Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Politieke besluitvorming

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3745 woorden
  • 13 januari 2005
  • 25 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
25 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inleiding * Regels hangen met andere woorden af van: · op de opvattingen van degene(n) die de meeste macht heeft of hebben; · de invloed van degenen die een ondergeschikte positie innemen; · de machtsmiddelen die beide groepen hebben. * Om hier verandering in aan te brengen, hangt af van de invloed die je kunt uitoefenen. · goede argumenten; · leggen ze zich daar bij neer of niet; · andere middelen om alsnog je zin te krijgen. Maar ze kunnen in de loop van de tijd veranderen, omdat de situatie misschien verandert. * We spreken van een maatschappelijk probleem, als het probleem: 1. gevolgen heeft voor grote groepen in de samenleving; 2. door maatschappelijke ontwikkelingen wordt veroorzaakt; 3. gemeenschappelijk opgelost moet worden; 4. te maken heeft met tegengestelde belangen. * Bij het opzoeken naar oplossingen van maatschappelijke problemen volg je hetzelfde patroon en gaat het om: · de kennis van de feiten; · inzicht in processen; · het ontwikkelen van eigen ideeën. * We onderscheiden 4 invalshoeken: · de sociaal-economische invalshoek: wie heeft financieel voor- of nadeel bij een bepaalde beslissing? · de sociaal-culturele invalshoek: uit welke traditie, gewoonten en opvattingen wordt er gehandeld? · de politiek-juridische invalshoek: politiek proces. · de vergelijkende invalshoek: hoe verandert de samenleving in de loop van de tijd of wat zijn de verschillen tussen de verschillende samenlevingen op dit moment? * Waarden zijn uitgangspunten en principes die mensen belangrijk vinden om na te streven. Ze verschillen per: · individu of groep. Zo zullen ondernemers de waarde zelfstandigheid belangrijker vinden dan werknemers in loondienst. · plaats. In Islamitische landen is de waarde godsdienst veel bepalender voor de samenleving dan in Nederland. · tijd. De veranderde opvattingen over seksualiteit en euthanasie. * Normen zijn de opvattingen over hoe je je op grond van een bepaalde waarde behoort te dragen, dus een sociale verplichting. * De veranderde positie van de vrouw. We zullen zien dat: · de samenleving een geheel is waarvan burgers deel uitmaken; · de organisatie van een samenleving een weerspiegeling is van de opvattingen, waarden en normen van de burgers in die samenleving; · deze opvattingen mede bepaald worden door de omstandigheden; · de omstandigheden en opvattingen voortdurend in ontwikkeling zijn; · op deze organisatie invloed kan worden uitgeoefend; · het zinvol is als burgers deze invloed ook daadwerkelijk uitoefenen; · het daarvoor nodig is om inzicht te hebben hoe de organisatie van de samenleving in elkaar zit; · de invloed groter is als mensen zich organiseren. Paragraaf 1 * We spreken van een onafhankelijke staat, wanneer er 3 elementen aanwezig zijn: · er is een vast grondgebied of territoir; · op het grondgebied woont een bevolking; · er wordt een vorm van gezag uitgeoefend. * Het hoogste gezag in een staat wordt vaak aangeduid met het begrip soevereiniteit en wordt uitgeoefend door de overheid, de belangrijkste instantie die het land bestuurt. * Een dictatuur is een staat waarin de macht in handen is van één persoon of een kleine groep mensen. * Rechtsstaat betekent dat de burgers rechtsbescherming genieten. * Franse revolutie:(1789) het absoluut koningschap werd verworpen en de adel geestelijkheid verloren hun bevoorrechte positie. * Klassieke grondrechten zijn bijvoorbeeld: · het recht op gelijke behandeling; · recht van onaantastbaarheid van het lichaam en eerbieding van de persoonlijke levenssfeer; · politieke rechten, zoals kiesrecht en recht van vereniging, vergadering en