Politieke Besluitvorming

Beoordeling 8.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3761 woorden
  • 12 november 2003
  • 37 keer beoordeeld
Cijfer 8.6
37 keer beoordeeld

Hoofdstuk 2 Politieke Besluitvorming § 1 Democratie §1.1 Wetten en een staat Wetten zijn regels die voor iedereen gelden. Bij overtreding van een wet wordt ingegrepen door de rechter en de politie, en kunnen straffen worden opgelegd. Elk land (staat) mag zijn of haar eigen wetten bepalen. Een staat heeft drie kenmerken: * De staat is afgebakend door precieze grenzen. * Binnen de staat woont een volk met dezelfde taal en cultuur * De overheid heeft het hoogste gezag. Zij mag fysiek optreden tegen mensen die de wet overtreden. Als de inwoners van een land de macht van de overheid als eerlijk en redelijk beschouwen, heet dat gezag. § 1.2 Belangen, conflicten, politiek en beleid Elke bevolkingsgroep heeft zijn eigen belangen; ouderen, ouders, vrouwen, kinderen, enz. De staat moet naar de verlangens van al deze groepen luisteren, en dan proberen eerlijke wetten te maken en het belastinggeld goed te verdelen tussen deze groepen. De overheid moet ook zorgen dat de conflicten tussen verschillende groepen niet uit de hand lopen; bijv. geen fysiek geweld tijdens stakingen. Al deze besluiten en acties worden politiek genoemd: alles wat met de overheid te maken heeft. De overheid voert een bepaald beleid. Dit houdt in dat het een bepaald doel probeert te bereiken door bepaalde middelen in te zetten.
§ 1.3 Democratie en Dictatuur Als in een land één man of één groep de absolute macht heeft, het dit een dictatuur. In een dictatuur zijn alle andere politieke partijen dan die van de dictator verboden, en is er geen recht op vrije meningsuiting als je mening niet overeenkomt met die van de overheid. De inwoners van zo’n land heten onderdanen. In een democratie wordt de Volksvertegenwoordiging deels direct en deels indirect gekozen door het volk. Zo heeft het volk ook invloed op de besluiten die door de overheid genomen worden. Ook kan in een democratie de overheid succesvol aangeklaagd worden. Inwoners van een democratie heten burgers. § 1.4 Kenmerken van de democratie In een democratie (????? = volk, ?????? = macht) met miljoenen inwoners heerst het volk via een volksvertegenwoordiging. Dit heet een indirecte, representatieve democratie. In sommige landen zijn referenda toegestaan. Dan beslist het volk rechtstreeks of de overheid een bepaald besluit wel of niet moet nemen. In Nederland kennen we geen referenda. De belangrijkste kenmerken van een democratie zijn gelijkheid en vrijheid. Alle burgers hebben gelijke rechten, ongeacht achtergrond, geloof, uiterlijk, sekse, etc. Ook mogen alle burgers hun leven leiden zoals ze dat zelf willen, zolang ze de wet niet overtreden. Verder zijn het Algemeen Kiesrecht, Regelmatige Verkiezingen, Vrijheid van Meningsuiting, Vrijheid van Vereniging en Vergadering en de Trias Politica belangrijk
Algemeen Kiesrecht: Dit betekent dat alle mannen en vrouwen van 18 jaar of ouder mogen stemmen op de politieke partij die ze het meest aanspreekt. Regelmatige Verkiezingen: Om de zoveel tijd mag het volk gaan stemmen. Ze kiezen dan de volksvertegenwoordiging (parlement). Het parlement neemt besluiten en oordeelt of de regering haar werk wel goed doet. De regering bestaat uit de koningin, de ministers en de staatssecretarissen. Een regering blijft aan de macht zolang ze het vertrouwen van het volk heeft. Vrijheid van Meningsuiting: Burgers hebben het recht hun eigen mening te hebben en publiekelijk te uiten, bijv. via tv, radio of krant. De overheid mag burgers niet het zwijgen (let.) opleggen; alleen