.

• Sociale verzekeringen
– Volksverzekeringen (AOW, ANW,AKW)
– Werknemersverzekeringen:
• Werkloosheidswet (WW)
• Wet uitbreiding loondoorbetalingplicht bij ziekte (WULBZ)
• Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

Sociale verzekeringen zijn verzekeringen in de letterlijke zin van het woord: mensen betalen premie om zich te verzekeren tegen een bepaald risico.
Sociale verzekeringen zijn verplicht. Deze zijn onder te verdelen in volksverzekeringen. Voor de volksverzekeringen betaalt iedereen die in Nederland een inkomen heeft een premie. Voor iedereen bestemd. Volksverzekeringen zijn basisuitkeringen die voor iedereen gelijk zijn.

Werknemersverzekeringen zijn speciaal bestemd voor werknemers. Door werknemers en werkgevers gezamenlijk betaald. De hoogte van de uitkering is gekoppeld aan het laatstverdiende loon.

Sociale voorzieningen zijn bestemd voor mensen die geen aanspraak kunnen maken op een sociale verzekering, bijvoorbeeld omdat ze nog nooit gewekt hebben. Nurgers betalen hiervoor geen premie. Het geld is afkomstig van belastingopbrengsten
• Het laatste vangnet.
• Bijstand -> WWB (wet werk en bijstand)
• Algemene bijstand (voedsel en huur)
• Bijzondere bijstand (Gaat je wasmachine kapot)

• Sollicitatieplicht. (dit heeft de Bijstand niet)
• Premies betalen.

§6 De verzorgingsstaat onder druk

• Wat is het probleem?
– Het is onbetaalbaar.
– Oorzaak -> babyboomers/ misbruik?
In de sociale zekerheid vond fraude en oneigenlijk gebruik van voorzieningen plaats. Dit soort misbruik leidde onder andere tot calculerend gedrag: werkende gingen meer naar hun eigen voordeel kijken en gingen vaker zwartwerken om premies te ontlopen.

Door de oliecrisis in 1973 steeg de werkloosheid enorm -> aantal uitkeringen en daarmee collectieve uitgaven stegen verder.
Het draagvlak voor de sociale zekerheid in de samenleving begon af te brokkelen.

Maatregelen:
Aanbodzijde = minder arbeidskrachten.
– ATV - arbeidstijdverkorting minder werken -> loonmatiging.
– Vut regeling -> eerder stoppen met werken/ 70% loon.
Vraagzijde = meer werkgelegenheid.
– Meer werkgelegenheid.
– Verlagingen van de loonbelasting en de sociale premies
– investeringssubsidie aan bedrijven
– zelf arbeidsplaatsen creëren
– als overheid vooral producten afnemen van het Nederlandse bedrijfsleven
– zorgen voor aanvullende werkgelegenheidsprojecten voor laaggeschoolde langdurig werklozen: ID-banen.

• Marktwerking -> probleem -> te veel mensen zijn ziek of gaan niet snel genoeg weer aan het werk.
• Uitkeringsinstanties concurreren.

• Versterken van de eigen verantwoordelijkheid.
• Arbowet (om ziekteverzuim te voorkomen)
• Wet Poortwachter – Zowel zieke als werkgever moeten zsm. plan samenstellen.
• Zorgverzekeringswet – iedereen zelf verantwoordelijk voor zijne eigen ziektekostenverzekering.

§7 De toekomst van de verzorgingsstaat

Positieve gevolgen van harde maatregelen:
• Overheidsuitgaven gedaald: minder financieringstekort.
• Meer mensen aan het werk!
• Fraude is gedaald.

Negatieve gevolgen van harde maatregelen:
• Koopkracht van mensen met een uitkering is gedaald -> voedselbanken.
• Eerder baan accepteren onder niveau.
• Strenge herkeuringen.
• Verzorgingstehuizen -> minder personeel -> pyjamadagen.

Voor de omvorming van Nederland naar een kenniseconomie zijn flinke investeringen nodig in het onderwijs.
De invloed van de EU neemt toe -> vrije marktwerking, dus ook in de gezondheidszorg.
Het belangrijkste motief voor meer marktwerking is dat de concurrentie ook in de gezondheidszorg zou leiden tot lagere prijzen.

• Internationalisering van de economie -> Nederland moet een kenniseconomie worden.
• Groeiende invloed van de EU. (regelgeving!)
• Ontgroening en vergrijzing.
Mensen worden ouder!