betoging; · vrijheidsrechten, zoals vrijheid van godsdienst of levensovertuiging en de vrijheid van drukpers, radio, televisie en film. * Sociale grondrechten zijn bijvoorbeeld: · werkgelegenheid en sociale zekerheid; · een schoon leefmilieu, volksgezondheid en woonruimte; · onderwijs en maatschappelijke en culturele ontplooiing. * Democratie letterlijk: het volk regeert. * Representatieve democratie: burgers kiezen vertegenwoordigers die in hun naam besturen. * Nederland kent 3 bestuurslagen: · het Rijk; · de Provincie; · de Gemeente. * Het kiesrecht is voor al deze bestuurslagen van toepassing. Mensen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn uitgesloten van de landelijke en provinciale verkiezingen. Als ze langer dan 5 jaar in Nederland wonen, mogen ze wel deelnemen aan de gemeenteraadsverkiezingen. * Als een partij mee wil doen aan de Tweede Kamer verkiezingen, moeten ze aan de volgende 4 waarden voldoen: · de partij moet zich officieel laten registreren bij de Kiesraad. Deze registratie vereist een waarborgsom van 450 euro. Dit wordt teruggegeven als de partij ook daadwerkelijk aan de verkiezingen deelneemt. · De partij moet in elke kiesring waar het wil meedoen een kandidatenlijst inleveren. Nederland is verdeeld in 19 kiesdistricten. · De partij moet in elk kiesdistrict waarin het mee wil doen de steunbetuiging van 30 Nederlanders hebben. Die moeten dan in hun regio met hun paspoort naar de gemeentehuis en daar hun handtekening zetten. · De partij moet 11.250 euro betalen. Dit bedrag staat vast en is dus onafhankelijk van het aantal kiesdistricten waarin aan de verkiezingen deelgenomen wordt. * Evenredige vertegenwoordiging d.w.z. dat alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels. * De kiesdeler is de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor één zetel. * Een kiesdrempel d.w.z. dat een partij een bepaald minimumpercentage stemmen moet halen om dan mee te delen in de zetels. * In een districtenstelsel wordt het land verdeeld in een aantal gebieden. · Voordeel is: de kiezers kennen de kandidaten beter. · Nadeel is: dat er kan gebeuren dat een partij die in totaal de meeste stemmen heeft gehaald, toch het minste aantal zetels krijgt. * In een verkiezingsprogramma staan de belangrijkste plannen en opvattingen van de partij. * De lijsttrekker is de persoon die als eerste op de kandidatenlijst is geplaatst. * De zwevende kiezers zijn mensen die niet elke keer op dezelfde partij stemmen en ook nu nog niet weten op welke partij ze dit keer willen stemmen. * Als een kiezer vanuit en bepaald motief hun stem bewust op een specifieke persoon op de kieslijst uitbrengen, dan spreken we van en zogenaamd voorkeursstem.
Paragraaf 2 * Met politieke macht bedoelen we het vermogen om invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten. * Trias politica, de scheiding der machten. Ze zijn opgesplitst in 3 onderwerpen, namelijk: · De wetgevende macht stelt wetten vast waaraan de burgers zich moeten houden. In Nederland is dit de taak van de regering(minister + koningin) en het parlement(1e + 2e Kamer) samen. · De uitvoerende macht zorgt ervoor dat eenmaal goedgekeurde wetten ook precies worden uitgevoerd. Dit is de taak van de ministers. · De rechterlijke macht beoordeelt of wetten goed worden nageleefd. Dit zijn de taken van de rechters. * Op landelijk niveau wordt de volksvertegenwoordiging gevormd door de Staten-Generaal. Ze bestaan uit de Eerste en Tweede Kamer. * De Tweede Kamer telt 150 leden die worden rechtstreeks gekozen. * De Tweede Kamer heeft 2 taken: · zij is medewetgever; · zij controleert de regering. * Rechten Tweede Kamer: · stemrecht d.w.z. dat ze wetsvoorstellen van de regering kunnen verwerpen of aannemen. · amendement d.w.z. dat als ze een wet niet willen verwerpen, mar wijzigen. · budgetrecht d.w.z. dat ze begrotingsvoorstellen