de onafhankelijke rechter mag dat. Vrijheid van Vergadering en Vereniging: Iedereen mag een vereniging oprichten om mensen met dezelfde ideeën of belangen bij elkaar te krijgen. Deze partijen mogen ook meedoen aan de verkiezingen. Trias Politica: Ook wel de Leer van de Gescheiden Machten genoemd. Ze bestaat uit het Parlement (de Wettelijke Macht), de Regering (de Uitvoerende Macht) en de Rechters (Rechterlijke Macht). (Zie § 2.1) Als niet aan deze punten wordt voldaan is een land géén democratie. Toch bestaat de kans dat de regering bestaat uit partijen die bepaalde groepen mensen voortrekken of juist benadelen (bijvoorbeeld gelovigen of allochtonen). Daarom is een goede democratie ook een rechtsstaat. In een rechtsstaat bestaat een grondwet, en moet iedereen (de overheid inclusief) zich aan de wetten houden. (Zie §2) § 1.5 Sociale voorwaarden voor een democratie Een democratie functioneert alleen goed als er aan een aantal sociale voorwaarden wordt voldaan. Namelijk: * Laag werkloosheidspercentage. Er is werk en een goed loon voor iedereen. Zo hebben de mensen geen behoefte aan één man die de zaakjes even op orde komt zetten (dictatuur). * Maatschappelijke gelijkheid. Iedereen kan studeren, de lonen tussen verschillende groepen zijn ongeveer gelijk en iedereen heeft gelijke kansen. Anders kan de bovenlaag (elite) gemakkelijk de regering beïnvloeden, terwijl de lagere sociale klassen totaal geen invloed hebben. * Conflicten worden zonder geweld opgelost, bijv. door demonstraties, gesprekken, discussies, verkiezingen of stakingen. Ook tolerantie speelt een rol. Mensen moeten accepteren dat mensen andere meningen hebben dan zij. De overheid moet kritiek niet verbieden. * Burgers verenigen zich. Denk aan kerken, vakbonden, actiegroepen, enz. Zo kunnen alle bevolkingslagen invloed uitoefenen op de politiek. * Militairen hebben geen politieke macht. Zo kan er geen staatsgreep worden gepleegd door gewelddadige militairen, en kunnen besluiten niet worden teruggedraaid d.m.v. geweld. * De staat concentreert zich op alle bevolkingsgroepen. Er is onderwijs, gezondheidszorg, veiligheid, etc. voor iedereen, niet alleen voor de rijken. Er is dan vertrouwen in de democratie en conflicten zullen geweldloos worden opgelost. De overheid moet ook kritiek kunnen hebben. * Er moeten geen hevige (fysieke) conflicten plaatsvinden tussen verschillende etnische of religieuze groepen. Anders is er geen tolerantie en worden voortaan alle conflicten opgelost d.m.v. geweld. Ook militairen zullen er zich mee bemoeien, en de democratie verandert in een dictatuur. § 2 Rechtsstaat §2.1 Kenmerken van de rechtsstaat Een democratie is niet compleet zonder een rechtsstaat. De kenmerken van een rechtsstaat zijn: * Gelijke rechten. In gelijke gevallen wordt iedereen gelijk behandeld. Het kiesrecht valt hier ook onder. * Regels zijn vastgelegd in wetten. Iedereen (inclusief de overheid) moet zich er aan houden. In een rechtsstaat kan een burger de overheid aanklagen en dit proces winnen. * Trias Politica. De Uitvoerende Macht (Regering en ambtenaren) die zorgt dat wetten worden uitgevoerd, de Wettelijke Macht (Parlement en Regering) die de wetten maakt en de Rechterlijke Macht (Onafhankelijke Rechters) die optreden als de wet overtreden wordt. In een dictatuur wordt alles geregeld door één man of één groepering. De rechters zijn niet onafhankelijk. In een democratie kunnen rechters niet door de overheid ontslagen worden- ze blijven rechter tot ze met pensioen gaan. * In de grondwet en internationale afspraken zijn rechten van mensen vastgelegd, zogenaamde grondrechten. Deze rechten perken de macht van de overheid over de