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Waardering van werk:
- Arbeidsethos – de waarde die mensen aan arbeid toekennen. Bepaald door de sociaal-culturele omstandigheden en door de sociaaleconomische situatie.
- Middeleeuwen – fysieke arbeid is vies.
- 16de eeuw – calvinisme – arbeid morele plicht. Aan ene kant straf, aan andere kant een opdracht van God.
- 19de eeuw – Industrialisatie. (liberalisme versus socialisme). Zagen vanuit verschillende invalshoeken het leveren van werkprestaties als een maatschappelijke plicht.
- 20ste eeuw – zelfontplooiing.
- Na de Tweede Wereldoorlog ontstaat er sociale mobiliteit. Je kunt je ´omhoog werken´.

- Hoe hoger de opleiding, hoe hoger het salaris, hoe groter de status.
- Maatschappelijke positie – de plaats die iemand heeft op de maatschappelijke ladder.
- Waardering van verschillende soorten werk veranderd.
- Sociale stratificatie – de verdeling van de samenleving in maatschappelijke klassen waartussen de verhouding van sociale ongelijkheid bestaat.
- Sociale ongelijkheid – ongelijke verdeling van welvaart, macht en sociale privileges.

§2 De sociale partners

Werkgevers en werknemers zijn van elkaar afhankelijk. Voor een deel hebben ze dezelfde belangen. We noemen werkgevers en werknemers ook wel de sociale partners.
In bedrijven met meer dan 50 werknemers bestaat er een wettelijk vastgelegde vorm van medezeggenschap, namelijk de ondernemingsraad (or).
Medezeggenschap = het personeel mag over sommige kwesties meebeslissen.
De or heeft instemmingbevoegdheid bij personele aangelegenheden. Over deze zaak moet de raad dus meebeslissen.

In het begin van de vorige eeuw gingen de verschillende vakbonden samenwerken in landelijke vakcentrales.
FNV = Federatie Nederlandse Vakverenigingen.
Christelijke CNV
Unie MHP is er voor midden- en hoger personeel.
Vakcentrales vertegenwoordigen min of meer zelfstandige vakbonden die per bedrijfstak zijn georganiseerd.

Doelen van vakbonden en vakcentrales, tezamen ook wel de vakbeweging genoemd:
• Arbeidsvoorwaarden – onderhandelingen over lonen.
• Arbeidsomstandigheden – gezondheid, veiligheid, welzijn.
• Arbeidsverhoudingen – medezeggenschap.
• Rechtspositie – regelingen en procedures bij ontslag.
• Sociale zekerheid – handhaven van een aanvaardbaar niveau van uitkeringen.
• Werkgelegenheid – stimuleren van banenplannen.

De leden kunnen individueel bij een bond aankloppen als ze problemen hebben in hun werksituatie. Gaat meestal over ontslagkwesties.
De collectieve belangen van groepen werknemers zien we terug in de onderhandelingen over cao’s.
Vakbonden moeten altijd eerst onderhandelingen voeren. Geen resultaat: aantal pressiemiddelen tot hun beschikking. Prikacties en stiptheidsacties -> werk onderbroken of stipt volgens de voorschriften wordt gewerkt zodat er vertraging ontstaat. Daarnaast kan men stakingen uitroepen, een blokkade of bedrijfszitting houden. Of een gerechtelijke procedure starten.
VNO-NCQ (Verbond van Nederlandse Ondernemingen – Nederlands Christelijk Werkgeversbond) richt zich als centrale werkgeversorganisatie vooral op de wat grotere bedrijven en bedrijfstakken. Kleinere bedrijven meestal: MKB-Nederland.

Doelen van werkgeversorganisaties.
• Behartigd belangen van de ondernemers.
• Bevorderen ondernemersklimaat.
• Onderlinge eenheid.
• Onderlinge ondersteuning.

In onderhandelingen is een belangrijke troef de werkgelegenheid, met name de dreiging om de productie naar een lagelonenland te verplaatsen. Bij staking of andere acties kunnen werkgevers besluiten tot gerechtelijke procedures.