aannemen, verwerpen of wijzigen. · vragenrecht d.w.z. dat de regering binnen 3 weken op gestelde Kamervragen moeten antwoorden. · interpellatie d.w.z. dat bewindspersonen uitleg geven over het regeringsbeleid. · motie d.w.z. dat de Kamer de mogelijkheid krijgt schriftelijke uitspraak te doen over het beleid van de minister. · enquête d.w.z. dat de Tweede Kamer de mogelijkheid krijgt zelfstandig een onderzoek in t stellen. * De Eerste Kamer telt 75 leden. * Rechten Eerste Kamer: (meer beperkt) · stemrecht · motie · enquête * Het dagelijks bestuur van Nederland is in handen van de regering(staatshoofd en de ministers). * Beleidsvoornemens worden besproken in de gezamenlijke vergadering van de ministers, de ministerraad. * Voor onderdelen van het takenpakket van een minister kunnen staatssecretarissen worden aangesteld. * Alle ministers en staatssecretarissen vormen gezamenlijk het kabinet. * Ambtenaren bereiden wetsvoorstellen voor en geven adviezen. * Een minister zonder portefeuille is de Buitenlandse Zaken die de verantwoordelijkheden van de ministers onderbrengen. * Nederland is een constitutionele monarchie met een democratische parlementair stelsel d.w.z. dat het staatshoofd door erfopvolging wordt aangewezen. * De Koningin is onschendbaar, maar ze geeft nog wel adviezen maar die zijn geheim. * Dat geheim heet ‘het geheim van Huis ten Bosch’. * De belangrijkste taken van de Koningin zijn: · het plaatsen van haar handtekening onder alle wetten; · het voorlezen van de Troonreden op Prinsjesdag; · het benoemen van ministers en (in)formateurs; · het voeren van regelmatig overleg met de minister-president over het kabinetsbeleid. * Bij het totstandkomen van een regering in ons landmoeten er altijd coalities tussen verschillende partijen worde gesloten. En daar heb je de steun van de Tweede Kamer, 50% of meer, voor nodig. * Van verkiezingen tot kabinet: 1. vergadering nieuwe Tweede Kamer over mogelijke combinaties van partijen, die een kabinet kunnen vormen. 2. adviesronde, daarin gaat de vice-president van de Raad van State, voorzitters van de Eerste Kamer en de leiders van de politieke partijen, op bezoek bij de Koningin. 3. uiteindelijk is de informateur gekozen om uit te zoeken welke partijen gezamenlijk een beleid kunnen voeren. * In een regeerakkoord staan de hoofdlijnen van het beleid dat de partijen de komende 4 jaar willen voeren. * In de Troonrede worden door de Koningin de hoofdlijnen van het te voeren beleid uiteengezet. * In de Miljoenennota, door de ministers van Financiën gepresenteerd, wordt exact aangegeven welke concrete voornemens er zijn op elk beleidsterrein en hoeveel geld daarvoor beschikbaar is. * Als een kabinet aftreedt, zijn er 2 mogelijkheden: · er wordt een (in)formateur benoemd, die de mogelijkheden voor de vorming van een nieuw kabinet onderzoekt; · er worden verkiezingen uitgeschreven om een nieuwe Tweede Kamer te kiezen. * Belangrijkste taken van de provincie: · ruimtelijke ordening; · milieu. * De gekozen vertegenwoordigers vormen de Provinciale Staten. * De leden van de Provinciale Staten kiezen uit hun midden het dagelijks bestuur: de Gedeputeerde Staten. * De voorzitter van zowel Gedeputeerde Staten als van de Provinciale Staten is de Commissaris van de Koningin. * Streekplannen, daar staat precies aangegeven welke activiteiten in een gebied passen. * Taken van de gemeente: · verantwoordelijk voor een ordelijk verloop van het openbare leven in een gemeente. Bijvoorbeeld: huwelijken, geboorten, sterfgevallen etc. * Het bestuur van de gemeente wordt gevormd door de gemeenteraad. * Het dagelijks bestuur van de gemeente is in handen van het College van Burgemeesters en Wethouders. * Dualisme: (nieuwe situatie) · de gemeenteraad is nu verantwoordelijk voor de beleidskaders, de regelgeving, de verordeningen, het vaststelen van de budgetten en de controle op het