Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Massamedia

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 4481 woorden
  • 21 mei 2005
  • 32 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
32 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Maatschappijleer: Massamedia §1 Socialisatie en Cultuur Analyseschema
1. Probleem
2. Belangen
3. Waarden & normen
4. Overheid & politieke partijen
5. Vergelijkende invalshoek
6. Samenvatting & eigen mening
Ons leven bestaat voor een groot deel uit interacties: gesprekken voeren, uitgaan, blik wisselen, enz. De uitkomst hiervan is vaak onvoorspelbaar, maar soms voorspelbaar omdat er allerlei normen of gedragsregels worden afgesproken. Als we langdurig met elkaar te maken hebben, worden deze afspraken gemeenschappelijker: eigen cultuur wordt ontwikkeld. Cultuur: alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen. Alle mensen zijn wezenlijk van anderen afhankelijk/interdependent. De verschillende soorten afhankelijkheid kunnen we rangschikken in vier soorten bindingen; affectieve, economische, cognitieve en politieke. Affectieve bindingen hebben betrekking op de behoefte aan vriendschap en liefde, die we van jongs af aan proberen te vervullen. Economische bindingen houden verband met alle handelingen die we verrichten om ons in levensonderhoud te voorzien. Cognitieve bindingen zorgen voor leerprocessen die we doormaken. Politieke bindingen komen voort uit het feit dat we als burgers veel dingen niet zelf kunnen regelen. We hebben een bestuursapparaat nodig. Cultuur staat tegenover natuur: datgene wat aangeboren is. Nature-nurture-debat: de vraag of menselijk gedrag meer bepaald wordt door aangeboren of aangeleerde kenmerken. Nature-aanhangers verklaren het menselijk gedrag vanuit twee basisdriften in ieder mens: het streven naar eenwording met medemensen en de destructieve neiging. Nurture-aanhangers benadrukken dat menselijk gedrag is aangeleerd. Mensen ontwikkelen in iedere samenleving normen (gedragsregels) en waarden (principes). Rood-wit-blauw is een symbool van de Nederlandse cultuur. Culturen zijn dynamisch en verschillen per plaats, tijd en groep. Binnen culturen ontwikkelen zich verschi8llende rolpatronen: maatschappelijke opvattingen over de manier waarop je je in een bepaalde rol behoort te gedragen. Socioloog Goffman: iedereen is in elk contact met anderen erop gericht om een bepaalde persoon te zijn, die samenhangt met al dan niet uitgesproken onderlinge verwachtingen in die ene specifieke situatie. De manier waarop wij ons in een rol naar buiten toe laten zien, de presentation of the self, wordt sterk beïnvloed door maatschappelijke opvattingen over de manier waarop je je in een bepaalde rol dient te gedragen. Goffman zegt dat we voortdurend een masker dragen die we in elke situatie kunnen verwisselen om geloofwaardig over te komen: impression management. Frontstage: zoals je je presenteert tegenover anderen. Backstage: je werkelijke gevoelens. Rolconflict treedt op wanneer iemand met tegenstrijdige verwachtingen wordt geconfronteerd. Nederland heeft een verscheidenheid aan cultuurgroepen en is daarom een multiculturele samenleving. Over het algemeen delen deze cultuurgroepen de meest essentiële waarden en normen die in Nederland als geheel gelden. Dominante cultuur: cultuur wordt gedragen door een groep die binnen een samenleving overheersend is. Nederlanders staan bekend als een tolerant volk. Er komen ook subculturen voor in Nederland: binnen een groep wijken normen, waarden en andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen af van de dominante cultuur. Subcultuur hoeft niet strijdig te zijn met de dominante cultuur. Dat is wel zo bij tegencultuur: mensen verzetten zich tegen de dominante cultuur of vormen daar een bedreiging voor, bijv. zijn de feministen in de jaren ’60. De