Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Politieke besluitvorming

Beoordeling 1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2017 woorden
  • 14 november 2007
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 1
1 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1. Rechtsstaat en democratie

Onafhankelijke staat: - Er is een vast grondgebied/territoir
- Op het grondgebied woont een bevolking
- Er wordt een vorm van gezag uitgeoefend

Gezag/ soevereiniteit: Regels in de samenleving, vaak uitgeoefend door de overheid. De overheid heeft de wettelijk geregelde macht aangezien het in bepaalde situaties ook geweld mag gebruiken. Door controle door de volksvertegenwoordigers in het parlement is geen machtsmisbruik.

Rechtsstaat: democratische regeervorm waarin de verhouding tussen burgers en overheid nauwkeurig wettelijk is vastgelegd. Burgers hebben dan rechtsbescherming; gedrag is beperkt door wettelijke regels, geld ook voor de overheid.


Grondwet: Belangrijkste rechten van de burgers (1: discriminatieverbod)
- Klassieke grondrecht; politieke rechten, vrijheidsrechten.
De overheid is verplicht deze rechten te garanderen.
- Sociale grondrecht; werkgelegenheid en sociale zekerheid.
De overheid moet maar vermogen te voorzien.

Democratie: Het volk regeert; representatieve democratie; burgers kiezen vertegenwoordigers die in hun naam besturen.

Cencuskiesrecht: Kiesrecht als je als man zijnde bepaalde belasting betaalde.
Vanaf 1922 vrouwenkiesrecht in de grondwet aangenomen.

Bestuurslagen: - rijk
- de provincie
- de gemeente
- (stadsdeelraden in bv Rotterdam en Amsterdam)
Het kiesrecht is voor al deze bestuurslagen. Behalve als je;
- Geen Nederlandse nationaliteit (geen landelijke en provinciale verkiezingen, wel gemeenteraadverkiezingen mits je 5 jaar min in NL woont)
- Ontzet kiesrecht door rechterlijke uitspraak (bv landverraad)
- Door rechter onbekwaam zijn verklaard om rechtshandelingen te verrichten (zware geestelijke stoornis)


Partij oprichten - Officieel laten registreren bij de kiesraad (borg E450,-)
- In elke kieskring waar die het wilt een kandidaten lijst inleveren. (keuze uit 19)
- In iedere kiesdistrict waar het mee wilt doen min 30 NL’s (die moeten tekenen bij het gemeentehuis)
- E11.250,- betalen. Dit krijg je terug als je 75% vd stemmen hebt om 1 zetel te krijgen.

Evenredige vertegenwoordiging: Alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels. Uitgegaan van kiesdeler; de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor 1 zetel. Hierdoor vaak kleine partijen in de volksvertegenwoordiging

Kiesdrempel: In bv Duitsland is er een bepaald minimumpercentage stemmen halen om mee te delen in de zetels.

Districtenstelsel: In bv Engeland; land wordt verdeel in aantal gebieden, de kandidaat die in een bepaald gebied de meerderheid van de stemmen haalt, wordt afgevaardigd naar het landelijke bestuur.
Verkiezingsprogramma: Lijsttrekker: is de persoon die als 1e op de kandidatenlijst is geplaatst. Hij bepaalt tijdens de verkiezingscampagne het gezicht van de partij,
Zwevende kiezer: niet weten of steeds op een ander kiezen. Op deze mensen richten de lijsttrekkers zich vaak.
Voorkeursstemmen: niet op de lijsttrekker stemmen maar op iemand anders uit die partij.

2. Het landsbestuur

Politieke macht: Het vermogen om invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten. Bij een democratie mag deze macht niet in handen zijn van 1 persoon; dit leidt tot machtsmisbruik.

Trias Politica(Montesquiue) - Wetgevende macht: voor de burgers, bv leerplicht. Taak van de regering en het parlement samen.

