Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Parlementaire Democratie, paragraaf 1,2,4,5,7

Beoordeling 8.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 4592 woorden
  • 30 maart 2017
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 8.6
7 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

§1 Wat is politiek?
Politiek: De manier waarop een land wordt bestuurd. Het gaat dus om het maken van keuzes.

 De meeste onderwerpen waarmee de politiek zich bezighoudt, zijn van algemeen belang dat iedereen er direct mee te maken heeft.

 Meestal kost het nemen van politieke besluiten veel tijd, omdat er verschillende oplossingen mogelijk zijn. Grootste dilemma van politiek: kiezen we voor snel, draadkrachtig en efficiënt besturen of voor een maximale participatie van burgers in de politiek. In het eerste geval kijk je vooral naar doelmatig resultaat, in het tweede geval kies je voor een proces van democratische besluitvorming met een zorgvuldige afweging van de verschillende belangen.

 In landen als Noord-Korea en Iran bepalen de machthebbers zelf wat het beste is voor de mensen. Participatie van burgers bestaat niet. In vrijwel alle dictaturen is er sprake van schendingen van mensenrechten en politiek geweld.

 Dictatuur: de drie machten; de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht is niet van elkaar gescheiden, maar in handen van een kleine groep mensen. Burgers hebben geen invloed op politiek. Een dictatuur kan nooit een rechtstaat zijn.

Andere kenmerken zijn:
- Beperking van individuele vrijheid. Grondrechten bestaan meestal niet of maar heel beperkt (vrijheid van godsdienst, privacy)
- Beperking van politieke vrijheid. Politieke tegenstanders worden gevangengezet bijv. of vermoord/gemarteld.
- Veel overheidsgeweld. Machthebber verdedigen hun macht.
- Geen onafhankelijke rechtspraak.
- Censuur (massamedia, cultuur staan voortdurend onder toezicht van de machthebbers).

Autocratische dictaturen: Er heerst één leidersfiguur. Meestal een hoge militair, kan ook een gekozen president die alle macht naar zich heeft toegetrokken. Soms wordt de leider geholpen door een junta (een regering die grotendeels uit militairen bestaat).

De bevolking wordt onderdrukt, maar omdat er geen ideologie aanwezig is, bestaat er vaak een zekere godsdienstvrijheid en economische speelruimte. (Noord-Korea)

Totalitaire Dictaturen: Een grotere groep mensen of een partij aan de macht via een ideologische revolutie. Het volledige leven van de burger wordt beheerst. Politieke invloed is alleen weggelegd voor mensen die de ideologie onvoorwaardelijk steunen. In een totalitaire dictatuur is het hele politieke, economische en sociale leven gereguleerd. Er is sprake van indoctrinatie: (je krijgt maar van één kant informatie, geen tegenhangers te horen). Dit komt door de strenge controles op media, onderwijs en verenigingsleven. (China)

 Bijzondere vorm van totalitaire dictatuur: theocratie: de godsdienst is verheven tot staatsideologie. (IS, Iran)

·       Politiek en religie zijn een eenheid

·       Politieke leider is de religieuze leider, geen scheiding tussen kerk en staat

·       Opvattingen over kleine morele zaken= gedrag en die worden afgedwongen

·       Sterke gemeenschapsopvatting= je hoort bij de club

·       Er is veel controle

 Fascisme

·       Sterke leider met charisma

·       Autoritaire structuur

·       Tegen links, tegen rechts, tegen bestaande instituties (onderwijs, politiek)

·       Verering van machtsvertoon en geweld

·       Politieke dictatuur

·       Totalitaire staat = complete controle over het maatschappelijk leven

·       Extreem nationalistisch (kan lijden tot racisme)

·       Streeft naar sociale eenheid, geen klassentegenstelling

 Staat= oppermachtig, belangrijk, bepaald hoe mensen denken en willen, afhankelijk van de staatsvorm.