tegencultuur was ook een uiting van een generatieconflict. In onze tijd zijn antiglobalisten een voorbeeld van een tegencultuur: zij zijn tegenstander van dominante normen en waarden zoals het streven naar economische groei en de overheersende rol van de westerse landen in de wereld. Bedrijfscultuur: alle waarden en normen en gewoonten die er in een bedrijf gelden. Jeugdculturen zijn ontstaan na WO II, toen de welvaart toe nam. Jongeren kregen meer vrije tijd en meer geld te besteden. Jeugdculturen ontstaan ook doordat jongeren een eigen leefstijl willen die anders is dan de leefwijze van hun ouders. Jongeren hebben ook behoefte aan geborgenheid van een groep. Rappers zingen over maatschappelijke problemen zoals racisme. Ze hebben een eigen soort kleding, een speciale taal en eigen muziek. In Europa is de housecultuur ontstaan door de danscultuur. Het ging om nummers met een snel dansritme. Studentikoze: kakkers
Alternatievelingen: hippies, dreadlocks, gekleurd haar, hangers en kettingen. Gothic: zwarte kleding en witte gezichten. Een cultuur onder de jongeren veroudert snel. Jongeren willen een eigen wereld waar volwassenen niets mee te maken hebben. Etnische culturen vormen speciale, plaatsgebonden subculturen. In Nederlands zijn zij in de minderheid, maar in het land van herkomst maken zij deel uit van de dominante cultuur. De eerste groep die zich in Nederland vestigde na WO II, werd gevormd door mensen uit de Nederlandse koloniën. Het waren gastarbeiders. De laatste jaren komen er vooral vluchtelingen op zoek naar veiligheid en mensen die komen om een gezin te stichten. De meeste etnische subculturen integreren in de Nederlandse samenleving: ze nemen een deel van de dominante cultuur over, maar behouden ook voor een deel hun eigen cultuur. Cultuur vormt een gedragsregulerend kader: het biedt mogelijkheden om met anderen te communiceren, maar cultuur legt ook beperkingen op aan het gedrag. Belangrijkste kenmerken van een cultuur worden telkens aan nieuwe leden overgedragen. Dit verloopt via socialisatie, enculturatie, acculturatie, sociale controle en internalisatie. Socialisatie is het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Het doel van socialisatie is aanpassing van het individu aan zijn omgeving, maar ook de instandhouding en continuering van de cultuur over een periode van vele jaren. Bij cultuuroverdracht maken we onderscheid tussen twee vormen: enculturatie (aanleren van cultuurkenmerken in de samenleving of het milieu waarin men is geboren) en acculturatie (het later aanleren van de kenmerken van een cultuur waar men niet oorspronkelijk toe behoort). Enculturatie is veel effectiever. De rol van het gezin in het socialisatieproces wordt naarmate het kind ouder wordt, aangevuld in andere situaties. Socialiserende instituties: instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. Onder collectieve gedragspatronen verstaan we gemeenschappelijke gebeurtenissen als carnaval, verkiezingen en Prinsjesdag. Er zijn verschillende socialiserende instituties: - gezin - school - werk - maatschappelijke groeperingen - overheid - vriendenkring - media

Sociale controle: wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. Deze is formeel wanneer deze is gebaseerd op geschreven regels. Informeel wanneer het gaat om beleefdheidsvormen en andere ongeschreven regels. Sociale controle vindt vaak plaats in de vorm van sancties. Er zijn vier vormen van maatregelen: - formele positieve sancties, zoals een diploma of een salarisverhoging na een promotie - formele negatieve sancties, zoals een boete of een gevangenisstraf - informele positieve sancties, zoals een compliment of een fooi - informele negatieve sancties, zoals een waarschuwing. Het doel van socialisatie en sociale controle is bereikt, wanneer er internalisatie van de cultuur plaatsvindt. Hiermee wordt bedoeld dat mensen zich sommige aspecten van hun cultuurgroep zo eigen hebben gemaakt, dat zij zich automatisch gaan gedragen zoals de groep dat verlangt. Voorbeelden zijn: dragen van bepaalde kleding, elkaar begroeten, enz. (zie schema pag 80). §2 Media en communicatie Communicatie: het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger. Als de ontvanger op een boodschap reageert ontstaat er feedback. Binnen het communicatieproces vindt encoderen (een zender verpakt een boodschap in een bepaalde vorm of code) en decoderen (ontvanger vertaalt deze informatie en interpreteert deze) plaats. Misverstanden ontstaan als zender en ontvanger boodschappen uitwisselen vanuit een verschillend referentiekader. (schema zie pag 82) De mens is een sociaal wezen; het is onmogelijk om niet te communiceren. Communicatie heeft ook economische aspecten. Nederland is veranderd in een informatiemaatschappij, een samenleving waar communicatie en informatieoverdracht de basis van de meeste economische activiteiten vormen. Binnen de informatiesector vallen computerbedrijven, uitgevers, persbureau’s, enz. Informatie is een product geworden en informatiegoederen zijn belangrijke maatschappelijke goederen geworden. Er zijn verschillende soorten communicatie: - Directe en indirecte communicatie: bij directe is er sprake van face-to-face-contact - Eenzijdige en meerzijdige communicatie: bij eenzijdige is er sprake van eenrichtingsverkeer, zoals bij kranten en films bijv. Meerzijdig betekent dat deelnemers zowel zender als ontvanger zijn. - Verbale en non-verbale communicatie. Bij non-verbaal wordt informatie overgebracht via symbolen, tekeningen en lichaamstaal. - Interpersoonlijke communicatie en massacommunicatie. Interpersoonlijk: informatie wordt uitgewisseld tussen een klein aantal personen. Er is sprake van directe verbale communicatie en/of non-verbale feedback. Massamedia beheerst veel meer dan vroeger ons dagelijks leven doordat de invloed van de massamedia, de dragers van openbare boodschappen, is toegenomen. Massamedia zijn niet meer weg te denken uit het leven van alledag en hebben een aantal gemeenschappelijke kenmerken: - Informatie die ze overbrengen is bedoeld voor een groot en anoniem publiek. - Informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk - Relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk - Communicatie verloopt meestal eenzijdig - Ontvanger kan in de meeste gevallen alleen indirect en achteraf reageren. Massamedia brengen talloze boodschappen over: - Amusement - Nieuws - Reclame - Meningsvorming - Kunst - Educatie en onderwijs
Informatie omvat kennis en nieuws. Kennis: informatie die al bekend is. Nieuws: informatie over recente feiten die nog onbekend zijn bij het grote publiek. Dit zijn subjectieve begrippen, want niet iedereen heeft dezelfde kennis en wat voor de een nieuws is kan voor de ander al bekend zijn. Boodschappen van de media hebben verschillende functies voor ons: - informatieve functie, waarmee media beantwoorden aan de behoefte aan: • informatie, educatie, hulp bij opinie- of meningsvorming. - sociale functie, waardoor media zorgen dat individuen: • met anderen kunnen meepraten, hun eenzaamheid kunnen verdrijven - recreatieve functie, warbij de media voorzien in de behoefte aan: • ontspanning, gezelligheid en tijdverdrijf, spanning, sensatie en romantiek. Massamedia hebben ook maatschappelijke functies: - Politiek-informatieve functie. - Spreekbuisfunctie - Controlefunctie - Commentaarfunctie - Socialiserende functie §3 Soorten media Computers, cd-rom’s en internet zijn zowel gedrukte als audiovisuele media, maar ze zijn ook nieuw omdat het onderscheid tussen zender en ontvanger vervaagt. Gedrukte media: - kranten - tijdschriften - huis-aan-huisbladen - boeken
In Nederland zijn er zo’n veertig dagbladen. Je hebt landelijke en regionale dagbladen. Landelijke dagbladen verschillen van elkaar. Dit heeft te maken met de identiteit en politieke kleur van de krant: - Algemene kranten en richtingskranten; algemeen is niet gebonden aan een levensbeschouwelijke of politieke richting. - Progressieve kranten en conservatieve kranten; progressieve hechten waarde aan maatschappelijke verandering, zijn vernieuwingsgezind en worden ook wel links genoemd. Conservatieve hechten waarde aan tradities en zijn behoudend. - Populaire kranten en kwaliteitskranten; populaire kranten of massakranten richten zich vooral op het grote publiek (Telegraaf en AD). Kwaliteitskranten worden ook wel kaderkranten genoemd; het beter opgeleide personeel leest deze kranten (NRC Handelsblad). De grootste en bekendste Nederlandse dagbladen zijn: - De Telegraaf: sensationeel, maar goede buitenlandredactie en uitgebreid financieel nieuws. Politiek gezien is deze krant rechts; wat blijkt uit de grote aandacht voor criminaliteit en veiligheid. - Het Algemeen Dagblad: is gespecialiseerd in het duidelijk brengen van ingewikkelde zaken door veel gebruik te maken van verhelderende tekeningen, grafieken en overzichtelijke tabellen. Het AD is niet uitgesproken rechts of links. - Volkskrant: katholieke krant, die zich richt op de arbeiders. Nu meer progressief en intellectueel karakter. Redactie besteedt veel aandacht aan onderwijs en gezondheidszorg. - NRC Handelsblad: links-liberale krant die bekend staat om gedegen economische, politieke en culturele beschouwingen. Enige landelijke avondkrant. - Trouw: protestants-christelijke krant met veel aandacht voor onderwijs, bezinning en derdewereldproblemen. - Metro en Sp!ts: gratis op grote stations. Plaatsen korte persberichten en hebben weinig eigen journalisten. Sp!ts is eigendom van de Telegraaf. Tijdschriften zijn bedoeld voor een bepaalde doelgroep. We maken bij tijdschriften een onderscheid tussen: - Jongerenbladen - Familiebladen - Roddelbladen - Special-interest bladen - Vakbladen - Opiniebladen - Omroepgidsen
Audiovisuele media communiceren via geluid en bewegende beelden met de massa. Communicatie is meestal eenzijdig, omdat er minder makkelijk feedback mogelijk is. Vier soorten televisie- en radiozenders: - landelijke publieke omroepen - regionale en lokale publieke omroepen - landelijke commerciële omroepen - buitenlandse omroepen
Landelijke publieke omroepen zenden uit op Nederland 1,2 en 3. Meeste zijn opgericht in de jaren ’20. Zo ontstonden er: - KRO (katholiek) - NCRV (protestants-christelijk) - VPRO (hervormd) - VARA (socialistisch) - AVRO (algemeen) Er zijn ook omroepen, zoals de NOS en de NPS die nieuwsprogramma’s maken. In de Mediawet is vastgelegd dat publieke omroepen een deel van hun zendtijd moeten besteden aan culturele of informatieve programma’s. Publieke omroepen zijn ideële instellingen en zijn niet bedoeld om winst te maken. Regionale en lokale omroepen brengen vooral plaatselijk nieuws. Commerciële omroepen zijn vrije ondernemingen die sterk marktgericht zijn. Hun enige inkomstenbron bestaat uit de opbrengst van reclameboodschappen. Ze zenden populaire programma’s uit zodat er veel mensen kijken, en adverteerders veel geld voor een spotje betalen. Er zijn nieuwe massamedia als cd-rom, dvd, het world-wide-web, e-mail en sms. Het belangrijkste verschil met de andere media zijn de mogelijkheden tot interactiviteit. Het onderscheid tussen zender en ontvanger dat nog bestaat bij kranten, radio en tv, wordt vervangen door zenders die ook ontvangen en ontvangers die ook zenders zijn. In 1993 werd het world wide web geïntroduceerd en ontstonden er gebruiksvriendelijke browsers. De laatste tijd groeit het aantal eZines, de digitale tijdschriften die via e-mail verzonden worden. Internet kent ook nieuwsgroepen, plaatsen op het net waar mensen samen praten over onderwerpen. WAP (Wireless Application Protocol) biedt de mogelijkheid om met een (mobiele) telefoon verbinding te maken met een beperkte versie van internet. Door de concurrentiestrijd tussen mediabedrijven zijn commerciële ondernemingen voor een groot deel van hun inkomsten afhankelijk van advertenties en reclame. We zien de laatste jaren bij de massamedia een aantal ontwikkelingen, zoals: - persconcentratie bij dagbladen - marktsegmentering bij tijdschriften - commercialisering bij tv - ontstaan van multinationale mediabedrijven
Het aantal zelfstandige kranten, evenals het aantal uitgevers, is de laatste jaren sterk teruggelopen. Alle landelijke dagbladen, met uitzondering van De Telegraaf, zijn in handen van één bedrijf: PCM. Dit heet persconcentratie. Dit brengt het gevaar van monopolievorming met zich mee; als een uitgeverij (bijna) het volledige aanbod in handen heeft. Bij tijdschriften heeft het concern Sanoma al ruim de helft in handen. Steeds meer tijschriften proberen één bepaalde doelgroep te bereiken, zodat bedrijven heel gericht kunnen adverteren. Daarom is er een forse toename van bijv sportbladen, hobbybladen en roddelbladen. Bij de jeugdbladen is een ‘life-line’ van bladen ontwikkeld. Bij tv-zenders is met name tijdens prime time de concurrentie hoog en probeert men de ijkers bij andere zenders weg te trekken. De zenders trachten ook grote publiekstrekkers bij elkaar weg te kopen. De marktgerichtheid van de commerciële zendorganisaties leidde eveneens tot de ontwikkeling van doelgroepenmedia. De laatste jaren ontstaan er samenwerkingsverbanden van kabelnetwerkexploitanten en informatieaanbieders zoals uitgeverijen, filmmaatschappijen en softwareontwikkelaars. Samensmelting van verschillende vormen van massamedia noem je mediaconcentratie. Publieke en commerciële omroepen vermengen oude en nieuwe media om via meerdere communicatiekanalen voor hun publiek bereikbaar te zijn en de mogelijkheden van interactiviteit te vergroten. Wereldwijd is er een tendens dat de massamedia beheerst worden door steeds minder mediaconcerns. Andere landen zijn voor Amerikaanse producten steeds belangrijker geworden.
§4 Hoe komt het nieuws tot stand? Selectiecriteria om een bericht op te nemen zijn: - Is het nieuwsfeit actueel? - Hoe uitzonderlijk is een bericht? - Is het nieuwsfeit interessant voor grote groepen mensen? - Hoe ingrijpend zijn de gevolgen van de gebeurtenis? - Gaat het nieuwsfeit over belangrijke of beroemde personen? - Voegt het nieuwsfeit iets toe aan het totaalinzicht in een bepaalde kwestie? - Is er beeldmateriaal bij? Nieuwsbronnen: - Personen en instellingen die uit eigen initiatief informatie aan journalisten verstrekken - Nieuwsgaring: eigen (gespecialiseerde) journalisten gaan zelf op zoek naar het nieuws - Persbureaus die nieuwsberichten via modem en fax sturen
Persbureaus zijn commerciële bedrijven die een groot aantal correspondenten in dienst hebben om nieuws te verzamelen. Ook kopen zij nieuwsberichten van andere, vaak kleinere persbureaus. Belangrijkste persbureaus voor de Nederlandse media zijn: - ANP - GDP - Haags Persbureau - Hollandse Hoogte - AP - Reuters - AFP - DPA
Tijdens een interview kan het voorkomen dat de geïnterviewde informatie aan de journalist geeft, die hij of zij liever niet gepubliceerd wil zien. Dit heet ‘off-the-record-informatie’. De meeste kranten, tijschriften of omroepen streven naar een duidelijk herkenbare identiteit, die blijkt uit: - keuze van onderwerpen door journalisten en de redactie - presentatie van het nieuws - eigen commentaar en analyses
Kwaliteit van berichtgeving hangt nauw samen met begrip objectiviteit; beschrijving van feiten en meningen die in overeenstemming is met de werkelijkheid. Volledige objectiviteit bestaat niet in de journalistiek. Nieuws wordt altijd geschreven vanuit een bepaald referentiekader; persoonlijke waarden en normen, eigen ervaringen en gewoonten spelen een rol. Om objectiviteit of betrouwbaarheid zo dicht mogelijk te benaderen, moeten journalisten in ieder geval: 1. een scheiding maken tussen feiten en meningen
2. het principe van hoor en wederhoor toepassen. 3. gebruikmaken van verschillende nieuwsbronnen en deze vermelden
4. over kennis van zaken beschikken. De leiding van een krant is gescheiden in twee aparte verantwoordelijkheden: - de directie is verantwoordelijk voor het zakelijke en financiële management - redactie heeft de inhoudelijke verantwoordelijkheid. Ook de identiteit van een krant staat in het redactiestatuut omschreven. (zie pag 101 voor overzicht) §5 Invloed van de media De massamedia hebben een grote invloed op het beeld dat wij van criminaliteit en de daders hebben. Daardoor wordt: - het vooroordeel gekweekt dat het vooral om zware en agressieve criminaliteit gaat en veel
minder om bijvoorbeeld witteboordencriminaliteit - de hoeveelheid agressieve criminaliteit veel hoger ingeschat dan het in werkelijkheid is - een stereotype van de misdadiger gegeven - bij de bestrijding van criminaliteit alleen gedacht aan strengere straffen, soms zelfs de
doodstraf. Een vooroordeel is een oordeel over iets of iemand dat niet op kennis van zaken berust. Stereotype: een vaststaand beeld, waarbij we aan een hele groep bepaalde kenmerken toeschrijven. Over hoeveelheid invloed de massamedia hebben op ons gedrag en hoe die beïnvloeding precies in zijn werk gaat, bestaat verschil van mening tussen wetenschappers. We behandelen vijf theorieën: 1. injectienaaldtheorie

2. multi-step-flow-theorie
3. cultivatietheorie
4. theorie van selectieve perceptie
5. agendatheorie
1. injectienaaldtheorie
In beginjaren massamedia geloofde men in de sterke macht van de media. Zij werd gezien als een injectienaald die het publiek ‘druppeltje voor druppeltje’ met bepaalde ideeën kon volspuiten. Het publiek zou de boodschap van de massamedia in zijn geheel overnemen. Propaganda is belangrijk: eenzijdige info wordt gegeven met als doel aanhangers voor een standpunt of zaak te winnen. Als er geen staatspropaganda is worden de mensen geïndoctrineerd: stelselmatig inprenten van ideeën. Op grotere schaal vindt in onze samenleving manipulatie plaats: het publiek krijgt vervormde info over een bepaalde kwestie, omdat met opzet feiten worden weggelaten of verdraaid zonder dat de ontvanger dit merkt. 2. multi-step-flow-theorie
De massamedia hebben meestal alleen een indirecte invloed. Deze beïnvloeding verloopt via bepaalde mensen uit onze naaste omgeving, opinieleiders; mensen die binnen een bepaalde kring veel gezag hebben. Hierbij gaat men uit van twee fasen: - eerste fase: opinieleiders ontwikkelen een duidelijke mening over bepaalde actuele info. Mensen om opinieleider hebben nog geen echte mening - tweede fase: mensen nemen de mening van hun opinieleider over. 3. cultivatietheorie
De tv speelt in onze tijd een dominante rol in het overdragen van cultuur, vooral bij fictieve programma’s. Mensen gaan de werkelijkheid verwisselen met een ‘televisiewerkelijkheid’. 4. theorie van de selectieve perceptie
Deze theorie benadrukt niet de macht van de zender, maar de rol van de mediagebruiker als ontvanger van boodschappen. Selectieve perceptie: elke informatie wordt altijd zodanig gevormd dat deze zo veel mogelijk past in ons referentiekader. Mensen nemen info nooit objectief waar, (perceptie; waarneming). Referentiekader: geheel van persoonlijke waarden, normen , kennis en ervaring. 5. Agendatheorie
Deze theorie benadrukt dat de mensen niet bepalen hóé mensen denken, maar hooguit waarover zij denken en met elkaar praten. De info die de media ons aanreiken, zet ons aan het denken, daarna vindt de meningsvorming plaats. De media beïnvloeden niet alleen de gespreksagenda van burgers, maar ook de politieke agenda.
§6 De media en de overheid De media werken grotendeels onafhankelijk van de overheid. Om het algemeen belang van de media te waarborgen treedt de overheid soms wel actief op, vanuit de volgende uitgangspunten: - recht op informatie - vrijheid van meningsuiting - bescherming van een pluriform aanbod
Goede informatie zorgt voor meer politieke betrokkenheid van burgers en maakt weloverwogen politieke keuzes mogelijk. Om het proces van politieke besluitvorming voor iedereen inzichtelijk te maken, is sinds 1980 de Wet Openbaarheid van Bestuur, van kracht. Deze verplicht de overheid tot het geven van info, tenzij het gaat om de staatsveiligheid of zaken rondom het koninklijk huis. In landen waar persvrijheid heerst, kunnen journalisten niet goed burgers informeren, politici controleren en kritiek geven op overheidsbeslissingen. Daarom is dat bij ons vastgelegd in de Grondwet. Je mag in Nederland echter geen discriminerende uitlatingen publiceren en de vrijheid van meningsuiting is dus gebonden aan regels. Ook onware, opruiende en onzedelijke publicaties of uitzendingen zijn verboden. Er zijn twee soorten censuur: - preventieve censuur: gebeurt vooraf en betekent het schrappen van zinsneden uit artikelen
of de verplichte publicatie van bepaalde info. - repressieve censuur: vindt achteraf plaats. Met de pluriformiteit van de massamedia wordt bedoeld dat er allerlei verschillende kranten, tijdschriften, omroepen, zenders en internetbedrijven aanwezig zijn. De overheid wil pluriformiteit beschermen zodat het publiek de kans krijgt verschillende soorten info met elkaar te vergelijken. De houding van de overheid tegenover de gedrukte pers wordt gekenmerkt door twee tegengestelde principes: - vrijemarktprincipe; bestaansrecht van bladen wordt overgelaten aan de vraag ervan. - bescherming van pluriformiteit; de overheid zorgt ervoor dat er voldoende bladen met een duidelijk verschillende ‘kleur’ te krijgen zijn. De overheid streeft naar gelijke publieke toegankelijkheid van de nieuwe media. Om internet voor iedereen bereikbaar te maken, heeft de overheid enkele maatregelen getroffen: - subsidies aan scholen om kinderen wegwijs te maken met computers - belastingmaatregelen om burgers in staat te stellen computers aan te schaffen - cursussen om personeel om te scholen
Het overheidsbeleid ten aanzien van de omroepen is de laatste eeuw aanzienlijk veranderd. Deze veranderingen waren het gevolg van ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving. De eerste omroepwet kwam tot stand in een tijd dat Nederland een verzuilde samenleving kende. Nu is de wet nogmaals veranderd, als gevolg van de commercialisering van de media. Omroepen zijn pas in de twintigste eeuw opgericht. De overheid ging zich steeds meer met het maatschappelijk leven bemoeiend. Dit leidde ertoe dat de overheid toestemming gaf voor oprichting van radio-omroepen. Ze mochten geen winst maken en kregen daarom alleen de vorm van een vereniging of stichting. Er werden voorwaarden vastgelegd waaraan ze moesten voldoen om uit te mogen zenden, de Omroepwet. Nederland heeft veel omroepen, omdat er tachtig jaar geleden een sterke verzuiling bestond. Het maatschappelijk leven werd bepaald door geloofs- en levensovertuigingen. De belangrijkste kerken en politieke richtingen hadden hun eigen scholen, sportverenigingen en vakbonden, kranten en omroepen. De KRO verdedigde katholieke opvattingen, en de VARA verkondigde alles wat socialistisch was. Vanaf eind jaren vijftig ontstond ontzuiling: mensen kregen minder behoefte om hun hele leven te laten bepalen door hun geloofs- of levensovertuiging. De kranten kregen het steeds moeilijker, maar het aantal omroepen werd uitgebreid. Er kwam meer zendtijd en er werd tv-reclame toegelaten, De Ster. In 1969 verschenen Veronica en de TROS. Men ging letten op kijk- en luistercijfers. Op prime time zond met vooral populaire programma’s uit; vertrossing. In 1988 werd de Omroepwet vervangen door de eerste Mediawet. Nederlandse commerciële omroepen waren verboden, maar buitenlandse bedrijven kregen vanwege een bepaling uit het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens toegang tot de kabel. Buitenlandse zenders als RTL 4 en MTV startten. Ook kregen vanaf toen commerciële zenders vanaf Nederlands grondgebied toegang tot de kabel. Hiermee was het duaal omroepbestel een feit: publieke omroepen en commerciële zenders waren toegestaan. Nederlandse commerciële en publieke zenders moeten in het bezit zijn van een uitzendvergunning. Enkele wetsbepalingen uit de Mediawet van 2002 die vooral betrekking hebben op publieke omroepen: - publieke omroep moet vorm hebben van een vereniging of stichting en heeft tot taak pluriforme programma’s van een kwalitatief hoog niveau te verzorgen. - tv-zendtijd wordt gebruikt voor een volledig programma. - omroep moet ten minste 50 procent van de tv-zendtijd besteden aan programmaonderdelen die kunnen worden aangemerkt als Europese producties. - beginnende publieke omroep moet 50.000 betalende leden hebben, een volledig erkende publieke omroep moet ten minste 300.000 leden hebben. - geestelijke en kerkelijke genootschappen, maatschappelijke organisaties en politieke partijen kunnen zendtijd toegewezen krijgen, zonder dat zij leden hebben. Commerciële zenders moeten zich houden aan de volgende bepalingen die vooral betrekking hebben op reclame: - gemiddeld mogen de publieke omroepen niet meer dan 6.5 procent van hun zendtijd beseden aan reclame. Een maximum van 12 minuten in één uur. Publieke omroepen mogen alleen reclameblokken uitzenden tussen de programma’s in, met uitzondering van bepaalde evenementen zoals voetbalwedstrijden. Commerciële omroepen mogen 15 procent van de zendtijd besteden aan reclame. - sponsoring is toegestaan voor culturele programma’s en voor een verslag of weergave van een sportevenement. - sluikreclame is verboden. Het is niet toegestaan om doelbewust een product of een productnaam te toten of te noemen, zonder dat het publiek weet dat het om reclame gaat. Sinds de jaren ’90 wil de overheid zich minder direct met bepaalde aspecten van de samenleving bemoeien: de terugtredende overheid. Zij laat zoveel mogelijk activiteiten over aan particuliere ondernemingen en organisaties. Tussen politieke partijen zijn er altijd verschillen van inzicht geweest over het te voeren mediabeleid. We beperken ons nu tot de standpunten van drie grote stromingen en partijen: - VVD is als voorstander van het vrijemarktdenken tegen subsidiering van de media. Vrije concurrentie staat garant voor een goede afstemming van het product op de wensen en behoeften van de kijkers en luisteraars. VVD is voorstander van duaal mediabestel, maar subsidiering van publieke omroepen mag minder worden. - PvdA bepleit regulerend optreden van de overheid, zoals kwaliteitscontrole en bewaking van de pluriformiteit in de mediawereld. Iedereen moet in Nederland in gelijke mate toegang hebben tot de nieuwe media. Ze vinden een ruime subsidiering voor publieke omroepen noodzakelijk. - CDA is voor regulerende overheid, maar vindt dat omroepen en kranten ook zelf hun verantwoordelijkheid dienen te nemen. CDA wijst op mediabeïnvloeding en is voorstander van een duaal omroepbestel met een sterke publieke omroep, maar neemt verder een tussenpositie in t.o.v. VVD en PvdA. Naast overheid en politieke partijen hebben ook direct betrokkenen visies op inrichting van omroepbestel: - De publieke omroepen
Pleiten voor behoud pluriformiteit. Ze stellen dat commercialisering tot meer oppervlakkigheid leidt. - De commerciële zenders
Vinden dat mensen volwassen genoeg zijn om zelf uit te maken waar ze naar kijken. Kijker bepaalt wat kwaliteit is en moet daarom uit een zo groot mogelijk aanbod kunnen kiezen. - Bedrijfsleven
Benadrukt dat commercialisering van de media tot vergroting van de keuzemogelijkheden voor de consument leidt. - Consument
Men wil minder reclame. Men wil een mix van kwalitatief hoogwaardige programma’s, spelletjes en amusement. Het lijkt erop dat duale omroepbestel een goede afspiegeling is van de wensen van de mediaconsument. Het mediabeleid zal steeds een onderwerp van discussie blijven. Daarvoor zijn twee redenen: - Sociaal-economische en technologische ontwikkelingen staan niet stil. - Bij media zijn zoveel mensen en belangengroepen betrokken, dat er nooit een eensluidende visie bereikt zal worden over de vraag in hoeverre en op welke manier de overheid zich met de media moet of mag bemoeien.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.