Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Thema 1

Beoordeling 5.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3899 woorden
  • 24 april 2007
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 5.1
7 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Hoofdstuk 1 – Rechtsstaat en democratie: Nederland is een rechtsstaat. In iedere staat geldt een vorm van gezag. staat: -er is een vast grondgebied of territoir - op het grondgebied woont een bevolking - er wordt een vorm van gezag uitgeoefend
gezag: de macht hebben, in Nederland heeft de overheid de grootste macht. rechtsstaat; Een staat waarbij de overheid gevonden is aan wettelijke regels en de burgers ook grondrechten hebben. Kenmerken: - grondwet - grondrechten
klassieke grondrechten; de belangrijkste, moet de overheid garanderen, essentiële voorwaarde voor een rechtstaat

sociale grondrechten: daarin moet de overheid naar vermogen voorzien - machtenscheiding (trias politica) - onafhankelijke rechtsspraak. Het hoogste gezag wordt vaak soevereiniteit genoemd en wordt uitgeoefend door de overheid. soevereiniteit: Het hoogste gezag, in Nederland uitgeoefend door de overheid. overheid: De belangrijkste instantie die het land bestuurd. Omdat de overheid ook geweld mag gebruiken, wordt er ook gezegd dat de overheid de wettelijk geregelde macht heeft over de bevolking. In Nederland hebben we een democratie, een andere vorm van gezag is d.m.v. een dictatuur. Omdat de burgers volksvertegenwoordigers kiezen noemen we het ook wel een representatieve democratie. Omdat de volksvertegenwoordigers in het parlement de overheid nauwkeurig controleren is er weinig kans op machtsmisbruik en wordt het gezag van de overheid door de burgers aanvaardt. democratie: Het volk heeft de macht, in ons geval is er sprake van een rechtsstaat. De verhouding tussen burgers en overheid is nauwkeurig vastgelegd. De macht mag niet in handen zijn van 1 persoon (trias politica) dictatuur: Een staat waarin de macht in handen is van 1 (of een kleine groep) persoon. De regering kan ongecontroleerd haar gang gaan. representatieve democratie: ook wel indirecte democratie. De burgers kiezen volksvertegenwoordigers die zich iedere dag bezig houden met het bestuur van het land. Voorbeelden: gemeenteraad, provinciale staten, de Tweede Kamer (Parlementaire democratie), Europees parlement. Burgers in Nederland van 18 jaar of ouder hebben kiesrecht, zowel actief kiesrecht als passief kiesrecht. Het kiesstelsel in Nederland is gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging. Hierbij is sprake van een kiesdeler en soms ook een kiesdrempel. In Amerika bijvoorbeeld wordt het districtenstelsel gebruikt. actief kiesrecht: Het recht om te kiezen
passief kiesrecht: Het recht om gekozen te worden
evenredige vertegenwoordiging: Kiesstelsel waarbij het totaal aantal uitgebrachte stemmen wordt verdeeld over het aantal beschikbare zetels. Dus 3% van de stemmen betekent ook 3% van de zetels. kiesdeler: De hoeveelheid stemmen die nodig is voor 1 zetel. kiesdrempel: Een partij moet een minimum aantal stemmen hebben om mee te delen in de zetels, geldt niet in Nederland. districtenstelsel: Kiesstelsel waarbij het land wordt verdeeld in gebieden. De kandidaat die in een bepaald gebied de meerderheid van de stemmen krijgt, wordt afgevaardigd naar het landelijke bestuur. politiek: Alles wat met het besturen van een land te maken heeft. Het beleid. Macht wordt ontleent aan bijvoorbeeld het Europees Parlement, de regering (het Rijk)., de Tweede Kamer, de Provinciale staten en de gemeenteraad. Nederland heeft dus een kiesstelsel gebaseerd op evenredige vertegen-woordiging en Amerika heeft een districtenstelsel. De voor- en nadelen: Districtenstelsel Stelsel van evenredige vertegenwoordiging
1. Kiezers en gekozenen staan dicht bij elkaar, de gekozene komt op voor de belangen van de burger in het district 1. Grotere afstand kiezer en gekozene, de gekozene komt op voor het algemeen belang