Op landelijk niveau overleggen de vakbonden en de werkgeversorganisaties in de:
SER -> sociaal economische raad.
– Adviseert het kabinet en parlement. Overlegorgaan.
Stichting van de Arbeid.
– Opgericht om de economische crisis van 1929 op te lossen.
Als beide partijen het met elkaar eens zijn, wordt er een sociaal akkoord gesloten dat als richtlijnen dient voor verdere onderhandelingen op bedrijfstakniveau. Als er op landelijk niveau geen centraal akkoord tot stand komt (vaak het geval), moeten loonstijgingen op bedrijfstakniveau worden geregeld.

Bedrijfstak = een groep gelijke bedrijven.
Belangrijkste doel van het overleg op bedrijfstakniveau is het afsluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst.

CAO -> collectieve arbeidsovereenkomst.
Een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers over arbeidsvoorwaarden en alle andere zaken waarover men afspraken wil maken.
Iedere cao moet worden voorgelegd aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Als hij de cao algemeen verbindend verklaart, geldt deze voor alle werkgevers en werknemers in de bedrijfstak.
Een cao brengt in het algemeen arbeidsrust. Daarnaast verschillen bedrijven sterk in hun secundaire arbeidsvoorwaarden.

Harmoniemodel: kenmerkend voor Nederland.
In een harmoniemodel willen partijen gezamenlijk oplossingen zoeken, uitgaande van hun wederzijdse afhankelijkheid.

Conflictmodel: Zuid-Europa.
In een conflictmodel worden juist de belangentegenstellingen tussen werknemers en werkgevers benadrukt.

In de jaren vijftig, tijdens de wederopbouw, werkten de vakbonden nauw samen met de overheid en de werkgevers om de lonen laag te houden.
Houding vakbeweging veranderde eind jaren vijftig: steunden looneisen van hun leden.
Jaren zestig: economisch zeer voorspoedig -> lonen konden flink stijgen.
Veranderde in jaren zeventig: economie stagneerde -> werkgevers konden niet langer de looneisen in willigen en werknemers en werkgevers kwamen steeds vaker tegenover elkaar te staan.
Eind jaren tachtig: vakbonden akkoord met lagere looneisen in ruil voor meer werkgelegenheid.
Overlegmodel dat toen ontstond: poldermodel.
Poldermodel is ook een model waarin de sociale partners met de overheid verregaande afspraken maken, waarbij iedereen iets van zijn wensen terugvind.

Toegenomen globalisering: laaggeschoolde werkgelegenheid richting lagelonenlanden.

§3 Van nachtwakersstaat tot verzorgingsstaat

• Liberalen ->Terughoudende overheid. Het individu bepaald zijn eigen lot.
• Sociaaldemocraten -> Anders dan de socialisten. Zij accepteren de kapitalistische samenleving. Zwakkeren moeten geholpen worden.
• Christendemocraten ->Tussenpositie. Vinden het harmoniemodel belangrijk.

Vrijemarkteconomie:
• 19de eeuw -> eeuw van de vrijemarkteconomie: iedereen moest kunnen produceren wat hij wilde en dat zonder belemmering te koop kunnen aanbieden. Gebaseerd op liberale grondslag.
• Basis -> Adam Smith.
Zijn theorie:
– Door een zo vrij mogelijke economie zou vanzelf de grootste mate van welvaart voor zoveel mogelijk mensen ontstaan.
– De producent wil zoveel mogelijk winst maken en de consument wil zoveel mogelijk kwaliteit en een lage prijs.
– Vrije markt, wet van vraag en aanbod – zorgt voor een onzichtbare hand. (prijsmechanisme)
– Hij was voor afschaffen van regels en voorschriften van overheid.
• Nachtwakersstaat -> overheid moet zich niet bemoeien met de burgers.

Overgangsperiode:
• Vrijemarkteconomie -> heeft een keerzijde. In de negentiende eeuw betekende geen werk geen eten.
• Christendemocraten wilden de zwakkeren beschermen.
• Socialisten betere leefomstandigheden.
• Liberalen wilden een vermindering van de criminaliteit (heeft te maken met armoede).

Als gevolg van deze opvattingen werd er een aantal sociale wetten aangenomen:
• Vanaf 1854 -> eerste sociale wetten.
• Armenwet -> stelde niet zoveel voor.
• 1874 -> Kinderwetje van Van Houten.
• 1919 -> Arbeidswet -> 8 uur werken.
• Gemengde markteconomie -> Niet alleen marktmechanisme. Er ontstond behoefte aan voorzieningen zoals scholing en vakopleidingen en wegen om producten te vervoeren.