- Uitvoerende macht: zorgt ervoor dat eenmaal goed gekeurde wetten ook precies worden uitgevoerd.(ministers)
- Rechtelijke macht: beoordeelt of weten goed worden nageleefd. (Rechters)

Wetgevende + uitvoerend macht Wetgevende macht

Verantwoording schuldig aan >
Regering Parlement
Koning(in)+ministers Eerste + Tweede
Kamer

Tweede kamer: 150 leden die rechtstreeks gekozen worden. Taken:
- Medewetgever
- Controleert de regering
Tweede kamer heeft rechten om de taken te kunnen vervullen:
- Stemrecht; wetsvoorstellen verwerpen/ aannemen.
- Recht van amendement; wijzigen wetsvoorstellen.
- Budgetrecht; verwerpen/aannemen/wijzigen begrotingsvoorstellen.
- Vragenrecht; regering moet binnen 3 weken antwoord geven op vragen van de Kamer.
- Recht van Interpellatie; bewindspersonen uitnodigen voor vragen te stellen (verduidelijking)

- Recht van motie; schriftelijke uitspraak over het beleid van een minister waarover de Kamer moet stemmen.
- Recht van Enquête; zelfstandig een onderzoek in te stellen (Bij onvoldoende informatie krijgen)

Eerste kamer: Senaat; telt 75 leden, parttime baan. Vergadert 1 keer per week. De senaat moet wetsvoorstellen toetsen aan rechtsstatelijke normen en normen van behoorlijke wetgeving > Laatste controle. Heeft geen recht van amendement dus kan alleen aannemen of verwerpen en niet wijzigen. Kan zelf niets indienen maar wel schriftelijke vagen stellen of een parlementsenquête houden. Ze worden indirect gekozen, door de leden van de Provinciale Staten.

Regering: Dagelijkse bestuur van Nederland.
- Staatshoofd
- Ministers; verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein; Bv Onderwijs (eigen ministerie). Onderverdeeld door Staatssecretarissen; niet in ministerraad.
Beleidsvoornemens worden besproken in de gezamenlijke vergadering van de ministers; ministerraad. Voorzitter: Premier.
Alle ministers + staatssecretarissen = Kabinet.
Minister zonder portefeuille: ministers zonder een eigen ministerie; bij een andere ministerie onder brengen.

Constitutionele monarchie Staatshoofd aangewezen door erfopvolging; monarchie. Daarom heeft NL een democratisch parlementair stelsel.
Taken Koningin:
- handtekening onder wetten
- Voorlezen troonrede op Prinsjesdag
- Benoemen van ministers en (in)formateurs.
- Voeren van regelmatig overleg met de minister-president over het kabinetsbeleid.


4. Politieke stromingen en partijen

Overheid voer is ons land een aantal taken uit waarover de burgers het eens zijn de ze belangrijk zijn en die niet.
Collectieve belangen: verdedigen landgrenzen, goede gezondheidszorg, aanleggen wegen etc. In ruil voor de diensten die de overheid levert, aanvaarden de burgers een beperking van hun vrijheid: beperking vrije besteding inkomen. Uitgeoefend door:
- overheid (bv gemeentereinigingsdienst)
- particuliere organisaties

Solidariteitsprincipe: Ongeacht het gebruik betaalt iedereen mee (brandweer)

Rol overheid 150 jaar geleden: geen sociale voorzieningen/ verzekeringen.
Voornaamste overheidsuitgaven: leger en de politie; de nachtwakersstaat: overheid bemoeide alleen met veiligheid burgers en hun eigendommen.

Ideologie: Het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving. Duidelijke standpunten over:
- Normen en waarden; voor iedereen gelden; persoonlijke vrijheid. Vb Abortus.
- Gewenste sociaal-economische verhoudingen in de samenleving. Verdeling welvaat. Vb Arm – rijk.
- Gewenste machtsverdeling. Vb moeten mensen eens in de 4 jaar stemmen en het verder maar aan politici overlaten?


Politieke indeling:
Links/ progressief Rechts/ conservatief
Gelijkwaardigheid Vrijheid
Vooruitstrevend: benadrukken de gebreken. Behoudend: benadrukken wat al is
Pleiten voor grondige veranderingen. Bereikt. Aandacht voor traditionele waarden & normen. Reactionair
Wanneer ouder vervangende regels
Teruggehaald worden.
Sp- Groen Links- PvdA- D66 VVD- LPF- CDA- CU- SGP

Liberalisme: Vrijheid (ontplooiing), individuele verantwoordelijkheid & verdraagzaamheid. Ontstaan eind 18e eeuw. Aanhangers van ‘gegoede burgerij’. Kenmerken:
- Economische vrijheid: eigenbelang nastreven, geen bemoei van de overheid. Voorstander nachtwakersstaat.
- Politieke vrijheid: scheiding kerk en staat. Uitbreiding kiesrecht en juridische gelijkheid. Minder maatschappelijke gelijkheid ( juist verschil tussen inkomens).
- Rationalistisch individualisme: Door je eigen belangen na te streven krijgt de gehele samenleving het beste resultaat.