 Communisme (Noord-Korea, China, Cuba)

·       Staat centraal

·       Geen klassentegenstellingen

·       Veel controle op de bevolking

·       Individu ondergeschikt aan de staat

·       Economie is van de staat, geen ondernemerschap (dit ligt bij de staat)

 Je hebt dus macht van 1 (autocratie) of macht van enkelen (totalitaire dictatuur) heb je ook macht van velen (democratie). Demos is volk en kratein is regeren. Het volk regeert. Sommige landen hebben referendum: een volksstemming over een bepaald wetsvoorstel.

 Indirecte of representatieve democratie: het volk kiest vertegenwoordigers die de beslissingen nemen en met een zekere regelmaat bij verkiezingen aan de bevolking verantwoording moeten afleggen over hun beleid. De politieke macht is verdeeld over meerdere personen en instituties die elkaar controleren, de trias politica. Een democratie is daarom meestal ook een rechtsstaat, waarin burgers rechten en vrijheden hebben die door de overheid worden gerespecteerd.

Tegenwoordig is bijna overal indirecte democratie te vinden. Hierbij kiest het volk de vertegenwoordigers die de belangrijkste beslissingen nemen. Binnen landen met een indirecte democratie maken we onderscheid tussen het parlementaire stelsel en het presidentiële stelsel.

Een democratie heeft als garantie, dat de macht van de bestuurders wordt beperkt. Algemene kenmerken zijn:
- Burgers hebben individuele vrijheid (eigen godsdienst, woning, meningsuiting);
- Politieke grondrechten (het recht om te kiezen en gekozen te worden);
- Politie en leger hebben beperkte bevoegdheden. (Nooit zomaar aangehouden worden)
- Onafhankelijke rechtspraak. Er is sprake van een machtenscheiding (trias politica).
- Er bestaat persvrijheid.

Parlementair stelsel: Rechtstreeks gekozen parlement is het hoogste machtsorgaan. De burgers kiezen de leden van het parlement. Aan de hand van de samenstelling van het parlement wordt het kabinet (ministers en staatssecretarissen) geformeerd. Deze moeten voortdurend verantwoording afleggen aan het parlement en dus indirect aan het volk.

 

Wanneer de meerderheid van de parlementsleden geen vertrouwen meer in deze ministers heeft kunnen ze worden weggestuurd. In Nederland hebben we een niet-gekozen staatshoofd van wie de macht beperkt wordt door een grondwet. Constitutionele Monarchie: Land met een grondwet + Koning. Staatshoofd is koning.

Presidentieel stelsel: Hier wordt door de volk niet alleen het parlement gekozen, maar ook de president. De president staat aan het hoofd van de regering, de uitvoerende macht, en kan naar eigen keuze ministers benoemen en ontslaan. Om de macht van de president enigszins te beperken, mist hij in de meeste landen het zogenaamde ontbindingsrecht, het recht om het parlement te ontbinden.

 Nederland werd in 1806 een monarchie (1 iemand macht), maar de politieke macht ligt sinds de grondwet van 1848 niet meer bij de koning maar bij het parlement. 1917 mannenkiesrecht en 1922 vrouwenkiesrecht. Vrijheid en gelijkheid zijn belangrijke waarden voor een democratie: iedereen mag meedoen en je mag zelf bepalen op welke manier je gebruik maakt van je politieke rechten.

 Volgens een socioloog hebben democratieën en dictaturen de neiging zicht te ontwikkelen tot een oligarchie: een heerschappij van weinigen. De oligarchische ontwikkeling begint zodra politici de macht naar zich toe trekken.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Regentencultuur: politici en bestuurders regelen onderling de politieke zaken en schuiven elkaar de belangrijkste baantjes toe. Bestuurders regeren dan minder namens het volk en meer over het volk.

Andere socioloog zegt dat overal waar welvaart toeneemt en de mensen beter worden opgeleid, er een verlangen naar meer democratie ontstaat.

 §2 Politieke stromingen

 Toen NL 160 jaar geleden een parlementaire democratie werd, was de rol van de overheid beperkt. Het ging er slecht aan toe. Maar door de industrialisatie en urbanisatie begon de samenleving in snel tempo te veranderen.