burgers in. Voor een grondwetswijziging is in Nederland een meerderheid van 2/3 in het parlement nodig, en moet het kabinet aftreden. Er worden dan verkiezingen gehouden worden, en als er dan weer een 2/3e meerderheid is, wordt de grondwet gewijzigd. § 2.2 Mensenrechten Er zijn twee soorten grondrechten (of mensenrechten): klassieke en sociale. In Nederland zijn de belangrijkste klassieke mensenrechten: - Vrijheid van godsdienst – Vrijheid van drukpers/meningsuiting – Vrijheid van vereniging, vergadering en demonstratie – Onaantastbaarheid van het lichaam – Bescherming tegen willekeurige huiszoeking – Brief-, telefoon-, telegraaf- en e-mail geheim

Als de overheid een van deze rechten schendt, kunnen de burgers haar aanklagen via de rechter. De rechter bepaalt dan dat bijvoorbeeld geld betaald moet worden of dat bepaald bewijsmateriaal onrechtmatig verkregen is en niet gebruikt mag worden. De sociale mensenrechten zijn o.a. recht op eten, onderdak en gezondheidszorg. In de grondwet staat dat dit “voorwerpen van zorg” zijn voor de overheid. Dit betekent dat de overheid er zoveel mogelijk aan probeert te doen, maar dat de burgers er geen rechten aan kunnen ontlenen. Vergeleken met veel andere “democratieën” is het in Nederland vrij goed gesteld met de mensenrechten. § 3 Politieke stromingen en partijen § 3.1 Belangen, ideologieën, partijen Verschillende bevolkingsgroepen hebben verschillende belangen. Zo zullen arme mensen willen dat de rijkere mensen meer belasting betalen, maar de rijkeren juist niet. Algemene opvattingen over hoe de maatschappij (moet gaan) functioneert (functioneren) heten ideologieën. Mensen met dezelfde ideologie vormen een politieke stroming. Een politieke partij is een georganiseerde groep mensen die ideeën heeft over belangrijke beleidsterreinen (economie, gezondheidszorg, onderwijs, etc.). Al die ideeën samen heten het partijprogramma. Partijen doen ook mee bij de verkiezingen (landelijk, provinciaal en gemeentelijk). Ze hopen dan dat veel leden van hun partij gekozen worden, zodat zij haar eigen ideologie zoveel mogelijk kan uitoefenen. In Nederland zijn de belangrijkste stromingen liberalisme, socialisme en christen-democratie, onderverdeeld in links en recht. Liberalisme is recht, socialisme links en de christen-democraten zitten ertussenin. Links komt vooral op voor gelijke kansen, en wil dat de overheid voor de mensen zorgt. Rechts wil niet dat de overheid te veel ingrijpt. Mensen kunnen voor zichzelf zorgen. § 3.2 Liberalisme Liberalen komen op voor vrijheid. Mensen zijn verantwoordelijk voor hun eigen leven. Ze vinden dat als de overheid te veel ingrijpt op economisch gebied, we minder goed kunnen concurreren met het buitenland. Mensen weten zelf wat hun belangen zijn en zullen die ook nastreven. De overheid zorgt voor wegen, gezondheidszorg, onderwijs, enz. Ook zijn er sociale verzekeringen, maar die moeten niet te hoog zijn, want dat leidt tot misbruik en zo leren mensen niet op eigen benen te staan. Ook moet het initiatief om hard te werken niet ontmoedigt worden door rijke mensen veel belasting te laten betalen. De VVD is de grootste liberale partij. Een andere bekende is D66. Deze is voor wat meer overheidsbemoeienis op economisch gebied dan de VVD. Ook wil D66 het referendum invoeren in Nederland. § 3.3 Socialisme Volgens socialisten leidt weinig ingrijpen door de overheid tot uitbuiting van de arbeiders: lage lonen, lange werktijden, slechte werkomstandigheden, etc. Daarom moet de overheid wetten maken om de arbeiders te beschermen. Anders wordt de vrijheid van de arbeiders bedreigd door de werkgevers. Door deze wetten zijn er gelijke kansen qua werk