gemeentelijk bestuur. · Het College van B&W is nu verantwoordelijk voor het bestuur van de gemeente. * De burgemeester wordt voor 6 jaar benoemd, de procedure is vergelijkbaar met die van de Commissaris van de Koningin. Paragraaf 3 * Wetgeving: ??????????? Politieke invloed: * Ambtenaren die wethouders, gedeputeerde of ministers bijstaan, houden zich voorla bezig met beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering. (beleid, bewuste inzet van middelen om een beoogd doel te bereiken.) * Ambtenaren hebben zoveel invloed, dat ze ook wel de vierde macht worden genoemd. (m.n. ‘Hoge ambtenaren.) * Het ambtenarenapparaat wordt ook wel een bureaucratie genoemd, een organisatie waarvan de werkzaamheden worden gekenmerkt door officiële voorschriften, gescheiden deskundigheid en een duidelijke gezagsstructuur. * De belangrijkste adviesorganen zijn de Raad van State, de Sociaal-economische Raad(SER), en de Wetenschappelijke Raad(WRR). * De Raad van State · is het hoogste raadgevende regeringscollege in Nederland. · moeten advies geven over alle wetsvoorstellen tot Algemene Maatregelen van Bestuur en voorstellen tot goedkeuring van verdragen. · belangrijke functie in de administratieve rechtspraak. * De Sociaal-economische Raad · adviseert de regering op sociaal en economisch gebied. · kan advies uitbrengen op verzoek van de regering maar ook op eigen initiatief. · de adviezen van de SER hebben de meeste invloed. * De Wetenschappelijke Raad · heeft de taak om ‘ten behoeve van het regeringsbeleid wetenschappelijk gefundeerde informatie te verschaffen over ontwikkeling die op langere termijn de samenleving kunnen beïnvloeden en daarbij tijdig te wijzen op tegenstrijdigheden en te verwachten knelpunten, probleemstellingen te formuleren ten aanzien van de grote beleidsvraagstukken en beleidsalternatieven aan te geven’. · adviseert de regering over beleidsterreinen als werkgelegenheden, minderhedenbeleid en ruimtelijke ontwikkelingspolitiek. * De Onderwijsraad · het bestaansrecht hangt nauw samen met het verzuilde onderwijssysteem in Nederland. * De belangrijkste planbureaus zijn: · het Centraal Planbureau, dat zich vooral bezig houdt met studies naar en voorspellingen van sociaal-economische ontwikkelingen. · het Sociaal en Cultureel Planbureau, dat vooral onderzoek verricht op sociaal-cultureel gebied, zoals gezondheidszorg, media, onderwijs en wonen. Pressiegroepen * Pressie groepen proberen de politiek onder druk te zetten d.m.v. te lobbyen, het via persoonlijk contact proberen steun te krijgen bij politici voor je standpunt en belangen. * Kleine actiegroepen bijvoorbeeld voor een veilige oversteekplaats en grote organisaties als de FNV, worden samen de vijfde macht genoemd. * Er zijn 3 soorten belangengroepen: · belangengroepen die voor de belangen van een bepaalde groep uit de samenleving opkomen. · actiegroepen die zich voor korte tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. · actieorganisaties die zich voor een langere tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. * De 5 politieke functies van de media: · de informatieve functie · de spreekbuisfunctie: andere mensen aan het woord laten. · de onderzoekende of agendafunctie: iemand heeft alle informatie zelf ontdekt. · de commentaarfunctie: zelf commentaar of je eigen mening geven. · de controlerende functie: alle informatie wordt kritisch bekeken. * Volgens de systeemtheorie vinden processen zoals ook de politieke besluitvorming in 4 fasen plaats: · invoer of input; · omzetting of conversie; · uitvoer of output; · terugkoppeling of feedback. Systeemtheorie Invoer ↓ ↑ Terugkoppeling