 Er ontstonden de eerste politieke partijen. Zij grepen terug op 3 belangrijke ideologische, politieke stromingen: het liberalisme, het confessionalisme en het socialisme.
Onder een ideologie verstaan we: een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving. Ideologieën hebben duidelijke standpunten over:
Normen en waarden: Het gaat dan vooral over de grenzen van individuele vrijheid. Bijvoorbeeld: Mogen vrouwen zelf beslissen over abortus?
- De gewenste sociaaleconomische verhoudingen van de samenleving: Wat is een rechtvaardige verdeling van welvaart? Dit heeft eigenlijk alles met geld te maken: Is het eerlijk dat sommige mensen veel meer dan andere mensen verdienen? Hoe hoog moeten de uitkeringen zijn?
- De gewenste machtsverdeling in de samenleving: Moeten werknemers meer te zeggen hebben in hun bedrijf? Of is het beter dat de directie de besluiten neemt?

Progressief = vooruitstrevend, veranderingsgezind en gericht op de toekomst.
Conservatief = Behoudend en gericht op heden en verleden: ’houden wat je hebt.’
Reactionair = Soms wordt er door conservatieven naar gestreefd om oude regels die inmiddels door moderne bepalingen zijn vervangen, terug te draaien (achteruit strevend) (gulden invoeren).
 

 

Politiek links

Politiek midden

Politiek rechts

 

Sociaaldemocraten

Christendemocraten

Liberalen

Waarde

Gelijkwaardigheid

Gespreide verantwoordelijkheid

Persoonlijke en economische vrijheid

Norm

Eerlijke verdeling van inkomen, kennis en macht. Beschermen van de zwakkeren

Samenwerken. Verantwoordelijkheid van burgers voor elkaar

Het individu is zelf verantwoordelijk.

Rol van overheid

Sturend, actief

Aanvullend

Terughoudend, passief

Markt

Gemengde economie

Gemengde economie

Vrijemarkteconomie

Politieke partijen

PvdA, GroenLinks, SP

CDA, D66

VVD, PVV


Liberalisme

Volgens het liberalisme is de samenleving er het meest bij gebaat als ieder individu zich zo optimaal mogelijk kan ontplooien: wat goed is voor het individu, is goed voor de maatschappij. Mensen zijn niet gelijk maar wel gelijkwaardig. Zij moeten elkaars opvattingen respecteren. Vrijheid, individuele verantwoordelijkheid en tolerantie!

Deze ontstond eind 18e eeuw. Liberalen kwamen in opstand tegen de autocratie van vorsten in de meeste Europese landen. Ze kregen aanhangers van de opkomende ‘gegoede burgerij’: mensen die hun geld verdienen in de handel en industrie. Zij wilden meer politieke macht met als ideaal persoonlijke en economische vrijheid. In de 19e eeuw kregen de liberalen steeds meer politieke macht en werden geleidelijk conservatiever.

Nu vinden de liberalen vrijheid belangrijk. Volgens hen is een vrijemarkteconomie het beste voor het land. De overheid moet zich beperken tot kerntaken als defensie, onderwijs en de bescherming van de rechtstaat en de klassieke grondrechten. VVD is de grootste liberale partij.

 Socialisme

Het socialisme gaat ervan uit dat de mogelijkheden voor elk individu om zich te ontplooien ongelijk verdeeld zijn. Vrijheid en gelijkwaardigheid krijgen pas betekenis als mensen ook gelijke kansen hebben. Mensen moeten solidair met elkaar zijn: de sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen. Het socialisme ontstond als reactie op de slechte werkomstandigheden van de arbeiders in de 19e eeuw. De socialisten verzetten zich tegen deze wantoestanden, die in hun ogen een gevolg waren van de vrijemarkteconomie, waar kapitalisten elkaar beconcurreerden door de lonen van de arbeiders steeds verder te verlagen. Het doel van de socialisten was een einde te maken aan de armoede en de ongelijkheid. Over de vraag hoe ze het doel van gelijkheid het beste konden bereiken raakten de socialisten verdeeld:

·       Communisten: wilden dat de arbeiders door een revolutie alle macht zouden overnemen. (Rusland, China, Cuba)

·       Sociaaldemocraten: wilden maatschappelijke verbeteringen bereiken langs parlementaire weg.

