Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 3

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1638 woorden
  • 10 januari 2010
  • 45 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
45 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 3
§ 1 Democratie
• Democratie is een politiek stelsel dat het mogelijk maakt dat het volk mee bestuurt.
2 basiselementen voor democratie:
1) Alle volwassen inwoners hebben kiesrecht en kunnen hiermee invloed uitoefenen op de
besluitvorming.
2) In een aantal grondrechten is gewaarborgd dat je die invloed in vrijheid kunt uitoefenen.
Een democratie kan alleen functioneren als er sprake is van rechtspraak.
• In een democratie zijn mensen burgers die volkssoevereiniteit uitoefenen. Een meerderheidsbesluit is alleen democratisch als het aan de waardes gelijkheid en vrijheid voldoet:

- gelijkheid: burgers hebben gelijke rechten en er mag niet worden gediscrimineerd.
- vrijheid: burgers mogen zelf doen wat ze willen zolang ze daarmee de vrijheid van anderen
niet schaden.
• In een democratie worden conflicten erkend en gereguleerd. Veel soorten mensen -> hebben verschillende belangen.
• Democratie is een stelsel met ingebouwde maar onbeperkte onzekerheid.
• Belangrijke kenmerken van democratie staan vastgelegd in de grondwet:
1) Algemeen kiesrecht: alle volwassen mannen en vrouwen mogen stemmen, dit is geheim
tenzij ze dit vrijwillig vertellen.
2) Regelmatige verkiezingen: Om de 4 jaar kiezen burgers een nieuw parlement.
3) Vrijheid van meningsuiting: Mensen kunnen vrij hun mening geven via media. Er zijn wel
grenzen want er mag niet beledigd worden.
4) Vrijheid van vereniging en vergadering: Iedereen mag een vereniging oprichten en
demonstraties organiseren.
5) Machtenscheiding: tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.
• Directe (vertegenwoordigende) democratie = alle burgers praten en beslissen rechtstreeks mee.

Indirecte (representatieve) democratie = beslissingen worden genomen door de met kiesrecht verkozen vertegenwoordigers.
• Bij een dictatuur hebben inwoners weinig / geen invloed op de besluitvorming en geen rechten, maar plichten. Ze zijn geen burgers maar onderdanen. Leiders doen of er geen verschillen in belangen zijn en doen of het volk eensgezind is.
• Mensen die kritiek uiten in een dictatuur worden opgepakt, vermoord, gemarteld, bedreigd enz. Er worden wel verkiezingen gehouden maar ze kunnen maar op één presidentskandidaat stemmen. Het nieuws is vooral propaganda.
• Een dictatuur organiseert eigen vakbonden.
• In een dictatuur heerst er angst doordat als je iets te veel zegt, je gelijk opgepakt wordt. Hierdoor zwijgen de mensen over politiek. Omdat de mensen zwijgen worden de leiders heel machtig.
• We spreken van totalitaire dictatuur als ieders privéleven scherp in de gaten wordt gehouden.
• Als je veel geld hebt, niks zegt en niemand kent die zich verzet merk je weinig van de dictatuur.
• Sociale voorwaarden voor democratie:
1) Gunstige economische ontwikkeling: iedereen krijgt het wat beter en mensen hebben
geen behoefte aan ‘een sterke man’ die problemen met de harde hand aanpakt.

2) Sociaaleconomische gelijkheid: bij ongelijkheid keren mensen met lage inkomens zich af
van de politiek omdat ze niet serieus worden genomen.
3) Democratische politieke cultuur: conflicten worden beslecht door verkiezingen, discussies
en onderhandelingen en niet door geweld. Tolerantie is ook belangrijk; mensen moet ruimte

ruimte geven aan meningen waar ze het niet mee eens zijn.
4) Burgers hebben zich verenigd in organisaties op grond van ideeën of belangen, bijv.
vakbonden. Hiermee kunnen burgers ook buiten verkiezingen om invloed hebben op de
politiek.
5) Militairen hebben geen invloed op politiek, ze gehoorzamen de democratische
besluitvorming.
6) De staat functioneert goed, er worden goede diensten verleend niet te veel belangen van
één groep behartigt. Ambtenaren moet niet omkoopbaar zijn.
7) Er zijn geen hevige conflicten tussen etnische groepen of mensen met een verschillend
geloof.
• In dictaturen is het slecht gesteld met de sociale voorwaarden voor democratie. Daardoor kan een dictatuur niet gemakkelijk een goed functionerende democratische staat worden.

§ 2 Politieke stromingen en partijen
• Ideologieën zijn opvattingen over hoe de maatschappij functioneert, in de toekomst moet functioneren en wat de rol van de overheid daarbij moet zijn.
• Mensen met dezelfde ideologie vormen een politieke stroming.