Eind 19e eeuw progressief daarna geleidelijker conservatiever.

Socialisme: Gelijkheid. Socialisme ontwikkelde zich toen de ongelijkheid juist heel groot was. Vooral door de industriële revolutie. Het was een stroming die zich juist wel het lot van arbeiders aantrok.

Karl Marx Publiceerde in 1848 samen met zijn vriend Friedrich Engels het communistisch manifest; kleine groeperingen. Zij riepen de arbeiders op tot omverwerping van de maatschappelijke orde. Fabrieken moesten in hand komen van de staat, dan zou iedereen kunnen werken en kunnen voorzien in zijn behoeften.
Hij voorspeelde de ondergang van het kapitalisme: ‘Verelendungstheorie’. Een klassenstrijd > revolutie is onvermijdelijk.

Uit de ideeën van Karl Marx ontstonden rond 1900 twee bewegingen:
- Communisten: (Revolutionaire socialisten) geloofde niet in
een democratische weg. Zij vonden dat een groep revolutionaire de macht moest nemen en maatregelen nemen:
o onteigening grond
o gelijke arbeidsdwang
o verbod kinderarbeid etc.
- Sociaal- democraten; zij geloofde niet zozeer in een revolutie maar wilde de socialistische maatschappij geleidelijk in kleine stappen bereiken. Ze waren voorstanders van kiesrecht waardoor de meerderheid van de arbeiders op hen zou stemmen en er wetten konden worden gemaakt waarmee het socialisme via de parlementaire weg dichterbij zou worden gebracht. > SDAP, NVV.

Confessionalisme: Mensen baseren hun politieke opvattingen op hun geloofsovertuiging; in NL vooral het christendom. God heeft een doel met de wereld. Confessionalisme gaat uit van een organische staatsopvatting; samenleving word vergeleken met een menselijk lichaam waarin alles een vaste plek en taak heeft.


Eind van de 19e eeuw organiseerde christelijke groepen zich in politieke partijen. vonden
elkaar in christelijke begrippen als geloof, naastenliefde, en harmonie. Waren bv tegen
invoering ongevallenwet. CDA
CDA tegenwoordig pleit voor een zorgzame samenleving. De staat moet mensen niet te veel
uit handen willen nemen > verantwoordelijkheid hebben.

Nieuwe stromingen, soms voor een korte tijd over een grote aanhang beschikken:
- Rechts-extremisten: ongelijkheid van mensen. Eigenvolk is superieur, geen plaats voor anderen. NSB/CD
- Ecologische stroming: economische waarden ondergeschikt gemaakt aan ecologische waarden. De overheid moet een grote rol spelen omdat alleen zij de belangen van het milieu kan waarborgen. Groen Links
- Pragmatisme: baseert zich juist niet op ideologie. opzoek naar haalbare rationele oplossingen. Beter luisteren naar de burgers en richten op alledaagse problemen zoals criminaliteit. LPF

1. Socialisatie en cultuur

Interacties: Gesprekken voeren, blikken uitwisselen, uitgaan, e-mailen etc.

Je weet van tevoren niet of het leuk word.

Cultuur: Alle waarden & normen, kenmerken van een bepaalde groep, gezamenlijke kenmerken die vanzelfsprekend zijn beschouwd.
Binnen een cultuur is er afhankelijkheid/ interdependentie (bv gehandicapten) afhankelijkheid rangschikken in 4 bindingen:
- affectieve binding: Behoefte aan liefde en vriendschap.
- Economische binding: Handelingen om in ons levensonderhoud te voorzien. Werksituaties; en als consumenten zijn we afhankelijk van anderen.
- Cognitieve binding: Overdracht van kennis door leraren, journalisten etc.
- Politieke binding: Wij burgers, zijn afhankelijk van bestuursapparaat (we willen onderwijs, politie, gezondheidszorg etc.)
Natuur: (tegenover cultuur)Datgene wat aangeboren is.

Nature- volgers: Menselijk gedrag wordt bepaald door biologische eigenschappen.
2 basisdriften: eenwording met de mens en destructieve neiging)

Nurture- aanhangers: Gedrag word aangeleerd, dus door de cultuur.