·       De sociaaldemocraten zijn niet tegen de vrijemarkteconomie, maar vinden nog steeds dat kennis, inkomen en macht eerlijker verdeeld moeten worden.

Confessionalisme

Deze mensen baseren hun politieke opvattingen op hun geloofsovertuiging. Hier gaat men uit van een organische staatsopvatting: de samenleving is vergelijkbaar met een menselijk lichaam waarin alle onderdelen van elkaar afhankelijk zijn en ook alleen in onderlinge samenhang kunnen functioneren. Uitgangspunt is dat God een bedoeling met de wereld heeft en dat de mens zich daarnaar moet richten.
 Nu streven ze naar een samenleving waarin rentmeesterschap, solidariteit, harmonie en gespreide verantwoordelijkheid belangrijke waarden zijn.
Rentmeesterschap: Men heeft de plicht om goed voor de aarde te zorgen (door god gegeven).
Solidariteit: Naastenliefde, mensen moeten zorgen voor de kwetsbaren in de samenleving.
Gespreide verantwoordelijkheid: Zorgzame samenleving, mensen zijn verantwoordelijk voor elkaar.

De overheid heeft slechts een aanvullende rol en moet zo veel mogelijk overlaten aan het maatschappelijk middenveld.

Er bestaan ook nog 2 andere kleinere stromingen:
- Fascisme: Gaat uit van de ongelijkheid van de mens (tijd van Hitler).

Populisme

Probeert de stem van het volk te laten horen (Pim Fortuyn, Geert Wilders). Vox populi- de stem van het volk. Deze wil opkomen voor de eenvoudige burger die dat zelf niet kan en wiens belangen daardoor ondergeschikt blijven aan de belangen van grote bedrijven en bepaalde bevoorrechte groepen. Om de gewone burger te bereiken, heeft het populisme de neiging politieke kwesties te versimpelen en er daadkrachtige oplossingen voor aan te dragen. Populisten hebben hiernaast vaak zeer nationalistische standpunten. 

 Sociaaldemocratie: gelijkwaardigheid à eerlijke verdeling van inkomen, kennis en macht, bescherming van de zwakkeren benadrukt de rol van de overheid op sociaaleconomisch terrein à sturende overheid om sociale gelijkheid tot stand te brengen

 Christendemocratie: gespreide verantwoordelijkheid, zorgzame samenleving à benadrukt de verantwoordelijkheid van burgers voor elkaar à aanvullende rol van de overheid ter ondersteuning van particuliere organisaties

 Liberalisme: persoonlijke vrijheid, economische vrijheid – benadrukt de belangen van het individu en het bedrijfsleven à terughoudende overheid die orde en gezag handhaaft

 §4: Verkiezingen
Alle Nederlandse staatsburgers van 18 jaar of ouder hebben zowel actief kiesrecht als passief kiesrecht.

Actief kiesrecht: Het recht om te kiezen 
Passief kiesrecht: Het recht om gekozen te worden.
Wettelijk is vastgesteld dat stemmingen geheim zijn. We kiezen vertegenwoordigers op verschillende niveaus: het Rijk (2e kamer), de provincie (Provinciale Staten), de gemeente (gemeenteraad) en de waterschappen, die zorgen voor de waterhuishouding. Daarnaast zijn er verkiezingen voor het Europees Parlement.