2. Grotere kans op meerderheid van 1 partij in parlement- snelle regeringsvorming 2. Zetels eerlijk verdeelt, kleine kans op meerderheid voor 1 partij- trage regeringsvorming
3. Kleine partijen hebben minder kans- gaan samen of verdwijnen 3. ook kleine partijen kunnen in het parlement vertegenwoordigd worden- sneller onoverzichtelijke debatten Hoofdstuk 2 – Het landbestuur Doordat burgers door verkiezingen hun beslissingsrecht aan politieke bestuurders overdragen, beschikken deze bestuurders (volksvertegenwoordigers) over veel politieke macht. politieke macht: Het vermogen om invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten. Een belangrijke voorwaarde van een democratie is dat de politieke macht niet in handen is van 1 persoon of groep. Dit leidt tot machtsmisbruik. Daarom wordt in Nederland gebruik gemaakt van de trias politica. De wetgevende macht, uitvoerende machten rechtssprekende macht zijn gescheiden. Uiteindelijk hebben ministers de meeste macht. trias politica: Systeem, bedacht door de Fransman Montesquieu. De scheiding der machten. wetgevende macht: Stelt wetten vast waaraan de burgers zich moeten houden. In Nederland is dat de taak van de regering en het parlement. Vaak worden wetsvoorstellen door een minister ingediend, zij hebben een aantal ambtenaren die voor ze werken. Het parlement beslist vervolgens of het voorstel daadwerkelijk een wet wordt. uitvoerende macht: Zorgt ervoor dat de wetten ook precies worden uitgevoerd. In Nederland zijn de ministers hiervoor verantwoordelijk. Zij geven ambtenaren of instanties richtlijnen. rechtssprekende macht: Beoordeelt of de wetten goed worden nageleefd. Deze macht is in handen van de rechters. Op landelijk niveau wordt de volksvertegenwoordiging gevormd door de Staten-Generaal (parlement), de Eerste en Tweede kamer samen. De Tweede kamer heeft 2 taken: -zij is medewetgever - zij controleert de regering. Om die taken te vervullen heeft zij een aantal rechten. Het stemrecht, het recht van amendement, het budgetrecht, het vragenrecht, het recht van interpellatie, het recht van motie en het recht van enquête. De eerste kamer heeft veel minder rechten, zij moet de wetsvoorstellen toetsen aan staatsrechterlijke normen en normen van behoorlijke wetgeving. Ze is een soort laatste controle. Staten-Generaal of parlement: Eerste en Tweede kamer samen. regering: ministers + staatshoofd (koningin) stemrecht: Wetsvoorstellen van de regering verwerpen of aannemen. recht van amendement: Wetsvoorstellen wijzigen. budgetrecht: Begrotingsvoorstellen aannemen, verwerpen of wijzigen. vragenrecht: vragen over wetsvoorstellen, moet de regering binnen 3 weken op antwoorden. (hierin komt de controlefunctie het meest duidelijk terug) recht van interpellatie: Een bewindspersoon uitnodigen om uitleg te geven over het (voorgenomen) regeringsbeleid. recht van motie: schriftelijke uitspraak over het beleid van een minister waarom de Kamer moet stemmen. Een aangenomen motie van afkeuring of wantrouwen dan leiden tot het aftreden van een minister. recht van enquête: zelfstandig onderzoek als de kamer naar haar mening niet voldoende informatie krijgt. Getuigen worden onder ede verhoord. Voorbeelden: Bijlmerramp, politie-infiltratie (IRT-affaire), bouwfraude en het Screbenica-drama. Het dagelijks bestuur van Nederland is in handen van de regering. Iedere minister heeft een ministerie en beleidsvoornemens worden besproken in de ministerraad. Voor sommige onderdelen van de takenpakketten van de minister kunnen staatssecretarissen worden aangesteld. (bijv. ministerie van OCW, heeft er een van Cultuur en Media). Een minister zonder staatsecretaris wordt ook wel een minister zonder portefeuille genoemd. Alle ministers en staatsecretarissen vormen het kabinet. regering: ministers + staatshoofd (koningin) ministerraad: gezamenlijke vergadering van de ministers, alleen ministers