en lonen. Om gelijkheid te garanderen moeten de rijkere mensen meer belasting betalen. Uitkeringen zijn hoog, want de overheid moet voor de burgers zorgen. De grootste socialistische partij is PvdA. GroenLinks en SP zijn twee kleinere linkse partijen. GroenLinks is erg milieu-gericht, terwijl SP opkomt voor de rechten van de arbeider. § 3.4 Christen-democratie De christen-democraten laten zich inspireren door de bijbel. Ze zitten tussen de socialisten en liberalen in; ze zijn minder voor het individu dan de liberalen, maar ook minder voor de overheid dan de socialisten. Het functioneren van de maatschappij is ieders verantwoordelijkheid. Overheid, werkgevers en werknemers moeten het samen eens zijn over het economisch-politiek beleid. Mensen moeten voorzichtig omspringen met Gods scheppingen. De natuur mag niet vernietigd worden, en dus zijn de christen-democraten tegen abortus en euthanasie. De grootste Christen-democratische partij is het CDA. De SGP is de Gereformeerde partij. Ze zijn tegen het vrouwenstemrecht, maar heeft ook linkse standpunten wat betreft de sociaal zwakkeren en het milieu.
§ 3.5 Andere partijen Sommige partijen richten zich vooral op één ding, zogenaamde one-issue partijen. De CD, Centrum Democraten, zijn zo’n partij, hoewel ze nu niet meer in de regering zitten. Volgens de CD hebben de allochtonen de schuld van alle problemen in onze maatschappij. De CD wil artikel 1 van de grondwet, het artikel over de gelijke rechten, schrappen. De partij wordt daarom ook als extreem rechts, racistisch en ondemocratisch beschouwd. §4 Regering en Parlement §4.1 Constitutionele monarchie Nederland is, evenals een beperkt aantal andere Europese landen, een constitutionele monarchie, met een koning(in) als erfelijk staatshoofd. De koningin heeft echter geen belangrijke politieke functie- zij is meer een soort versiering. Voor alles wat de koningin zegt, zijn de ministers verantwoordelijk. Ze is dus onschendbaar. § 4.2 Verkiezingen Elke vier jaar kunnen de Nederlanders stemmen voor: * De Tweede Kamer: het belangrijkste onderdeel van de Volksvertegenwoordiging. * De Provinciale Staten: Elk van de 12 provincies heeft haar eigen Volksvertegenwoordiging. * De gemeenteraad: De Volksvertegenwoordiging in elke gemeente. * Het Europees Parlement: Het Nederlandse deel van de Europese Vertegenwoordiging (eens in de 5 jaar) * Deelgemeenteraden: in grote gemeentes als Amsterdam. De Eerste Kamer, het tweede deel van de Volksvertegenwoordiging, wordt indirect gekozen door de leden van de provinciale staten. Alle Nederlander van 18 jaar of ouder hebben actief en passief kiesrecht: ze kunnen kiezen, maar ook gekozen worden. Bij de verkiezingen wordt op een bepaald persoon binnen de partij gestemd, meestal diegene die bovenaan staat, de lijsttrekker. Mensen zijn niet verplicht te gaan stemmen. De opkomst is het hoogst bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer. De Tweede Kamer telt 150 zetels, die verdeeld worden onder de partijen die de meeste stemmen hebben gehaald. In Nederland geldt het recht van de evenredige vertegenwoordiging: als een partij 10% van de stemmen heeft, krijgt ze dus 10% van de zetels in de Tweede Kamer. Dit systeem geldt ook voor de andere Nederlandse verkiezingen. § 4.3 Regering Na verkiezingen moet er een regering worden gevormd uit partijen die samen een meerderheid in de Kamer hebben (dus 76 zetels of meer). Dit heet kabinetsformatie. De koningin stelt tijdens de formatie een informateur aan, die gaat bekijken welke partijen eventueel samen zouden willen werken. Daarna wijst ze een formateur aan, die de regering samenstelt en bepaalt hoeveel ministers een partij krijgt en wie die ministers worden. De formateur wordt daarna meestal premier. De coalitie (de samenwerkende partijen) overleggen over het regeerakkoord. Daarin staan de plannen van de regering voor de komende 4 jaar. Parlement ? Eerste en Tweede Kamer