Partij opstellen (om grappen te voorkomen) moet elke partij:

·       Zich op tijd registreren bij de Kiesraad

·       In elke kieskring een kandidatenlijst en dertig steunbetuigingen inleveren

·       Een borgsom van 11250 euro betalen

 Het Nederlandse kiesstelsel is gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging. Alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels. 3 procent van aantal stemmen is ook 3 zetels. Kiesdeler: de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt om 1 zetel te krijgen.

 Aan evenredige vertegenwoordiging zitten voor en nadelen. Voordeel is dat iedere stem even zwaar meetelt bij de verdeling van de zetels. Daardoor worden ook kleinere partijen in de 2e kamer gekozen en zijn er altijd veel meningen te horen. Nadeel is dat al die partijen spreektijd hebben in de 2e kamer, waardoor debatten soms lang duren en onoverzichtelijk zijn. Ook kan het met veel partijen lastig zijn een nieuw kabinet te vormen.

Kiesdrempel: een partij moet een minimumpercentage stemmen halen om mee te kunnen delen in de zetels. (Duistland)

Districten –of meerderheidsstelsel: Hierbij wordt het land verdeeld in een aantal districten (VS en Engeland). Per district is er 1 afgevaardigde in het parlement. De kandidaat die in een bepaald district de meerderheid van de stemmen haalt, wordt afgevaardigd voor het landelijk parlement. 

Voordeel: de kiezers kennen vaak de kandidaten beter omdat die uit de eigen regio komen.

Nadeel: dat een afgevaardigde misschien te veel denkt aan de belangen van zijn district en te weinig aan het algemeen belang. Daarnaast gaan de stemmen die in een district op een verliezer worden uitgebracht verloren. Het kan daardoor gebeuren dat de partij landelijk de meeste stemmen behaalt, niet de meeste zetels krijgt.

Ruim voor de verkiezingen stellen de partijen een campagneteam samen van prominente partijleden onder leiding van de lijsttrekker, vaak geholpen door een zogenoemde spindoctor = communicatiedeskundige die de partij en de lijsttrekker adviseert. Samen bepalen ze de verkiezingsstrategie.

 Dagelijks verschijnen er opiniepeilingen die niet alleen de mening van de kiezers peilen maar die volgens sommige politicologen ook de uitslag beïnvloeden. Tv-en internetdemocratie.

 Als we gaan stemmen, spelen bij onze keuze voor een partij de volgende punten een rol:

·       De standpunten van de partij.

·       Je eigen belangen

·       De kans dat de partij een cruciale rol kan spelen bij de vorming van een kabinet. Je stemt dan strategisch.

·       De aantrekkingskracht van de lijsttrekker.

 Als je naar de stembus gaat kies je voor een partij, maar je stemt op een persoon. Kandidaten die laag op de lijst staan, kunnen met veel voorkeursstemmen toch in de 2ekamer komen. Het feit dat je altijd op een persoon stemt, betekent ook dat een volksvertegenwoordiging bij een conflict met zijn of haar partij nooit uit de 2 kamer gezet kan worden.

 Meteen de dag na de 2e Kamerverkiezingen begint de formatie van een nieuw kabinet, dat uit ministers en staatssecretarissen bestaat. Als de meerderheid van het parlement over een (groot) aantal zaken fundamenteel anders zou denken dan het kabinet, halen veel wetsvoorstellen de eindstreep niet en wordt het land onbestuurbaar.

 In landen met een districtenstelsel is er vaak 1 partij die de meerderheid in het parlement heeft. Een coalitie is een combinatie van verschillende partijen die samenwerken op bestuurlijk niveau.

 Meteen na de verkiezingen begint de vorming van een nieuw kabinet. Informateur onderzoekt welke partijen samen een kabinet willen vormen. Regeerakkoord.

Als de informateur klaar is, vormt een formateur daadwerkelijk het kabinet van ministers en staatssecretarissen. Bij de verdeling van de overige posten wordt gekeken naar het aantal zetels en de voorkeuren van de partijen en de zwaarte van de functie. Minister heeft meer macht dan de staatssecretarissen. Aan het eind benoemt de koning(in) de ministers en staatssecretarissen.