kabinet: Alle ministers + staatssecretarissen

De ministers en staatssecretarissen zijn verantwoording schuldig aan de volksvertegenwoordiging en kunnen dus in de Tweede of Eerste kamer op het matje worden geroepen. Maar dat geldt niet voor het staatshoofd: de koningin is onschendbaar. Nederland heeft een koningshuis en is dus een monarchie. Maar de positie van ons koningshuis is vastgelegd in de Grondwet, ook wel constitutie. Daarom zeggen we ook wel dat Nederland en constitutionele monarchie heeft met een democratisch parlementair stelsel. constitutionele monarchie: Een monarchie waarbij de positie van het koningshuis in de grondwet is vastgelegd. democratisch parlementair stelsel: representatieve (parlementaire) democratie
De wethouders hebben altijd deel uitgemaakt van de gemeenteraad. Dit noemen we een monistische cultuur. In maart 2002 kreeg Nederland een dualistisch systeem. Wethouders hebben nu vooral een uitvoerende taak en kunnen niet meer lid zijn van de raad en de raadscommissies. Het werkt hetzelfde als dat leden van de regering (ministers) buiten het parlement staan. Zij worden niet gekozen uit de Tweede kamer, maar benoemd door de koningin. monisme: systeem waarbij de wetgevende en uitvoerende macht door 1 persoon kunnen worden uitgeoefend. dualisme: systeem waarbij wetgevende en uitvoerende macht duidelijk gescheiden zijn. Wetgevende en uitvoerende macht op lokaal, provinciaal en landelijk niveau: lokaal provinciaal landelijk
wat gemeente provincie overheid
uitvoerend College van B&W Gedeputeerde regering
Staten
wetgevend de gemeenteraad Provinciale staten parlement
De leden van de gemeenteraad, Provinciale staten en het parlement worden allemaal eens in de vier jaar rechtstreeks gekozen. In de gemeente worden de wethouders door coalitiepartners geselecteerd en de burgemeester eens in de 6 jaar benoemd. In de provincie worden de leden van de Gedeputeerde Staten gekozen uit de Provinciale Staten. De voorzitter van de Gedeputeerde Staten is ce Commissaris van de Koningin, hij of zij wordt benoemd door de koningin (vaak minister van Binnenlandse Zaken). Taken regering en parlement
parlement: Mede wetgever, controleert de regering (heeft daarvoor een aantal rechten) 1) wetgevende macht
regering: dagelijks bestuur, uitvoerende macht en mede-wetgevende taak. 2) uitvoerende macht
3) rechtssprekende macht: rechters, controleren of de wetten wel goed worden uitgevoerd. In de praktijk komt het er vaak op neer dat de regering de wetten maakt, omdat ministers een heel ministerie hebben met ambtenaren die een wetsvoorstel kunnnen voorbereiden. De machtsverhouding tussen parlement en regering wordt bepaald door: Het parlement heeft een aantal rechten om zijn taak te vervullen. Formele rechten zijn: Het stemrecht, het recht van amendement, het budgetrecht, het vragenrecht, het recht van interpellatie, het recht van motie en het recht van enquête. Informele rechten zijn: lobbyen van kamerfracties bij (eigen) ministers; - overleg met belangengroepen / pressiegroepen en ambtenaren voor het verwerven van steun; - gebruik van massamedia als spreekbuis; - uitoefenen van druk via de politieke partij, waarvan ministers lid zijn. Informeel middel van de regering / minister(s) - de minister(s) kan (kunnen) dreigen met het intrekken van een wetsvoorstel of met aftreden. In Nederland komt politieke besluitvorming eigenlijk alleen tot stand door coalities. Dat komt omdat we in Nederland een stelsel van evenredige vertegenwoordiging hebben. Daardoor zijn er veel grote en kleine partijen maar is er niet 1 partij met een grote meerderheid, daarom zijn coalities noodzakelijk. Hoofdstuk 3 – Politieke besluitvorming Voordat een wet een wet is, is er heel wat gebeurt. Mensen, pressiegroepen of media opperen een idee, ambtenaren werken het uit, voor- en