Na de tweede wereld oorlog werd benadrukt dat ons gedrag juist een combi is van beide.

Normen: Gedragsregels
Waarden: Principes

Culturen veranderen en verschillen per: Plaats, tijd & groep.

Rolgedrag: De maatschappelijke opvatting over de manier waarop je,je in een bepaalde rol hoort te gedragen. Iedereen vervult rollen. (leerling, vader, consument etc.)


Presentation of the self: Hoe wij ons in een rol naar buiten toe laten zijn; wordt bepaald door opvattingen hoe dat zou moeten zijn. Val je buiten je patroon, dan word je snel als ‘gek’ beschouwd.

Impression management: (Goffman) We dragen maskers en we zijn eropuit geloofwaardig over te komen: buurman, personeel etc. ook wel ‘fronstage’.

Rolconflict: Wanneer iemand met tegenstrijdige verwachtingen wordt geconfronteerd.

Soorten cultuur - Multiculturele samenleving (NL): meerdere cultuurgroepen, nationaliteiten etc.
- Dominante cultuur: de overheersende cultuur, in ons geval: Nederlandse taal, man/vrouw gelijk etc.
- Subculturen: Afwijkende waarden/ normen, cultuurkenmerken van de dominante cultuur. Vb: piercings.
- Tegencultuur: Als een subcultuur zich verzet tegen de dominante cultuur via protesten bv. Lukt dit. Dan word het een deel van de dominante cultuur. Bv vrouwenrechten.

Antiglobalisten/ anders- globalisten: Vb tegencultuur; tegenstanders van dominante
Normen/ waarden zoals het streven naar economische groei en de overheersende rol van de westerse landen in de wereld.

Soorten subculturen: - Bedrijfscultuur: Alle waarden/ normen binnen een bedrijf (kleding, omgang, vrijdagmiddagborrel etc.)
- Jeugdcultuur: Subcultuur onder jongeren, hiervoor 3 redenen
1. Na WOII nam de welvaart toe; meer geld/tijd. Verschillende groepen konden zich beter ontwikkelen.
2. Jongeren willen een eigen leefstijl die afwijkt van die van hun ouders. (uitgaan, muziekstijl etc.)

3. Jongeren hebben behoefte aan geborgenheid; ergens bij willen horen (zoeken naar anderen met dezelfde ideeën)
Jeugdculturen komen meestal voort ui muziekstromingen; house, punk, rock etc.
Rappers komen uit de VS oorspronkelijk, praten over maatschappelijke problemen. In Europa is er de housecultuur, danscultuur. Jongerenculturen veranderen constant omdat ze verouderen. (volwassen mogen er niets mee te maken hebben)

Nederland is een maatschappij waar verschillende etnische groepen met een eigen cultuur met elkaar samenleven. Kwamen veel immigranten na WOII, wij hadden arbeiders te kort. Tegenwoordig zijn het vooral vluchtelingen. Wij moeten ons ook aanpassen door de verschillende culturen (bv partnerkeuze). Etnische subculturen moeten integreren: een deel van de dominante cultuur overnemen maar deels eigen cultuur behouden.

Een cultuur vormt een gedragsregulerend kader; bied mogelijkheden (communiceren) maar ook beperkingen (gedrag wel/ niet aanvaardbaar) kenmerken worden doorgegeven via:
- Socialisatie: Aanpassing van een individu aan zijn omgeving. Normen/ waarden/ gewoonten worden overgebracht. Je persoonlijkheid word mede bepaalt door sociale ervaringen/cultuur.
- Enculturantie: Het aanleren van cultuurkenmerken in de samenleving of het milieu waar men geboren is.
- Acculturatie: Later cultuurkenmerken aanleren van een niet oorspronkelijke cultuur waartoe men oorspronkelijk hoort.
- Socialiserend instanties: Gedrag leren via: gezin, school, werk, sportclub, overheid (wettelijke regels, media etc.
- Sociale controle: De wijze waarop mensen andere stimuleren/ dwingen aan geldende regels te houden:
1. formeel: geschreven regel (wetten/ regels)
2. informeel: beleefdheidsvormen > sancties (gevolgen)
positieve sanctie: diploma, compliment.

Negatieve sanctie: boete, straf van ouders.

Internalisatie: Automatisch cultuur eigenschappen’ doen. Vaak door je ouders na te doen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.