Na de beurskrach van 1929: wereldwijde crisis.
Tweede Wereldoorlog en vele andere problemen die de oorlog met zich meebracht, maakten de noodzaak tot ingrijpen op sociaaleconomisch gebied alleen maar groter.
Na 1945 werd de samenwerking voortgezet. Er bestond groeiende noodzaak en bereidheid om samen te werken.

De kern van meeste kabinetten werd vanaf 1945 gevormd door de katholieke KVP en de sociaaldemocratische PvdA. Er was weinig geld en moest veel (opnieuw) worden opgebouwd. Daarom werd een geleide loonpolitiek gevoerd: niet de werkgevers, maar de regering besliste hoe hoog de lonen mochten zijn. Talloze overlegorganen zoals de Stichting van de Arbeid (1945) en de SER (1951). Er kwamen een groot aantal nieuwe sociale wetten. Er kwamen de dus nodige collectieve voorzieningen.

Willem Drees (PvdA) voerde in 1956 de Algemene Ouderdomswet (AOW) in. In de periode tot 1970 werd vervolgens een grote sprong gemaakt in de collectieve voorzieningen, mede mogelijk gemaakt door een sterke economische groei.
Gegarandeerd inkomen en welzijn van mensen werd vergroot: kinderbijslag, ziekenfonds, maatschappelijk werk, studiebeurzen, collectieve arbeidsovereenkomsten.

Het socialezekerheidsstelsel als ‘ruggengraat’ van de verzorgingsstaat.

§4 Sociaaleconomische doelstellingen

Nederland heeft een gemengde markteconomie, waarin de overheid een voorwaardenscheppende en producerende rol vervult.
In 1951 formuleerde de SER vijf belangrijke doelstellingen voor het sociaaleconomisch beleid van de overheid:
1. evenwichtige economische groei
2. rechtvaardige inkomensverdeling
3. evenwichtige betalingsbalans
4. stabiel prijsniveau
5. evenwichtige arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt in Nederland:
Iedereen van 15 tot 65 jaar -> ongeveer 8 miljoen mensen.
Een werkloze heeft de volgende kenmerken:
- Tussen 15 en 65 jaar.
- Minder dan 12 uur per week werkt.
- Actief op zoek is naar een baan van meer dan 20 uur.
- Ingeschreven staat bij het CWI.

Economische bedrijvigheid is niet evenwichtig over het hele land gespreid en niet ten koste mag gaan van de andere behoeften zoals een leefbaar milieu.

Progressief belastingstelsel.
– Werkt door middel van:
• Minimumloon.
• Uitkeringen.
• Subsidies

Frictiewerkloosheid: tussen twee banen in of net afgestudeerd.
Seizoenwerkloosheid. vakantiegebied is in de winter uitgestorven = mensen werkloos.
Conjuncturele werkloosheid: economische crisis = werkloos.
Structurele werkloosheid: verdwenen banen naar buitenland.

§5 De sociale zekerheid geregeld


Drie verschillende modellen.
Scandinavische model.
– Uitgebreide verzorgingsstaat. Makkelijk ontslag maar ook een sterke sociale zekerheid.
– Sociaaldemocratische model.
– Grote overheid.

• Angelsaksisch model
– Liberale model.
– Engeland en de VS.
– Veel en hard gewerkt (1800 uur VS tegen 1400 uur Nederland)
– Veel privéscholen.
– Kleine overheid.

Rijnlands of corporatisch model
– Gemengde economie.
– Harmonieuze samenwerking tussen overheid en sociale partners.
– Gezin is de hoeksteen van de samenleving.
– Nederlands model (maar het schuift op!)

Vergelijking tussen de drie modellen:
• Het Scandinavische model is op twee punten ‘het beste’.
• Efficiëntie en rechtvaardigheid.

De praktijk van de verzorgingsstaat:
• Taken van de overheid.
Economische taken -> stabiliteit,
Ondernemerstaken -> Openbaar vervoer
Sociale taken -> verstrekken uitkeringen
Welzijnstaken -> regelen van Maatschappelijk werk.
Culturele taken -> Musea.

Sociale zekerheid: verlenen van uitkeringen en subsidies. Uitgebreid stelsel.