Omzetting ↓ Uitvoer * Bij invoer brengt de samenleving allerlei eisen en wensen naar voren.(media) * Bij omzetting worden de wensen en eisen omgezet in een beslissing.(wethouder, minister, ambtenaren) * Bij uitvoer zorgen ze ervoor dat de wet wordt uitgevoerd.(ambtenaren) * Bij terugkoppeling gaan ze kijken of de maatregelen effect hebben.(Politici) * De fasen bij het barrièremodel (er leven wensen en behoeften in de samenleving) 1. de wensen moeten onder de aandacht komen.(belangengroepen, massamedia) 2. interesseren van politieke partijen voor de eisen.(gemeenteraad, Provinciale Staten, Tweede Kamer) 3. formuleren van de besluiten die de problematiek zullen oplossen.(volksvertegenwoordigers) 4. uitvoering van de regels en wetten. * De belangrijkste omgevingsfactoren zijn: (factoren die niet direct onderdeel van het probleem vormen, maar wel en rol spelen in de besluitvorming.) · demografische factoren, zoals de samenstelling van de bevolkingsopbouw.(vergrijzing Nederland) · ecologische factoren, de wisselwerking tussen mens en milieu. · culturele factoren, die bepaald worden door de geschiedenis van een land en daaraan gekoppelde gewoonten en gebruiken. · economische factoren, die de economische mogelijkheden van een land bepalen. · technologische factoren, di de technologische ontwikkeling in een land beïnvloeden. · sociale factoren, de wijze waarop een samenleving in sociaal opzicht georganiseerd is. · internationale factoren, de invloed die de buitenlandse wetgeving, regels en initiatieven op een land hebben. * Collectieve belangen zijn een aantal taken, dat de overheid in ons land invoert waarover de burgers het eens zijn dat ze belangrijk zijn en die niet, of niet zo goed, door iedereen zelf geregeld kunnen worden. * Solidariteitsprincipe: ongeacht het gebruik betaalt iedereen mee. * De voornaamste overheidsuitgaven betroffen het leger en de politie: de nachtwakerstaat. * Onder ideologie verstaan we het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving. * Ideologieën hebben duidelijke standpunten over: · normen en waarden die voor iedereen in de samenleving zouden moeten gelden.(‘vrouwen mogen zelf beslissen over en abortus’) · de gewenste sociaal-economische verhoudingen van de samenleving, waarbij de opvattingen over een rechtvaardige verdeling van welvaart centraal staat.(‘moeten mensen zelf hun onderwijs gezondheidszorg betalen?’) · de gewenste machtsverdeling in de samenleving.(‘de directie moet altijd beslissen’) * Eenvoudige indelingen · Progressief heeft in de politiek de betekenis van vooruitstrevend. Ze benaderen de gebreken in de samenleving en pleiten voor grondige veranderingen en hebben daarom vaak contacten met actiegroepen. · Conservatief heeft de betekenis van behoudend. Zij benadrukken vooral datgene wat al is bereikt en hebben daarom meer aandacht voor traditionele waarden en normen als gehoorzaamheid en trouw en houden graag de regelingen in ons land bij het oude. Soms wordt er door de politieke conservatieven naar gestreefd om oude regels, die inmiddels door moderne bepalingen zijn vervangen, te herstellen. Dit wordt reactionair genoemd. · Links sluit zich direct aan op de progressieve uitgangspunt. Zij benadrukken ook het uitgangspunt van gelijk(waardig)heid. Zij komen vooral op voor mensen met een achterstandspositie en vind daarom dat de overheid vooral de zwakkeren in de samenleving moet beschermen. · Rechts sluit vaak aan bij conservatieve uitgangspunten. Zij legen daarbij de nadruk op (persoonlijke en economische) vrijheid. * Vroeger waren de verschillen tussen linkse en rechtse partijen erg groot. Nu zijn er nog maar weinig mensen die in al hun standpunten alleen maar links of uitsluitend rechts zijn. Ze schuiven allebei op naar het midden politiek. * Het liberalisme ontstond eind 18e eeuw als een stroming die vooral aanhangers kreeg onder de opkomende ‘gegoede burgerij’. Dat waren vooral mensen die hun geld verdienden in de handel en industrie * Kenmerken van het liberalisme: · Economische vrijheid. Ze wilden niet dat de overheid zich te veel met de handel en industrie