 Het regeerakkoord vormt het raamwerk voor het beleid dat het kabinet wil gaan voeren. Dit regeerakkoord wordt elk jaar bijgesteld en aangevuld in de troonrede. De koning leest de troonrede voor aan het begin van het parlementaire jaar in de Ridderzaal, tijdens een speciale gezamenlijke zitting van de Staten-Generaal (1e en 2eKamer). Dit gebeurt op Prinsjesdag, derde dinsdag in september. Op dezelfde dag biedt de minister van Financiën de miljoenennota aan de 2e Kamer. Hierin zijn de plannen concreet gemaakt en wordt aangegeven hoeveel geld ervoor beschikbaar is. Dit is een samenvatting van de rijksbegroting. Daarna vindt er een debat plaats tijden de Algemene Beschouwingen. Uiteindelijk stemt de Kamer over alle voorstellen.

 De miljoenennota is gebaseerd op een aantal veronderstellingen. Als die aannames anders uitpakken worden de plannen bijgesteld. De eerste bijstelling vindt meestal plaats in de voorjaarsnota, waarin de regering verantwoording aflegt over het beleid dat in de miljoenennota is toegezegd. Deze vindt plaats op de derde woensdag in mei en wordt ook wel gehaktdag genoemd.

 Een kabinet regeert in principe 4 jaar, tot er na nieuwe verkiezingen een nieuw kabinet wordt gevormd. Een kabinet kan om verschillende redenen vallen:

·       De ministers worden het niet eens over een of meer kwesties en de regeringspartijen besluiten daarom gezamenlijk dat het niet verder gaat.

·       Een meerderheid in de 2e kamer verwerpt het beleid van het kabinet en de ministers zijn bereid hun beleid te wijzigen.

 Als de 2e Kamer het beleid van 1 minister afkeurt in een motie van afkeuring of een motie van wantrouwen, kan alleen die minister aftreden en het kabinet doorregeren. Die minister wordt uiteraard vervangen.

Biedt het hele kabinet zijn ontslag aan, dan komen er vervroegde verkiezingen en blijven de oude ministers in functie totdat er een nieuw kabinet is gevormd. = demissionair kabinet, geen eigen missie meer en alleen lopende zaken afhandelen.

 §5: Regering en parlement
Kabinet = ministers en staatssecretarissen.

Regering: Deze heeft het dagelijks bestuur in handen (ministers en koningin). Regering is verantwoordelijk voor het dagelijkse bestuur van ons land. De koning(in) bemoeit zich niet actief met het beleid, maar wordt wel wekelijks door de minister-president op de hoogte gehouden. Ieder heeft beleidsvoornemens (onderwijs, justitie)

Ministerraad: Gezamenlijke vergadering van de ministers.

Het kabinet is verantwoording schuldig aan de volksvertegenwoordigers.
Voor onderdelen van het takenpakket van een minister kunnen staatssecretarissen worden aangesteld. De koningin is onschendbaar, maar ministers en staatssecretarissen kunnen op het matje worden geroepen.
Ambtenaren werken voor een ministerie of departement waar een minister de leiding heeft. Ambtenaren bereiden wetsvoorstellen voor en geven adviezen. Een minister zonder ministerie wordt een minister zonder portefeuille genoemd.

Sinds 1814 staatshoofd, Koning Willem 1, Prins van Oranje-Nassau. Naast ceremoniële taken (lintjes knippen) heeft de koning(in) ook politieke taken:
- Het ondertekenen van alle wetten;
- Het voorlezen van de troonrede op Prinsjesdag;
- Het benoemen van ministers en (in)formateurs;
- Het regelmatig overleg voeren met de minister-president over het kabinetsbeleid.

De koningin is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de wetten, ook niet voor de troonrede. In de troonrede wordt terug –en vooruitgeblikt. De ministers bepalen de tekst. Staatsrechtelijk valt de troonrede dus onder de ministeriële verantwoordelijkheid.