tegenstanders leveren commentaar en het voorstel wordt eventueel gewijzigd. Ten slotte dient de verantwoordelijke minister of staatssecretaris het wetsvoorstel in bij de Tweede Kamer. Als het wetsvoorstel is goedgekeurd door de Tweede en Eerste Kamer zet de koningin haar handtekening eronder en is het wetsvoorstel een wet. Wetsvoorstellen kunnen ook door de Tweede Kamer worden ingediend maar dat gebeur weinig omdat het voor hen te tijdrovend en ingewikkeld is. wetsvoorstel: Voorstel voor een wet, ingediend door een minister of Tweede Kamer lid. pressiegroepen: proberen invloed uit te oefenen op de politiek Bijvoorbeeld door lobbyen, persoonlijk contact met politici. Pressiegroepen worden ook wel de vijfde macht genoemd. vijfde macht: pressiegroepen

Ministers (wethouders en gedeputeerden) worden ondersteund door ambtenaren, die zich bezighouden met beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering. Ze worden ook wel de vierde macht genoemd. Het hele ambtenarenapparaat wordt ook wel bureaucratie genoemd. Ambtenaren werken volgens vaste procedures en dat roept wel eens irritatie op bij de burgers. ambtenaren: Iemand die in dienst is bij de overheid, bijv. Een leraar of politie agent. Ambtenaren ondersteunen bijv. Een minister. Vaak weten ze meer dan de minister omdat ze langer op 1 post zitten. vierde macht: ambtenaren, zij hebben veel invloed omdat ze vaak meer van een onderwerp afweten dan een minister, die er maar 4 jaar is. bureaucratie: een organisatie waarvan de werkzaamheden worden gekenmerkt door officiële voorschriften, gescheiden deskundigheid en een duidelijke gezagsstructuur. Naast ondersteuning door ambtenaren kunnen ministers en kabinet beroep doen op adviesorganen. De belangrijkste zijn de Raad van State, Sociaal-Economische Raad (SER) en de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid. Verder heb je ook nog de Onderwijsraad en de planbureaus. adviesorganen: Ondersteunende functie, geven advies aan de ministers en het kabinet als geheel. Pressiegroepen zijn ook belangrijk in de politieke besluitvorming. Zo belangrijk zelfs, dat ze de vijfde macht worden genoemd. Pressiegroepen proberen de politiek onder druk te zetten door te lobbyen. Naast lobbyen kunnen ze ook actie voeren, zoals demonstraties of blokkades. Je hebt drie soorten pressiegroepen: Belangengroepen, actiegroepen en actieorganisaties. pressiegroepen: proberen de politiek onder druk te zetten. belangengroepen: Komen op voor de belangen van 1 bepaalde groep in de samenleving. (bijv. Consumentenbond, vakbonden, werkgeversorganisaties) actiegroepen: Zetten zich voor korte tijd in voor 1 duidelijke kwestie. Niet zo professioneel als actieorganisaties en belangengroepen. (bijv. actie tegen de aanleg van een snelweg vlak langs het dorp.) actieorganisaties: Zetten zich voor langere tijd in voor 1 duidelijke kwestie. Doordat ze naast protesten ook onderzoek doen en oplossingen zoeken zijn ze beter in staat om overleg te plegen met betrokken politici. (bijv. Greenpeace, Amnesty International.) Een aantal adviesorganen en hun taak: De Raad van State: wordt officieel voorgezeten door de koningin (in de praktijk doet de vice-voorzitter dat) en de leden worden benoemd door de regering. De Raad van State moet advies geven over alle wetsvoorstellen. De Sociaal Economische Raad (SER): Adviseert op sociaal en economisch gebied. Bestaat uit werknemersorganisaties, werkgeversorganisaties en Kroonleden (onafhankelijke deskundigen) Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR): Adviseert op beleidsterreinen als werkgelegenheid, minderhedenbeleid en ruimtelijke ontwikkelingspolitiek. Onderwijsraad: Ziet erop toe dat een wetsvoorstel of maatregel op onderwijsgebied een van de onderwijszuilen (openbaar, protestants, katholiek) voorgetrokken of achtergesteld wordt. Planbureaus: Planbureaus zijn wetenschappelijke instellingen die op