zou inlaten. · Politieke vrijheid. Sterke voorstanders van een scheiding van kerk en staat. Scheiding van macht en moest de staatsmacht voortaan gebaseerd zijn op de wil van het volk. Ze ijverden voor uitbreiding van het kiesrecht en juridische gelijkheid. · Het rationalistische individualisme. D.w.z. dat de liberalen ervan uitgaan dat wanneer iedereen zijn eigenbelang nastreeft, dat voor de gehele samenleving het beste resultaat oplevert. Socialisme * Communisten en sociaal-democraten ontstonden op basis van ideeën van Marx rond 1900. * Kenmerken van de communisten en sociaal-democraten: · Onteigening van de grond; · Centralisatie van banken en transport in handen van de staat; · Nationalisatie van fabrieken en productiemiddelen, gemeenschappelijk plan voor de landbouw; · Gelijke arbeidsdwang voor allen; · Openbare kosteloze opvoeding van kinderen en verbod op kinderarbeid. * Confessionalisme???????????????????????????????????????????? Overige stromingen * Het rechts-extremisme is een stroming die uitgaat van de ongelijkheid van mensen. Het eigen volk wordt als superieur beschouwd en er is geen plaats voor ‘anderen’ in de samenleving.(’30 in NL: NSB en CD) * In de ecologische stroming worden economische waarden ondergeschikt gemaakt an ecologische waarden. De overheid moest volgens hen een grote rol spelen, omdat zij de belangen van het milieu kan waarborgen.(GroenLinks) * Het pragmatisme is een stroming die zich juist niet baseert op een ideologie. Volgens hen moet er meer en beter geluisterd worden naar wat de burgers willen.(’90 D66 en LPF) * Een politieke partij probeert, o basis van samenhangend geheel van ideeën, mensen te mobiliseren om zich te bemoeien met de inrichting en het bestuur van de samenleving als geheel. Zij komen dicht bij een actiegroep of een belangengroep te staan. * Het verschil tussen politieke partijen en actiegroepen of belangengroepen is dat echter een politieke partij afweging moet maken tussen verschillende belangen. * Functies politieke partijen: · Meningsvorming: binnen politieke partijen vinden discussies plaats over maatschappelijke vraagstukken. · Informatie: politieke partijen informeren de kiezers over hun standpunten ten aanzien van verschillende kwesties. · Integratie: veel mensen hebben uitgesproken opvattingen over één of een paar vraagstukken. Zij moeten dit dan tot één politiek programma verbinden. · Het bevorderen van participatie: op basis van de informatie en de meningsvorming proberen politieke partijen burgers te interesseren voor hun activiteiten en hen ertoe over te halen actief aan de politiek deel te nemen. · De selectie van kandidaten: mensen du een bestuurlijke functie in de politiek willen vervullen, kinnen door een partij worden voorgedragen. * Het CDA (Christen-democratisch Appèl) · is voortgekomen uit een fusie van de KVP, de ARP en de CHU. · gaat terug op confessionele stroming. · heeft als visie: dat mensen zich zo veel mogelijk gezamenlijk moeten redden. * Opvattingen van CDA: · moeten mensen meer voor elkaar zorgen en pas een beroep op de overheid doen als hun vrienden of familie hen voldoende kunnen helpen; · is ruimte voor meer regelvrijheid van de scholen; · past de opname van het recht op veiligheid in de Grondwet; · is een strengere aanpak van het misbruik van uitkeringen noodzakelijk; · mag een vrouw niet alleen beslissen over abortus; · moet er een minister voor Gezinsbeleid komen. * De PvdA (Partij van de Arbeid) · komt voort uit de sociaal-democratische stroming. · vindt dat er een eerlijke spreiding moer zijn van macht, kennis en inkomen. · vindt dat de overheid de randvoorwaarden moet scheppen en de zwakkeren moet beschermen. * Standpunten van PvdA: · een progressieve belastingheffing en eigen bijdragen naar de draagkracht; · een streek sturing van de economie door de overheid om massale werkloosheid tegen te