Ministerraad ? Alle ministers

Kabinet ? Alle ministers en staatssecretarissen
Regering ? Alle ministers, staatssecretarissen en de koningin
Een minister leidt een bepaald ministerie, bijvoorbeeld Onderwijs of Landbouw. Een staatssecretaris is een onderminister. Jaarlijks worden de plannen van de regering uitgewerkt tot de miljoenennota, waarin de concrete plannen, de begroting en de geldbronnen voor het komende jaar in staan. § 4.4 Parlement In Nederland is er een duidelijke scheiding tussen regering en parlement. Ministers en staatssecretarissen mogen wel naar de vergaderingen van de Eerste en Tweede Kamer om met hen te discussieren, maar ze mogen geen lid zijn van het parlement. In het parlement zelf zijn er ook twee groepen: de regeringpartijen (coalitie) en de niet-regeringspartijen (oppositie). De regeringpartijen stellen wel vragen aan de regering, maar ze hebben wel de neiging besluiten van hun partij te steunen (fractiediscipline). Oppositiepartijen daarentegen zullen zoveel mogelijk proberen fouten van de regering aan de kaak te stellen, om daarmee het beleid te verbeteren, maar ook om de volgende verkiezingen meer mensen op hen te laten stemmen. Elke partij in de Tweede Kamer heet een fractie, geleid door een fractievoorzitter. Bij specifieke discussies, bijvoorbeeld over de economie, hebben fractiespecialisten het woord. De twee taken van het parlement: - Wetgeving – Controleren van de regering § 4.5 Wetgeving Voor de wetgeving heeft het parlement een aantal rechten: * Begrotingsrecht: het parlement moet de begroting van elk afzonderlijk ministerie goedkeuren. * Het recht van amendement: Als er een meerderheid in de Tweede Kamer is, kan het parlement een wijziging aanbrengen in een wetsvoorstel. * Het recht van initiatief: Als de Tweede Kamer vindt dat er een bepaalde wet moet komen, maar de regering doet niets, dan kan de Kamer zelf een wetsvoorstel indienen. Een wetsvoorstel legt de volgende weg af tot wet: - De regering (of Tweede Kamer) maakt een wetsontwerp. In de praktijk doen de ambtenaren dat. Er wordt eerst met de ministerraad overlegt en er wordt eventueel nog advies gevraagd en wijzigingen aangebracht. – De Raad van Staten bekijkt het wetsvoorstel. – Het ontwerp wordt naar de Tweede Kamer gezonden en bestudeerd door fractiespecialisten. Die doen voorstellen om wijzigingen aan te brengen, en stellen vragen aan de desbetreffende minister en discussieren met hem of haar. Dan stemt de Tweede Kamer: eerst over de ingediende wijzigingen en daarna over het gehele wetsontwerp. – Als een meerderheid voor stemt, gaat de wet naar de Eerste Kamer. Die kan geen wijzigingen aanbrengen, maar alleen voor of tegen stemmen. De Eerste Kamer stemt bijna nooit tegen. – De minster en de koningin tekenen het wetsvoorstel. Als ze weigeren te tekenen, moeten ze aftreden. §4.6 Controle Om de regering te controleren heeft het parlement de volgende middelen: * Mondelinge en schriftelijke vragen. Er wordt door de minister een openbaar antwoord gegeven, dat is opgesteld door een ambtenaar. * Interpellatie. Een spoeddebat over een belangrijk onderwerp. De minister moet dan uitleg geven aan de Kamer komen geven. * Een Enquête. Als het parlement vindt dat er op een bepaald punt erg veel is misgegaan, kunnen Kamerleden een onderzoekscommissie vormen. Die commissie kan mensen verplichten voor hen te verschijnen en onder ede verklaringen af te