De koning(in) kan nooit ter verantwoording worden geroepen: niet voor het beleid van de regering, niet voor de ceremoniële toespraken en gedragingen en zelfs niet voor persoonlijke uitspraken. De koning is onschendbaar, de ministers verantwoordelijk.

 Het parlement bestaat uit de 2e en 1e Kamer. Samen heten ze de Staten- Generaal. De 2e Kamer is belangrijker omdat de leden ervan rechtstreeks worden gekozen en ook meer bevoegdheden hebben dan de leden van de 1e kamer.

 De grote lijnen van het regeringsbeleid liggen vast in het regeerakkoord. Deze beleidslijnen worden door ambtenaren uitgewerkt in wetsvoorstellen. Een wetsvoorstel gaat altijd eerst voor advies naar de Raad van State.

De Tweede Kamer telt 150 leden en hebben een fulltimebaan aan hun lidmaatschap, deze hebben twee taken:
- Ze zijn medewetgever: samen met de regering wetten maken en die goedkeuren
- de regering controleren.

 Medewetgeving, een aantal rechten om de taak te kunnen vervullen
• Stemrecht: De Tweede kamer kan wetsvoorstellen van de regering verwerpen of aannemen.
• Recht van amendement: De Tweede Kamer kan ook wijzigingen in een wetsvoorstel aanbrengen.
• Recht van initiatief: De Tweede Kamer mag ook wetsvoorstellen indienen.
• Budgetrecht: De Tweede Kamer heeft het recht in en tussen de verschillende begrotingsposten te schuiven. De 2e kamer heeft het recht om de begroting goed te keuren of te verwerpen of er wijzigingen in aan te brengen.

Beleid ministers controleren zijn er de volgende rechten
• Recht van motie: In een motie doet de Tweede Kamer een uitspraak. Je hebt motie van treurnis, afkeuring en wantrouwen (ministers treedt af)
• Vragenrecht: De Tweede Kamer heeft het recht om vragen te stellen aan de regering. Dinsdag is er ook het vragenuurtje.
• Recht van interpellatie: Als een Kamerlid op korte termijn een specifiek onderwerp wil bespreken kan hij een interpellatie of spoeddebat aanvragen die genoodzaakt is te bespreken.
• Recht van enquête: Dit geeft de Tweede Kamer de mogelijkheid zelfstandig een onderzoek in te stellen als zij naar haar mening niet voldoende informatie krijgt of heeft gekregen. Zo kan er naar de rol van regering en overheid gekeken worden.

Senaat = Eerste Kamer. Deze telt 75 leden. Dit is in tegenstelling tot de Tweede Kamer een deeltijdfunctie. Ze vergaderen eenmaal per week. Hun deskundigheid op dat werkgebied is vaak de reden waarom zij op de kandidatenlijst zijn geplaatst. De worden niet rechtstreeks door het volk gekozen, maar indirect, door de leden van de Provinciale Staten. De taak van de Eerste Kamer is veel beperkter omdat ze alleen in zijn geheel wetsvoorstellen mogen aannemen en verwerpen. De senaat heeft geen recht van initiatief en amendement. De senaat moet wetsvoorstellen toetsen aan staatrechtelijke normen en regels van behoorlijke wetgeving. De 1e kamer doet eigenlijk laatste controle. De Eerste Kamer heeft wel het recht om schriftelijke vragen te stellen, het recht van interpellatie en het recht van enquête.

 Hoe komt een wet tot stand: initiatief à ontwerp à advisering door de Raad van State à behandeling door de 2e Kamer à behandeling door de 1e Kamer à ondertekening à publicatie in het Staatsblad

Soms neemt de regering besluiten zonder dat de 2e kamer en 1e kamer zich erover uitspreken. Dit is het geval bij Koninklijke besluiten en bij zogenaamde algemene maatregel van bestuur.

 De 1e kamer en 2e kamer controleren de ministers dus kunnen ministers niet tegelijkertijd lid zijn van het parlement.