gaan; · een snellere stijging van de lage inkomens dan van de hoge; · het streven naar meer plaatsen voor kinderopvang; · de wens om door te gaan met de experimenten om gratis handdrugs te verstrekken; · het instellen van een minister van Milieu. * De VVD (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) · komt voort uit de liberale stroming. · heeft als visie: het beste gedijt als het individu zich zo goed mogelijk kan ontplooien. · vindt dat de overheid zich zo min mogelijk met de samenleving moet ingrijpen. * Standpunten van VVD: · meer nadruk op particulier natuurbeheer; · het bouwen van meer wegen en de verlaging van de belasting op benzine; · een versterking van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. * De SP (Socialistische Partij) · zit niet alleen in de politiek, maar ook direct voor de mensen. * Standpunten van SP: · nivellering van inkomens; · het streven naar gelijke toegang tot het onderwijs voor iedereen; · het opzeggen van het lidmaatschap van de NAVO. * De LPF (Lijst Pim Fortuyn) · ontstond 9 februari 2002. · baseert zich niet op een ideologie, maar stelde zich op als een protestpartij die grote kritiek had op het beleid van kabinet-Kok. * Standpunten van LPF: · grote bezuiniging bij de overheid door het aantal ambtenaren te verminderen; · minder beperkende regels voor ondernemers; · dat burgermoed beloond moet worden; · het privatiseren van de gevangenissen. * Groenlinks · ontstaat uit een aantal kleinere progressieve partijen CPN, PPR en de PSP. · is een partij die bereid is bestuursverantwoordelijkheid te dragen. * Standpunten van Groenlinks: · bedrijven moeten worden gedwongen schoner te produceren; · beperking van de groei van de luchtvaart; · een ruimhartig vreemdelingenbeleid; · de legalisering van softdrugs. * D66 (Democraten 66) · ontstaan in 1966. · vond dat de politieke besluitvorming veel meer moest plaatsvinden op basis van een praktische beoordeling van de problemen en dat burgers directer bij de politiek betrokken moesten worden. * Standpunten van D66 · het invoeren van een districtenstelsel; · het waar mogelijk vervangen van gevangenisstraffen door alternatieve straffen; · belastingkortingen om werken aantrekkelijker te maken; · de invoering van kleinere scholen. * Klein rechts · kleinere ideologische partijen zoals de CU (Christen Unie) en de SGP (Staatkundige Gereformeerde Partij). * Standpunten van Klein rechts: · een overheid die strikt volgens de Bijbel regeert; · zeer zware straffen voor moord (eventueel de doodstraf); · dat samenwonen nooit gelijk mag worden gesteld aan het huwelijk; · het aanleren van waarden en normen op school. Paragraaf 5 * Legitimiteit van het bestuur: het is lastig om vast te stellen of het voorgestelde beleid overeenkomt met wat de bevolking wil. * Onvrede met de politiek omdat, · de politieke cultuur gekenmerkt werd door weinig democratische methoden, zoals de achterkamertjespolitiek · de dualistisch verhoudingen tussen de regering en parlement niet werden gepraktiseerd; · de regering niet in staat was oplossingen te bieden waar burgers op zaten te wachten. * De opkomst van de LPF ??? Bestuurlijke vernieuwing * Er zijn verschillende soorten referenda, namelijk: · het raadplegende referendum, waarbij de bevolking haar mening ka geven, maar de uitslag niet bepalend is voor het te nemen besluit; · het bindende referendum, waarbij de uitslag wel bepalend s voor het uiteindelijke besluit; · het raadgevende correctieve referendum, waarbij de bevolking het advies kan geven om een eerder genomen besluit te corrigeren. * Regionale kandidaatstelling: · bij de Tweede Kamer worden de kandidaten door verschillende partijen landelijk vastgesteld. · De lijsttrekkers zijn bij de meeste kiezers wel bekend. * Gekozen burgemeester ??? * Gekozen minister-president ???

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.