leggen. Die verhoren zijn openbaar. * Soms vinden Kamerleden dat een minister, staatssecretaris of het hele kabinet grote fouten heeft gemaakt. Dan kan een motie van wantrouwen worden ingediend. Om een Kamermeerderheid te behalen, moeten ook leden van de regeringsfracties voor stemmen. Als de motie een meerderheid behaalt, moet de minister, de staatssecretaris of het hele kabinet aftreden. Dat laatste heet een kabinetscrisis. Er zijn dan vervroegde verkiezingen. Een minster, staatssecretaris of het kabinet kan ook vrijwillig ontslag nemen als het parlement een belangrijk wetsvoorstel verwerpt. Dan staat het parlement voor een moeilijke keus: of het voorstel aannemen, of een kabinetscrisis. Daarom stemmen velen dan alsnog voor het wetsontwerp. § 5 Proces van besluitvorming § 5.1 Systeem- en barrièremodel. Burgers en organisaties willen dat de politiek een besluit neemt, een wet maakt of geld geeft. Er zijn niet voldoende middelen om al deze wensen in te willigen. Daarom wordt gekeken of de media een bepaalde eis belangrijk vindt, en of politieke partijen er zich voor in willen zetten. Als dat zo is, komt het op de politieke agenda: een lijst met onderwerpen waar de politiek waarschijnlijk binnenkort een besluit over zal nemen. Er is niet alleen druk op de politiek, maar ook steun. De overgrote meerderheid van de Nederlanders ondersteunt de democratie en stemt op regeringspartijen, ook als ze het met bepaalde besluiten niet eens zijn. Als een eis op de agenda staat, wordt er meestal een wet van gemaakt, d.m.v. ambtenaren, parlementsleden en ministers. Organisaties en adviesorganen geven ook hun mening. Dan wordt de wet aangenomen en wordt hij van kracht.
§ 5.2 Ongelijke invloed Je ziet dat het kiesrecht d.m.v. het parlement alleen in de laatste fase een rol speelt. Daarom hebben sommigen wel een dikke vinger in de pap bij besluiten, zoals werkgevers en ambtenaren. Burgers en vakbonden hebben veel minder te vertellen. § 5.3 Wie hebben invloed en waarom? Bij voorbereiding van besluiten van de overheid spelen ambtenaren een grote rol. Ze worden ook wel de Vierde Macht van de Trias Politica genoemd, of de bureaucratie. Als de regering steun heeft van de ambtenaren staat zij sterk tegenover het parlement. Omdat ambtenaren meer tijd hebben voor specialisaties, hebben ze ook veel te zeggen tijdens het ontwerpen van een bepaald wetsvoorstel. In de praktijk werken ambtenaren te traag en verliezen ze contact met de maatschappij. Zo weten ze niet wat er op hun terrein gebeurt in de samenleving. Ambtenaren en politici worden vaak benaderd door pressiegroepen. Die zijn verschillend van politieke partijen, want pressiegroepen richten zich slechts op een deel van het overheidsbeleid (bijv. onderwijs), en pressiegroepen doen niet mee aan de verkiezingen. Pressiegroepen zijn vaak belangengroepen voor bijv. boeren of werknemers. Naast grote pressiegroepen zijn er ook kleinere actiegroepen. Daarin zijn vaak burgers verenigd die een besluit van de overheid, provinciale staten of gemeente tegen willen gaan. Als de actiegroepen met politici en ambtenaren praten over hun eisen, heet dat lobbyen. Niet alleen organisaties lobbyen, maar ook particuliere individuele bedrijven. Die vragen dan om geld omdat hun bedrijf anders failliet gaat of naar het buitenland moet verhuizen. Dan stijgt de werkloosheid en dat wil de regering niet. Veel belangengroepen praten mee over het overheidsbeleid in adviesorganen van de regering. Ook zijn er planbureaus, die onderzoek doen naar wat er de komende jaren kan gaan gebeuren en hoe de regering haar beleid dan aan zou moeten passen. Een andere belangrijke rol in de politieke besluitvorming