Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Politieke besluitvorming

Beoordeling 0
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 721 woorden
  • 24 januari 2018
  • nog niet beoordeeld
Cijfer
nog niet beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Kiesstelsel in Nederland

  • Actief kiesrecht = zelf stemmen op een persoon;
  • Passief kiesrecht = gekozen worden; je hebt je verkiesbaar gesteld;
  • We kiezen vertegenwoordigers (wetgevende macht, parlementen):
    - Tweede Kamer (land);
    - Provinciale Staten (provincie);
    - Gemeenteraad (gemeente);
    - Waterschappen.

VS en Engeland: Land wordt verdeeld in districten: gemeenten. Ieder district heeft een vertegenwoordiger in het parlement.

Verkiezingen

  • Campagneteam o.l.v. de lijsttrekker;
  • Geholpen door spindoctor = communicatiedeskundige;
  • Er wordt een verkiezingsprogramma opgesteld: hierin staan de belangrijkste standpunten van de partij.

Kiezen

  • Standpunten moeten je aanspreken. Staan in het verkiezingsprogramma;
  • Eigen belangen;
  • Strategisch stemmen;
  • Aantrekkingskracht van de lijsttrekker.

Politiek is de wijze waarop een land wordt bestuurd

Maximale participatie is het proces van democratische besluitvorming met een zorgvuldige afweging van verschillende belangen:

  • ecologische factoren = wisselwerking tussen mens en milieu;
  • demografische factoren = samenstelling van de bevolkingsopbouw;
  • culturele factoren = gevormd door geschiedenis van een land en daar geldende normen en waarden;
  • sociale factoren = zijn er grote verschillen tussen arm en rijk en vindt een samenleving dat erg;
  • technologische factoren = ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied die invloed hebben op samenleving.

De regering

  • Bestaat uit de ministers en het staatshoofd;
  • Dient wetsvoorstellen en begrotingen in bij het kabinet (wordt geleid door de minister-president en bestaat uit de ministers en staatssecretarissen);
  • Verantwoordt zich tegenover het parlement (bestaat uit de Eerste Kamer (senaat) en de Tweede Kamer).

Het parlement

  • Controleert of wetten correct worden uitgevoerd door de
  • Keurt wetsvoorstellen goed, zodat die uitgevoerd kunnen worden door

Na de verkiezingen

  • Doel: er moet een kabinet (uitvoerende macht) komen dat het vertrouwen van de Tweede Kamer heeft; dit heet de formatie;
  • Het begint met een informatieronde: een informateur onderzoekt welke partijen met elkaar willen samenwerken;
  • De overgebleven partijen maken afspraken over de hoofdlijnen van het nieuwe beleid; dit heet het regeerakkoord;
  • Daarna worden ministers en staatssecretarissen gezocht en benoemd; dit heet de formatie.

Ieder jaar wordt er een nieuwe balans van inkomsten en uitgaven gemaakt voor dit beleid: miljoenennota.
De belangrijkste punten hiervan worden voorgelezen door de koning in de troonrede.
De Tweede Kamerleden debatteren over de voorstellen bij de Algemene Beschouwingen.

  • Supranationale organisatie = aangesloten landen hebben bevoegdheden overgedragen aan een overkoepelende organisatie (hier de EU).
  • Intergouvernementele organisatie = besluiten kunnen alleen genomen worden met instemming van alle afzonderlijke landen.

Democratie

  • Directe democratie = het volk regeert;
  • Indirecte democratie = representatieve democratie = parlementaire democratie;
    - Individuele vrijheid;
    - Politieke grondrechten;
    - Beperkte bevoegdheden politie en leger;
    - Onafhankelijke rechtspraak;
    - Persvrijheid.
    - Volk kiest vertegenwoordigers die beslissingen nemen, er zijn regelmatig verkiezingen.

Dictatuur

  • Geen scheiding van de machten;
  • Beperkte individuele vrijheid;
  • Geen politieke vrijheid;
  • Overheidsgeweld;
  • Geen onafhankelijke rechtsspraak;
  • Censuur van de overheid.

Bestuursvormen

  • Theocratie is een ideologie van het geloof bepaald het leven in een land, Godsdienst is de staatsideologie;
  • Totalitair is allesomvattende ideologie bepaald het leven in een land;
  • Autocratisch is één leidersfiguur.
  • Parlementair: parlement hoogste orgaan (vorming kabinet), zij moet verantwoording afleggen aan parlement = participatie;
  • Presidentieel: volk kiest parlement, maar ook het staatshoofd;
    - President = hoofd van uitvoerende macht, kan snel beslissingen nemen! => efficiëntie;
    - President heeft geen ontbindingsrecht => president kan via een 2/3 meerderheid in het parlement uit z’n functie worden gezet (=impeachment).
  • Dualisme= duidelijk taakverdeling tussen regering en parlement;
  • Oligarchie = heerschappij van weinigen;
    - Bevolking is apathisch en onverschillig;
    - Gekozen bestuurders trekken macht naar zich toe => ontstaan van regentencultuur (= politici en bestuurders regelen onderling politieke zaken en schuiven elkaar belangrijke baantjes toe).

Consensus (overeenstemming)

Beleid = de bewuste inzet van middelen om een beoogd doel te realiseren.

Ideologieën

  • Samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving;
  • Standpunten hebben te maken met:
    - Normen en waarden;
    - Sociaaleconomische verhoudingen;
    - Machtsverdeling.
  • Progressief = vooruitstrevend;
  • Conservatief = behoudend;
  • Reactionair = terug naar het oude;
  • Links = actieve overheid, gelijkwaardigheid;
  • Rechts = passieve overheid, individuele vrijheid;

Communisten (bolsjewieken, 1917)

  • Revolutie van arbeiders;
  • Dictatuur van arbeiders (overgangsfase);
  • Communistische heilstaat;
  • Iedereen bezit alles, één persoon bezit niets.

Taken van partijen:

  • Integratie van ideeen;
  • Informatie;
  • Participatie;
  • Selectie van kandidaten.

Politieke functies van de media

  • Informatieve functie = burger informeren;
  • Onderzoekende/agendafunctie = signaleren en analyseren van problemen;
  • Commentaarfunctie = mening geven over politieke kwesties;
  • Spreekbuisfunctie = politici, actiegroepen en burgers kunnen via de media ‘hun zegje doen’;
  • Controlerende functie = wetten en maatregelen van politici checken.

Subsidiariteitsbeginsel = rijksoverheid stelt grote lijnen van het beleid vast, maar niet alles kan en hoeft door de rijksoverheid geregeld worden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.