basis van feiten materiaal en studies proberen aan te geven wat de gevolgen zijn van beleidsvoornemens. De belangrijkste zijn het Centraal Planbureau, vooral sociaal-economische ontwikkelingen en het Sociaal en Cultureel Planbureau, vooral onderzoek op sociaal-cultureel gebied. Bijv. Gezondheidszorg, media, onderwijs en wonen. Het politieke besluitvormingsproces aan de hand van het systeemmodel. Bij het systeemmodel wordt uitgegaan van invoer, omzetting, uitvoer en terugkoppeling. Ook omgevingsfactoren spelen een rol. Als je bijvoorbeeld een nieuwe Moskee wilt bouwen, spelen economische (geld) en culturele (geloof) factoren een rol. Bij politieke (besluitvormings)processen zijn dit meestal de (politieke) actoren (iedereen die er mee te maken heeft): media, ambtenaren, pressiegroepen, politieke partijen, adviesorganen, politici, bestuurders. Voorbeeld bij het systeemmodel
invoer (input): Mensen zijn ontevreden over het voorstel nieuwe prullenbakken op elke straathoek neer te zetten. omzetting: 1. politieke agenda: B&W en de gemeenteraad zetten het op de agenda voor de volgende vergadering
2. Beleidsvoorbereiding, de voor en nadelen worden afgewogen, iedereen mag er wat over zeggen. (gemeente, buurtbewoners, afvalophaaldienst, bedrijf dat de prullenbakken neerzet, deskundigen) 3. Beleidsvaststelling, er wordt besloten of de wens wordt ingewilligd, of de prullenbakken komen er, of niet. uitvoer (output): het besluit wordt uitgevoerd, of de prullenbakken komen er en worden regelmatig leeggemaakt enz., of ze komen er niet en het blijft zoals het is. terugkoppeling (feedback): is het besluit bevallen, zijn er nieuwe wensen?, het roces kan weer opnieuw beginnen. De omgevingsfactoren zijn: Demografische factoren, zoals samenstelling bevolkingsopbouw
Ecologische factoren, de wisselwerking tussen mens en milieu
Culturele factoren, gewoonten en gebruiken, bijv. mate van tolerantie
Economische factoren, hoe is de economische toestand van een land
Technologische factoren, beïnvloeden de technologische ontwikkeling
Sociale factoren, wijze waarop men in sociaal opzicht georganiseerd is (is geloof belangrijk? waar wordt veel waarde aan gehecht?) Internationale factoren, de invloed van buitenlandse wetgeving
Politieke besluitvorming aan de hand van het barrièremodel
Het barrièremodel gaat ervan uit dat er bepaalde weerstanden, barrières moeten worden overwonnen voor een wens veranderd in overheidsbeleid. start: mensen ervaren een kwestie als een maatschappelijk probleem
barrières betrokken actoren

1. Brede bekendheid geven aan burgers, actievoerders, een maatschappelijk probleem belangengroepen en
anderen, belangengroepen en massamedia massamedia moeten de wensen her en erkennen als
politieke wensen. 2. het ontstaan van politieke discussie, politieke partijen, leden van
politici gaan achter de eisen staan en het de Eerste en Tweede kamer
onderwerp komt op de politieke agenda
Deze barriere is pas overwonnen als de
meerderheid van de volksvertegenwoor diging voor verandering van de regels is. 3. keuze en formulering van het besluit, ministers, staatssecretarissen
er moet een wettekst gemaakt worden die ambtenaren, adviescommissies
uiteindelijk ook door de meerderheid van de leden van de Eerste en Tweede
volksvertegenwoordigers wordt ondersteunt. kamer 4. uitvoering van het besluit, als blijkt dat ministers, de wet niet duidelijk, haalbaar en aanvaardbaar staatssecretarissen en
voor de bevolking is ontstaat er een probleem. ambtenaren
De wet zal waarschijnlijk massaal worden over
treden en het proces begint opnieuw. Het barrièremodel geeft duidelijk aan waar in het besluitvormingsproces problemen kunnen ontstaan. Dan kan er dus door belangengroepen gelobbyd worden en kunnen actiegroepen proberen invloed uit te oefenen. Bij het proces van politieke besluitvorming is vaak sprake van belangentegenstelling die het proces vermoeilijken.