• Sociale verzekeringen
– Volksverzekeringen (AOW, ANW,AKW)
– Werknemersverzekeringen:
• Werkloosheidswet (WW)
• Wet uitbreiding loondoorbetalingplicht bij ziekte (WULBZ)
• Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

Sociale verzekeringen zijn verzekeringen in de letterlijke zin van het woord: mensen betalen premie om zich te verzekeren tegen een bepaald risico.
Sociale verzekeringen zijn verplicht. Deze zijn onder te verdelen in volksverzekeringen. Voor de volksverzekeringen betaalt iedereen die in Nederland een inkomen heeft een premie. Voor iedereen bestemd. Volksverzekeringen zijn basisuitkeringen die voor iedereen gelijk zijn.

Werknemersverzekeringen zijn speciaal bestemd voor werknemers. Door werknemers en werkgevers gezamenlijk betaald. De hoogte van de uitkering is gekoppeld aan het laatstverdiende loon.

Sociale voorzieningen zijn bestemd voor mensen die geen aanspraak kunnen maken op een sociale verzekering, bijvoorbeeld omdat ze nog nooit gewekt hebben. Nurgers betalen hiervoor geen premie. Het geld is afkomstig van belastingopbrengsten
• Het laatste vangnet.
• Bijstand -> WWB (wet werk en bijstand)
• Algemene bijstand (voedsel en huur)
• Bijzondere bijstand (Gaat je wasmachine kapot)

• Sollicitatieplicht. (dit heeft de Bijstand niet)
• Premies betalen.

§6 De verzorgingsstaat onder druk

• Wat is het probleem?
– Het is onbetaalbaar.
– Oorzaak -> babyboomers/ misbruik?
In de sociale zekerheid vond fraude en oneigenlijk gebruik van voorzieningen plaats. Dit soort misbruik leidde onder andere tot calculerend gedrag: werkende gingen meer naar hun eigen voordeel kijken en gingen vaker zwartwerken om premies te ontlopen.

Door de oliecrisis in 1973 steeg de werkloosheid enorm -> aantal uitkeringen en daarmee collectieve uitgaven stegen verder.
Het draagvlak voor de sociale zekerheid in de samenleving begon af te brokkelen.

Maatregelen:
Aanbodzijde = minder arbeidskrachten.
– ATV - arbeidstijdverkorting minder werken -> loonmatiging.
– Vut regeling -> eerder stoppen met werken/ 70% loon.
Vraagzijde = meer werkgelegenheid.
– Meer werkgelegenheid.
– Verlagingen van de loonbelasting en de sociale premies
– investeringssubsidie aan bedrijven
– zelf arbeidsplaatsen creëren
– als overheid vooral producten afnemen van het Nederlandse bedrijfsleven
– zorgen voor aanvullende werkgelegenheidsprojecten voor laaggeschoolde langdurig werklozen: ID-banen.

• Marktwerking -> probleem -> te veel mensen zijn ziek of gaan niet snel genoeg weer aan het werk.
• Uitkeringsinstanties concurreren.

• Versterken van de eigen verantwoordelijkheid.
• Arbowet (om ziekteverzuim te voorkomen)
• Wet Poortwachter – Zowel zieke als werkgever moeten zsm. plan samenstellen.
• Zorgverzekeringswet – iedereen zelf verantwoordelijk voor zijne eigen ziektekostenverzekering.

§7 De toekomst van de verzorgingsstaat

Positieve gevolgen van harde maatregelen:
• Overheidsuitgaven gedaald: minder financieringstekort.
• Meer mensen aan het werk!
• Fraude is gedaald.

Negatieve gevolgen van harde maatregelen:
• Koopkracht van mensen met een uitkering is gedaald -> voedselbanken.
• Eerder baan accepteren onder niveau.
• Strenge herkeuringen.
• Verzorgingstehuizen -> minder personeel -> pyjamadagen.

Voor de omvorming van Nederland naar een kenniseconomie zijn flinke investeringen nodig in het onderwijs.
De invloed van de EU neemt toe -> vrije marktwerking, dus ook in de gezondheidszorg.
Het belangrijkste motief voor meer marktwerking is dat de concurrentie ook in de gezondheidszorg zou leiden tot lagere prijzen.

• Internationalisering van de economie -> Nederland moet een kenniseconomie worden.
• Groeiende invloed van de EU. (regelgeving!)
• Ontgroening en vergrijzing.
Mensen worden ouder!

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.