Samenvatting maatschappijleer Rechtsstaat
Paragraaf 3 Legaliteitsbeginsel
Het legaliteitsbeginsel houdt in dat iemands vrijheid alleen ingeperkt kan worden als de rechtmatigheid van die beperking is vastgelegd in wetten en regels die door het parlement zijn aangenomen.
In de nieuwe samenleving was er geen sprake meer van onbegrensde macht en willekeur van de overheid à heerschappij van de wet.
Wantrouwen en onzekerheid maken plaats voor rechtszekerheid.
Recht: het geheel van in wetten vastgelegde regels.
Rechtsorde: het geheel van rechtsregels en rechtsbeginselen én de manier waarop het recht is georganiseerd.
Wetten moeten aan bepaalde eisen voldoen, om de kwaliteit te waarborgen:
- Wetten moeten algemeen zijn à ze gelden voor iedereen.
- Wetten moeten openbaar en begrijpelijk zijn à iedereen kent de wet.
- Wetten mogen geen onmogelijke eisen stellen, waaraan burgers zich niet kunnen voldoen.
- Wetten mogen niet met terugwerkende kracht worden toegepast à zo verliezen burgers vertrouwen in de wet.
- Wetten mogen niet onderling tegenstrijdig zijn.
- Wetten mogen niet vaak worden veranderd à tast de rechtszekerheid aan.
- De toepassing van de wet moet redelijk, billijk en zorgvuldig zijn. Voor een lichte verkeersovertreding mag bijvoorbeeld geen gevangenisstraf worden opgelegd.
Legaliteitsbeginsel bestaat uit twee belangrijke elementen:
- Al het overheidshandelen berust op de wetgeving.
- De wetgeving voldoet aan de genoemde kwaliteitseisen.
Nachtwakersstaat à de vrijheid van de burgers stond voorop. (19e eeuw)
Na tweede wereldoorlog werden ook de sociale grondrechten opgebouwd. Die verplichtten de staat actief te worden op het gebied van de sociale zekerheid. (Uitkeringen, onderwijs etc.)
Aan de vereiste van legaliteit werd niet meer voldaan: de kwaliteit van de wet- en regelgeving. De orde werd in 1994 op zaken gesteld. De algemene wet bestuursrecht werd ingevoerd. Hier kon zich weer gehouden worden aan alle kwaliteiten.
Privatisering: als iets in handen komt van private ondernemingen.
In horizontale relaties gaat het om de verhoudingen tussen burgers onderling à privaatrecht (zie paragraaf 5)
In verticale relaties gaat het om de relaties tussen de burgers en de overheid à publiekrecht (zie paragraaf 5)
Paragraaf 4 Trias politica: scheiding en evenwicht van machten
De trias politica komt neer op:
De wetgevende macht, deze stelt de wetten op. (Parlement, dus eerste en tweede kamer en de regering). De meeste wetsvoorstellen komen van de regering. Het parlement moet hier mee vervolgens instemmen, anders kan het geen wet worden.
De uitvoerende macht, deze voert de wetten uit. Bestaat uit de regering die de leiding geeft aan de ministeries en ambtenaren, die zich bezighouden met de uitvoering van de wetten. De uitvoerende macht moet rekening houden met de wetgevende macht, de uitvoerende macht mag alleen zaken uitvoeren die in de wet staan.
De rechtsprekende macht, deze oordeelt in conflicten over de juiste toepassing van de wet. (Rechters en het Openbaar Ministerie). De rechters spreken uit op basis van wetten, verdragen, gewoonten en eerdere rechterlijke uitspraken.
Checks and balances à de machten controleren elkaar (checks) en werken evenwichtig samen (balances). Ze vullen elkaar aan zoals de organen dat bij je lichaam doen. Daarom worden staatsmachten ook wel staatsorganen genoemd.
De wetgevende macht kan de uitvoerende macht controleren en ter verantwoording roepen. De rechterlijke macht controleert de wetgevende macht. (blz. 47)
De wetgevende macht
De hoogste macht in Nederland is het parlement. Hierin debatteert het volk over welke wetten wij ons willen onderwerpen.
De regering heeft ook het zelfstandige recht om wetsvoorstellen in te dienen.
De tweede kamer kan de wetten goedkeuren, afkeuren of amenderen (wijzigen). De eerste kamer kan vervolgens bekijken of de wet wel in overeenstemming is met de grondwet en rechtsbeginselen.
De uitvoerende macht
Deze ligt bij ministers. Zij moeten ervoor zorgen dat eenmaal aangenomen wetten worden uitgevoerd.
Ze mogen hierin zelf beleid ontwikkelen en nadere regels stellen. Ze hebben bijv. de bevoegdheid om wegen te laten aanleggen, milieubeleid te ontwikkelen, normen voor schoolexamens te bepalen, veiligheidsvoorschriften voor de horeca etc.
De vierde macht: het ambtenarenapparaat die ministers bijstaan bij de bovenstaande taken. Denk hierbij aan leraren en agenten.
Parlementaire enquêtecommissie: deze kan de tweede kamer instellen om ter controle van de uitvoerende macht, precies uit te zoeken waar de ambtenaren hun bevoegdheden hebben overschreden.
Discretionaire bevoegdheid: de bevoegdheid om in sommige gevallen zelfstandig beslissingen te nemen over hoe een wet wordt toegepast. Voordeel à er kan in het concrete geval recht worden gedaan. Nadeel à gevaar van optreden rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid en het legaliteitsbeginsel kan worden geschonden.
De rechterlijke macht
Deze ligt bij onafhankelijke rechters. Deze kunnen niet worden afgezet, tenzij ze een misdrijf plegen. Rassen- of klassenjustitie: als de rechter zich laat leiden door vooroordelen over ras of sociale afkomst.
Voert zijn controlerende tegenmacht uit door rechtsbescherming te bieden aan burgers die in conflict komen met elkaar of met de overheid.
Ook binnen de rechterlijke macht is er sprake van onderlinge controle, als er uitspraak is gedaan door de rechter kan de verliezende partij in hoger beroep gaan. De hogere beroepsrechter controleert deze uitspraak dan. Als de verliezende partij hierna weer in hoger beroep gaat is het de taak van de hoge raad. Deze heeft het laatste woord.
Lezen bladzijde 50 !!
Kaderwetgeving: hierin worden slechts beleidsdoelen geformuleerd. De uitvoerende macht krijgt dan de opdracht die beleidsdoelen in de praktijk te realiseren met behulp van nadere regelgeving. Gevolg hiervan: er komt veel regelgevende macht bij het bestuur liggen. Deze machtsverschuiving verstoort het evenwicht tussen de wetgevende en de uitvoerende macht en dit zet de democratie onder druk.
Bestuur en burgers weten soms niet meer waar ze aan toe zijn omdat bijv. niet duidelijk is welke regels in welk geval gelden. à De rechter raadpleegt de jurisprudentie: alle eerdere uitspraken van alle rechters samen. Als de wetten en de jurisprudentie geen duidelijk antwoord geven, moet hij zelf nagaan of grondrechten ten onrechte zijn beperkt en indien nodig moet hij wetgever en bestuur corrigeren.
Paragraaf 5 Rechtsgebieden
Privaatrecht of burgerlijk recht: burgers of bedrijven (rechtspersonen) die onderling tegenover elkaar staan. (Horizontale grondrechten). Ook treedt de overheid soms als burger op bijv. wanneer ministerie nieuwe dienstauto´s koopt.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden