Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Mens en werk h3 1-3

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1082 woorden
  • 13 mei 2003
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Maatschappijleer Mens en Werk H3 1-3
P1 Wat is arbeid?
Arbeid > alle activiteiten die nut opleveren voor degene die haar verricht, voor diens naaste omgeving en/of voor de samenleving als geheel. 'Nut' > gewoonlijk economisch nut > waarbij ook sociaal of psychisch nut >vrijwilligerswerk > b.v. bejaardentehuis > sociaal > bejaarden, psychisch > vrijwilligers > voldoening
De definitie is breed gekozen, zodat er naast betaalde ook onbetaalde arbeid eronder valt. Deze definitie maakt een precies onderscheid tussen arbeid en vrije tijd moeilijk. Materiële functies van arbeid: het verdienen van inkomen
voorzien in levensonderhoud

Immateriële functies van arbeid
maatschappelijke status
zelfontplooiing en creativiteit
levensgeluk
sociale contacten
Deze functies lijken misschien vanzelfsprekend. Maar in de geschiedenis is arbeid niet altijd zo positief gewaardeerd
Arbeid: last of lust? Tijd Werk
Griekse + Romeinse Last
Middeleeuwen (500-1500) Last
Reformatie + Kapitalisme Lust
Calvinisme (1540) Lust
Kapitalisme (16e eeuw) Lust
Renaissance (14e – 16e eeuw ) Lust
Verlichting (18e eeuw) Lust
De Industrialisatie (18e eeuw) Last
Arbeidsethos is de betekenis die mensen aan arbeid toekennen. Drie typen arbeidsethos
1. Traditioneel arbeidsethos (wederopbouw na WO2) > arbeid centrale levenswaarde > het verrichten van arbeid behoort tot het wezenlijke van het menszijn en de arbeidsplicht geldt voor iedereen > nadruk op de waarde van (betaalde) arbeid > arbeid is goed voor mens en maatschappij > nuttig maken voor maatschappij, maar ook plezier aan beleven > arbeid geeft erkenning en waardering zowel materieel (inkomen) als immaterieel (status, prestige) > lustkanten belangrijker dan lastkanten
2. Kritisch arbeidsethos (helft 1970) > arbeid wel belangrijk maar met kritische kanttekeningen > de intrinsieke waarde wordt gerelativeerd > arbeid niet alleen zaligmakend > overwaardering kan ten koste gaan van andere zaken > vooral jongeren kunnen deze houding aannemen > zij hebben behoefte aan ruimte voor eigen levenstijl > aanhangers van deze arbeidsethos staan ook kritisch tegenover de waarderingsverschillen tussen betaalde en onbetaalde arbeid > vrijwilligerswerk e.d. wordt volgens hun ondergewaardeerd

3. Alternatief arbeidsethos (helft 1970) > arbeid betekent weinig > onderschrijven wel de kanttekeningen van het kritische arbeidsethos, maar relativeren arbeid veel sterker > meer vrije tijd om naar eigen goeddunken inhoud te geven aan je leven
De keuze voor een bepaalde arbeidsethos is afhankelijk van iemands positie in de samenleving en haar/zijn ervaringen P2 Wat is een arbeidssamenleving? 1948>VN>Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
Deze verklaring bevat naast klassieke vrijheidsrechten ook sociale grondrechten. sociale grondrechten: recht op sociale zekerheid
onderwijs
gezondheidszorg
arbeid
vrije keuze van beroep
rechtvaardige en gunstige arbeidsvoorwaarden
bescherming tegen werkloosheid
recht om een vakbond op te richten en er lid van worden
Arbeidssamenleving; als arbeid een centrale plaats inneemt
Dit betekent niet dat het merendeel van de bevolking betaalde arbeid verricht
OESO; Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling > VS, vrijwel alle West-Europese landen, Canada, Australië, Nieuw Zeeland, Japan en Zuid Korea zijn OESOlid
1874> Kinderwetje Van Houten > beperkingen voor kinderarbeid

1900> invoering verlening van de leerplicht
3 fasen van de levensloop van burgers
1. voorbereiding op het arbeidsleven d.m.v/ socialisatie en scholing
2. het feitelijke arbeidsleven
3. uittreding uit het arbeidsleven, de pensionering
15-65 jaar > potentiële beroepsbevolking > niet iedereen werkt
partialiteit; slechts een beperkt deel van de potentiële beroepsbevolking wordt voor een beperkte tijd als betaalde arbeidskracht geselecteerd. sectoriale verschuiving; In de loop van de industrialisatie verschuift aanvankelijk de werkgelegenhaid van de primaire sector naar de secundaire sector. In een later stadium wordt de secundaire weer kleiner en bieden de tertiare en quartaire sector steeds meer werk. > dit leidt tot hevige discussies
technologische ontwikkeling; de automatisering doet zijn intrede> meer geschoold personeel nodig
De 4 sectoren
primaire > agrarische
secundaire > industriële
tertaire > commerciële dienstverlening
quartaire > niet-commerciële dienstverlening
Werkloosheid
Werkloosheid treedt op als er meer aanbod van mensen is dan de vraag van werkgevers. Werkloosheid te verdelen in 4 groepen
conjuncturele werkloosheid; tijdelijke neergang in de economie > vraag naar arbeidskrachten is te laag om iedereen werk te bieden
structurele werkloosheid; een blijvend verschil tussen vraag en aanbod

seizoenswerkloosheid; ontstaan omdat er in de winter bijvoorbeeld minder werk is
frictiewerkloosheid; ontstaan door een overbruggingstijd die nodig is om een baan te vinden
Vrije tijd
vrije tijd; dat deel van het dagelijkse leven dat naar eigen goeddunken kan worden ingericht. > voor de meeste mensen pas in de industralisatie ontstaan. 1919 > de 8-urige werkdag en de 45-urige werkweek opgenomen in de arbeidswet
3 functies van vrije tijd
recreatieve functie; uitrusten van de werkzaamheid/werkzaamheden. Uitrusten d.m.v. sport uit te oefenen (actief) of naar sport op tv te kijken (inactief) creatieve functie; ontplooien in de vrije tijd b.v. schilderen, fotograferen
ontwikkelingsfunctie; verdere 'scholing', cursus
commercie heeft zich ook op de vrije tijd gestort d.m.v. campings, recreatieparken
vanaf de jaren 1960 gaat de jeugd eigen vrije tijd inrichten P3 3.1 Liberalen Visie: Uitgangspunten voor liberalen bij de beoordeling van sociaal economische vraagstukken: -Zij zijn voorstander van een markteconomie. -Zij zijn vóór vrije ondernemingsgewijze productie. Burgers dienen zelf te bepalen wat zij op de markt willen brengen. -Zij zijn voor concurrentie, zowel in de productie als op de arbeidsmarkt. Volgens hun leidt concurrentie tot betere prestaties. -Zij zijn voor het terugdringen van de rol van de overheid. Volgens hun kan dat een belemmering vormen voor het initiatief van de burgers. Het verschil tussen sociaal liberalen en laissez faire liberalen is: Sociaal liberalen achten een grotere rol voor de overheid weggelegd en laissez faire liberalen vatten de rol van de overheid minimalistisch op. 3.2 Sociaal-Democratische Visie: Hun uitgangspunten: -Zij zin voor spreiding van kennis, inkomen en macht. Met een ongelijke verdeling hiervan veroorzaak je ongewenste verschillen tussen mensen. -Zij zin voor een zekere mate van planning. De economie en de arbeidsmarkt functioneren niet automatisch zoals de liberalen denken. -Zij zijn voor selectieve groei. Economische groei is niet altijd welkom. -Zij zijn voor democratisering. De sociale ongelijkheid in bedrijven over medezeggenschap moet worden verandert.
3.3 Christen-Democratische Visie: Hun uitgangspunten: -Zij zijn voor gespreide verantwoordelijkheid. Ook burgers hebben naast de overheid een verantwoordelijkheid. -Zij zijn voor rentmeesterschap. Mensen moeten meer verantwoordelijkheid krijgen. -Zij zijn voor gerechtigheid. Men moet volgens Gods wetten de gerechtigheid in het oog te houden. -Zij zijn voor solidariteit. Men moet het overtollige overvloeden aan de armen geven. Dus de overheid moet maar een beperkte rol spelen op het sociaal-economische terrein. 3.4 Ecologische Visie: Hun uitgangspunten: -Zij vinden economie van het genoeg. Men zet vraagtekens bij het ongebreidelde economische groeisteven in de westerse samenleving. -Zij vinden kleinschaligheid. De grootschalige productieprocessen hebben geleid tot een onnoemlijk aanbod van allerhande, deels nutteloze, producten en een gigantische vervuiling en verspilling -Zij vinden kringloopeconomie. Veel producten worden in een vroegtijdig stadium afgedankt, naar de enorme afvalbergen en verbrandingsovens vervoerd en vervangen door andere producten. Dus de overheid, het bedrijfsleven en de consumenten dienen hoge prioriteit te geven aan een duurzame economie.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.