 Dualisme: duidelijke taakverdeling tussen regering en parlement die voortvloeit uit het principe trias politica. Wetgevende macht – zowel ministers en het parlement, uitvoerende macht – ministers en rechterlijke macht – onafhankelijke rechters.

De taakverdeling tussen wetgevende en uitvoerende macht is voor alle bestuurslagen dezelfde. Wetgevende macht stelt wetten en regels vast, de uitvoerende macht voert ze uit.

Kenmerkend voor de Nederlandse politiek is de bereidheid tot overleg en het sluiten van compromissen. Dit wordt ook wel het poldermodel genoemd. De naam vindt zijn oorsprong in het Akkoord van Wassenaar, dat in 1982 gesloten werd tussen werkgevers –en werknemersorganisaties. Toen gingen werkgevers akkoord met minder werktijd en minder loon. Ieder leverde wat in en kreeg er wat voor terug en dat is polderen.

§7:

Er zijn in Nederland drie bestuurslagen van politieke besluitvorming:

Er zijn in Nederland drie bestuurslagen van politieke besluitvorming:

·       Het Rijk

·       De provincie

·       De gemeente

De rijksoverheid stelt in grote lijnen het beleid van ons land vast, maar niet alles kan en hoeft in Den Haag beslist te worden -> Subsidiariteitsbeginsel.

Decentraal wat kan en centraal wat moet. Reden om te delegeren:

·       Elke provincie en/of gemeente heeft haar eigen specifieke problemen die soms lastig te vergelijken zijn en die daarom het beste lokaal kunnen worden aangepakt.

·       Op deze manier hebben de inwoners van de verschillende provincies en gemeenten meer mogelijkheden om hun democratische rechten in praktijk te brengen. Het lost in veel gevallen het democratische dilemma op van de vraag op welke manier de effectiviteit van politieke besluitvorming enerzijds en het debat daarover anderzijds het beste gewaarborgd zijn.

De belangrijkste taken van de provincie liggen op de terreinen ruimtelijke ordening en milieu. Elke vier jaar zijn er verkiezingen voor de Provinciale Staten. De gedeputeerden worden voorgedragen door de partijen in de Provinciale Staten die samen een coalitie hebben gevormd. Voorzitter van zowel Gedeputeerde Staten als Provinciale Staten is de commissaris van de koning(in). Hij of zij wordt niet gekozen maar benoemd.

De bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat, is de gemeente. Het is verantwoordelijk voor een ordelijk verloop van het openbare leven in een gemeente. Daarnaast hebben gemeenten in het kader van de decentralisatie veel nieuwe taken gekregen. Verder vult de gemeente de provinciale structuurvisie gedetailleerd in d.m.v. bestemmingsplannen.

De gemeenteraad neemt de belangrijkst besluiten in de gemeente. Raadsleden worden, net als de Provinciale Staten en de 2e Kamer, elke 4 jaar rechtstreeks gekozen. Aan de gemeenteraadsverkiezingen mogen ook mensen meedoen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben, mits ze min 5 jaar in NL wonen. Het dagelijkse bestuur van de gemeenten is in handen van het college van burgemeester en wethouders, afgekort B en W. het college heeft vooral een uitvoerende taak. Hier geldt dualisme: de gemeenteraad controleert het college van B e W. wethouders zijn dus geen lid van de gemeenteraad. De burgemeester wordt voor 6 jaar benoemd.

De samenvoeging van gemeenten heeft als doel om enerzijds de gemeentelijke kosten te verlagen en anderzijds de bestuurskracht ban gemeenten te vergroten. Omdat gemeenten zich steeds vaker moeten verantwoorden voor hun prestaties is goede service van groot belang. Ook publiciteit speelt daarbij een rol.

Kernzijde van de gemeentelijke herindeling is de groeiende kloof tussen burgers en bestuur.

Hoewel provincies en gemeenten dus een zekere bestuurlijke autonomie hebben, zijn zij tegelijkertijd op allerlei gebieden met handen en voeten gevonden aan wat in Den Haag wordt beslist.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.