is de massamedia. Zij probeert fouten van de overheid aan het licht te brengen, maar als de media veel aandacht besteedt aan een bepaald onderwerp, kan de overheid zich ook gedwongen voelen om zich er mee bezig te houden. Het parlement vindt dat de media te veel invloed heeft op de politieke besluitvorming. De invloed van het parlement wordt behoorlijk ingeperkt door de regering, de ambtenaren, belangengroepen & adviesorganen en de media. Ook internationale organisaties (bijv. de NAVO en de EU) nemen steeds meer belangrijke besluiten. Het nemen van besluiten wordt nog moeilijker omdat de coalitie uit verschillende partijen bestaat, die het niet overal met elkaar eens zijn. Daarom worden er compromissen gesloten, waarin elk een beetje moet toegeven aan de wensen van een ander. Bij besluitvorming staat de regering met al haar ambtenaren sterker dan het parlement. Ook door fractiediscipline, en omdat het parlement geen kabinetscrisis wil, kan de regering soms haar zin doordrijven als er geen kamermeerderheid is. Bij compromissen trekken de lagere sociale klassen (werklozen en ouderen) vaak aan het kortste eind. Daarom is er grote onvrede in deze groepen. Ook vrouwen zijn nog steeds ondervertegenwoordigd in de politiek. § 6 Burgers § 6.1 Burgers in actie Als een vertegenwoordigingsorgaan een besluit neemt waar burgers het niet mee eens zijn, dan kunnen ze een actiegroep vormen. Als er geen meerderheid is in de kamer, provinciale staten of gemeenteraad tegen het besluit, kan een actiegroep nog steeds steun krijgen van belangenorganisaties. Er kan dan een alternatief plan worden opgesteld in plaats van het oorspronkelijke besluit. Ook kan er een bezwaarschrift worden ingediend. Soms overtreden actievoerders opzettelijk de wet, omdat ze het nagestreefde doel belangrijker vinden dan de wet. Dit heet burgerlijke ongehoorzaamheid. Als het bezwaarschrift wordt afgewezen, kan men in beroep gaan. De Raad van State bekijkt dan de zaak. § 6.2 Referendum Omdat Nederland een representatieve democratie is, kunnen burgers niet rechtstreeks meebeslissen, ook al is een meerderheid van de burgers voor of tegen een overheidsbesluit. Een referendum kan hier verandering in brengen. In landen waar het referendum wel is toegestaan, worden referenda gehouden bij belangrijke kwesties zoals grondwetswijzigingen of toetreding tot de EU. Ook bestaat het correctief referendum, waarin burgers ja of nee zeggen tegen een al aangenomen wet. Er is in 2002 een wetsvoorstel ingediend voor het correctief referendum, maar dat voorstel is nog steeds in behandeling. Het is een belangrijk wetsvoorstel, omdat voor het referendum een grondwetswijziging nodig is. Tegenstanders vinden dat de gemiddelde burger te weinig kennis van zaken heeft om over belangrijke dingen mee te beslissen. Ook laten mensen zich meeslepen door emoties en zullen ze er niet rustig over nadenken. Bovendien zullen veel mensen het leuk vinden om de overheid tegen te werken. In een parlementaire democratie is het juist de bedoeling dat er deskundige mensen in de volksvertegenwoordiging zitten, zodat de mensen zelf niet over zaken hoeven te beslissen waar ze niets van af weten. Voorstanders denken juist dat het referendum burgers zal aansporen zich meer in de kwestie te verdiepen, discussies zullen voeren en uiteindelijk een professionele mening over het (te nemen) besluit zullen vormen. Bovendien laten ook Kamerleden zich meeslepen door emoties in plaats van rationeel na te denken. Het referendum zal de kwaliteit van de democratie alleen maar verbeteren.

REACTIES

R.

R.

Vet cool!!!

Hey, groetjes!!

20 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.