Hoofdstuk 4 – Politieke stromingen en partijen De overheid voert in ons land een aantal taken uit die volgens burgers belangrijk zijn en die niet zo goed door iedereen zelf geregeld kunnen worden. Het zijn collectieve belangen. Bijvoorbeeld een goed wegennet. Een kenmerk bij het behartigen van collectieve belangen is dis dat de burgers vrijwillig een bepaalde mate van dwang aanvaarden. Dat komt ook omdat deze dwang voor iedereen geldt. collectieve belangen: dingen die iedereen belangrijk vindt en door de overheid worden geregeld, de burgers kunnen dat moeilijk zelf. bijv. Het verdedigen van de landsgrenzen. Het antwoord op de vraag welke taken in de samenleving het beste door wie gedaan kunnen worden, wordt bepaald door ideeën die mensen hebben over de inrichting van de samenleving. Hun politieke opvattingen. Vroeger was de overheid vooral een nachtwakersstaat, alleen leger en politie. Maar toen de industrie opkwam kwamen ook de eerste politieke partijen die teruggrepen op 3 belangrijke ideologische stromingen: het liberalisme, het confessionalisme en het socialisme. Ideologie: Het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving. Een stroming die in het boek niet wordt uitgelegd maar we wel moeten leren is het populisme. Lijst Pim Fortuyn was daar een goed voorbeeld van. populisme: politieke stroming waarin de rol van de gewone man bij de machtsuitoefening sterk wordt benadrukt en waarin gestreefd wordt naar een sterke en directe band tussen leider(s) en het volk, die niet wordt belemmerd door inmenging van overheidsbureaucratie en partijorganisaties: in de praktijk opent het populisme de weg naar een eenhoofdig charismatisch leiderschap . Leren standpunten partijen blz. 55-57 van het lesboek. hier komt het schema van blz 49 van het werkboek
Rechts (conservatief-behoudend), vrijheid, passieve overheid- liberalisme, ook confessionalisme
VVD (sommige standpunten zijn links), CU, SGP, LPF, (CDA) Midden, gezamelijke verantwoordelijkheid
CDA, (D66) links (progressief-vooruitstrevend), gelijkheid, actieve overheid –socialisme, sociaal-democratisch
SP, PvdA, Groenlinks, (D66) Functies van politieke partijen in het proces van politieke besluitvorming: Meningvorming: binnen politieke parijen zijn discussies over maatschappelijke vraagstukken. Informatie: Politieke partijen informeren de kiezers over hun standpunten ten aantzien van verschillende kwesties. Integratie: alle opvattingen over integratie moeten verbonden worden tot 1 politiek programma. Het bevorderen van participatie: op basis van informatie en meningsvorming proberen politieke partijen burgers te interesseren voor politiek en er actief aan deel te nemen. De selectie van kandidaten: mensen die de politiek in willen kunnen makkelijker gekozen worden als ze worden voorgedragen door een politieke partij. Hoofdstuk 5 – Knelpunten in de democratie Na 1970 was de opkomstplicht afgeschaft, je hoefde niet meer perse te stemmen. Sindsdien is het opkomstpercentage gedaald. Een lage opkomst is wel een probleem voor een democratisch gekozen bestuur. De representativiteit, of legitimiteit van het bestuur komt in gevaar. Het is lastig vast te stellen wat de bevolking wil. legitimiteit: representativiteit, de bestuurders vertegenwoordigen het volk. Komt in gevaar bij lage opkomst. In de jaren 90 nam de onvrede over de politiek toe. Politici stonden te ver van de burgers af. Ook waren er politieke taboes. Mensen waren niet tevreden omdat ze vonden dat: 1. er sprake was van achterkamertjespolitiek 2. dualistische ver-houdingen tussen regering en parlemen niet werden gepraktiseerd. 3. de regering niet in staat was oplossingen te bieden waar de burgers op zaten te wachten. politieke taboes: zaken waarvan politici vonden dat je er niet in het openbaar over mocht spreken. achterkamertjespolitiek: discussie tussen politici vinden achteraf plaats en er is minder plaats voor politieke discussie in het openbaar. Volgens sommige critici is er zelf een soort van koehandel (als jullie ons steunen bij dit wetsvoorstel, doen wij dat bij dat of dit voorstel van jullie) Om burgers meer invloed te laten hebben op de politiek kan er bijvoorbeeld een referendum worden gehouden. Je hebt 3 soorten referenda: het raadplegende referendum (uitslag is niet bepalend), het bindende referendum (uitslag is wel bepalend), het raadgevend correctieve referendum (advies om een eerder genomen besluit te corrigeren.) Een nadeel van een referendum is dat moeilijke kwesties niet zo snel tot ja/nee vragen kunnen worden teruggebracht. Bovendien zijn er twijfels over of alle problemen geschikt zijn voor een referendum. (bijv. vreemdelingen beleid. gevaar: racistische partijen) referendum: volksraadpleging
De houding van burgers ten opzichte van de politiek in Nederland is vooral wantrouwend. Mensen vertrouwen de politiek niet meer goed, doen die mensen daar nog wel wat ze beloven? De afstand tussen burger en politici is te groot. Dat komt omdat de politiek zit ‘vastgeroest’ in een politieke cultuur. Om dat te veranderen zijn er een aantal initiatieven: het referendum, regionale kandidaatstelling (kanditaten uit eigen regio, gevaar: minder collectieve belangen) en het direct laten kiezen van burgemeesters- D66 (niet meer benoemen). Als mensen meer invloed krijgen wordt de betrokkenheid bij de politiek waarschijnlijk groter en de afstand tussen burger en politiek kleiner. Toe

Andere redenen waarom het wenselijk is dat mensen zich betrokken voelen bij de politiek (participatie): Het gaat hierbij vooral om waardenoriëntaties. Voorbeelden van redenen: - door politieke participatie / stemmen kunnen burgers opkomen voor hun belangen; - door niet te stemmen, krijgen de mensen die wel stemmen een onevenredige grote invloed; partijen die niet je voorkeur hebben, krijgen meer invloed; - stemmen in een democratie bepaalt de politieke machtsverhoudingen in het parlement/ welke partijen wel of niet kunnen regeren/ wie president wordt; - bij een laag niveau van participatie dreigt de politieke agenda uitsluitend door beroepspolitici te worden bepaald; - verkleinen van de afstand tussen burger en politici / politiek; - vertegenwoordigende lichamen vormen een goede / betere afspiegeling van het electoraat, - beleid wordt door burgers meer aanvaard naarmate ze bij de totstandkoming ervan meer betrokken zijn geweest
Als er veel aan achterkamertjespolitiek wordt gedaan, krijgen pressiegroepen niet veel kans om politieke besluitvorming te beïnvloeden. ?? vormen politieke participatie van pressiegroepen: demonstratie, blokkade, handtekeningenacties
Pressiegroepen / belangengroepen gebruiken verschillende manieren om invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Voorbeelden van beïnvloedingsmogelijkheden: werken via publieke opinie, lobbyen, proberen "eigen" mensen op sleutelposities te krijgen in politieke partijen, bestuurlijke organen of adviesorganen, actie, bijwonen van een hoorzitting, het indienen van een petitie, demonstraties en manifestaties, het inschakelen van wetenschappelijke onderzoekers, het benaderen van medewerkers, politici, ambtenaren, superieuren en ondergeschikten in de naaste omgeving van de beslissers. Men spreekt van lobbyen als vertegenwoordigers van organisaties met bepaalde belangen - bedrijven, instellingen, pressiegroepen - proberen op informele manier via direct contact met politieke besluitvormers beleid in een voor hen gunstige richting te beïnvloeden. politieke cultuur in Nederland: Bij politieke cultuur gaat het om opvattingen, normen, waarden, houdingen en verwachtingen die in een samenleving bestaan over politiek. Dat wil zeggen over: - de inhoud van het overheidsbeleid, voorbeelden: verschillen in oplossingen van politieke problemen vanuit de waarden en ideologie van politieke stromingen; ‘ontideologisering’, ontstaan van nieuwe politieke strijdpunten; zie eindterm 5 over politieke stromingen en opvattingen; - het politieke proces, voorbeelden: kenmerken van de verzuiling - weinig politieke betrokkenheid en gezagstrouw van de burgers, sprake van politieke elite die bereid was tot compromissen, geen spanningen tussen de zuilen -, kenmerken van de ontzuiling, individualisering, democratisering, emancipatie, mate van vertrouwen in de politiek, mate van politieke interesse, bereidheid tot en veranderingen in politieke participatie, verkiezingsopkomst, zie ook eindterm 4; - de politieke structuren en de omgangsregels van actoren die in deze structuren een rol vervullen, voorbeelden: kenmerken parlementair stelsel, grondrechten, neiging om compromissen te sluiten, pluriformiteit, tolerantie / verdraagzaamheid, solidariteit, overleg- of harmoniemodel / poldermodel. Veranderingen die zich hebben voorgedaan/voordoen in Nederland wat betreft politieke cultuur: De politieke cultuur van Nederland is voortdurend veranderd. De belangrijkste processen van culturele verandering vanaf de jaren zestig zijn: ontzuiling, democratisering, emancipatie, individualisering, ‘ontideologisering’, veranderde visie op rol van de overheid en verzorgingsstaat, decentralisatie, marktwerking, marktdenken.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.