• Een politieke partij is een georganiseerde groep mensen die:
1) Ideeën heeft over alle belangrijke beleidsterreinen zoals economie, gezondheidszorg,
milieu enz. Dit wordt het programma genoemd.
2) Kandidaten stelt bij verkiezingen.
• Linkse partijen willen dat de overheid ingrijpt om de sociale ongelijkheid te verminderen.
Rechtse partijen vrezen dat de vrijheid in gevaar komt als de overheid zich te veel bemoeit met de
sociaaleconomische zaken.
• Links = socialisten Rechts = liberalen
• Tussen links/rechts: christendemocratie (broederschap)

• Communisme: - gelijkheid
- in de 20e eeuw kwamen veel communisten aan de macht
- economie in staatshanden
- andere partijen verboden -> eenpartijdictatuur
- rond 1990 einde communisme
• Fascisme: - geen samenhangende ideeën
- antistroming, tegen vrijheid, gelijkheid en tolerantie
- sterke leider zorgt voor orde
- in de jaren 20 en 30 fascisten aan de macht

- agressief nationalisme -> WO II -> moord op 6 miljoen joden en vreemde groepen
• Liberalisme: - vrijheid
- individuen moeten hun eigen leven kunnen inrichten
- mensen kunnen kiezen voor abortus en euthanasie
- economische vrijheid
- overheid zorgt voor: veiligheid, infrastructuur, onderwijs en gezondheidszorg en
uitkeringen maar niet te royaal -> misbruik
- mensen met hoge inkomens moeten niet veel belasting betalen
- VVD en D66 (=sociaal / linksliberaal)
• Socialisme: - reactie op het liberalisme
- economische vrijheid -> uitbuiting arbeid -> overheid moet arbeiders beschermen
via wetten
- actieve overheid voor gelijke kansen
- mensen moet hoge inkomens moeten meer belasting betalen
- PvdA: vroeger=belangrijke rol opbouw verzorgingsstaat nu=minder overheids-
bemoeienis

- GroenLinks: milieuproblemen
- SP: arbeiders en uitkeringgerechtigden
• Christendemocratie: - inspiratie door de bijbel
- tussen liberalen en socialisten in
- solidariteit: problemen direct betrokken in overleg en in harmonie oplossen
- gezin als hoeksteen van de samenleving
- in principe tegen abortus en euthanasie
- vroeger = opbouw verzorgingsstaat nu = eigen verantwoordelijkheid mensen
- CDA, ChristenUnie en SGP
• Populisme: - met doet beroep op het volk
- politici moeten beter luisteren naar het volk
- LPF: minder criminaliteit, allochtonen moeten zich aanpassen, asielzoekers weren.
• Single-issuepartijen richten zich op één aspect.

§ 3 Verkiezingen en kiesstelsels
• Elke vier jaar kunnen Nederlanders rechtstreeks stemmen voor:
- De Tweede Kamer: belangrijkste onderdeel van het parlement

- Provinciale Staten: volksvertegenwoordiging in elk van de 12 provincies
- gemeenteraad: volksvertegenwoordiging in elk van de 450 gemeentes
- deelgemeenteraden: voor wijken van grote steden
- (eens in 5 jaar) Europees Parlement: volksvertegenwoordiging in de EU
• De leden van de Eerste Kamer worden door de Provinciale Staten gekozen.
• Nederlands vanaf 18 jaar hebben actief kiesrecht: ze morgen hun stem uitbrengen.
Ze hebben ook passief kiesrecht: ze kunnen worden gekozen als lid van de Tweede Kamer en andere volksvertegenwoordigingen.
• Kiezers kunnen één stem uitbrengen op een stembiljet waar een lijst op staat van alle partijen en hun kandidaten.

• In Nederland wordt veel geld uitgegeven aan verkiezingscampagnes omdat er steeds meer zwevende kiezers zijn. Er wordt ook steeds meer gebruik gemaakt van televisiedemocratie.
• Nederlanders hebben wel stemrecht maar geen opkomstplicht.
• Om te bepalen welke leden in de Tweede Kamer mogen zitten wordt gebruik gemaakt van evenredige vertegenwoordiging: het aantal zetels is evenredig aan het aantal stemmen.

§ 4 Regering en parlement
• Net als België, Spanje en Denemarken is Nederland een constitutionele monarchie: een staatsvorm met erfelijk koningschap , waarbij de bevoegdheden van de koning(in) beperkt zijn en vastgelegd zijn in de grondwet.

• De leiding van Nederland wordt aangeduid als regering, kabinet en ministerraad. Regering staat voor de 15 ministers en de koningin, ministerraad alleen voor de ministers en kabinet voor de ministers en de 15 staatssecretarissen.
• Het kabinet wordt geleid door de minister-president / premier.
• Ministers hebben de leiding over een ministerie en de staatssecretarissen die verantwoordelijk zijn voor een deel van het beleidsterrein van een ministerie.
• De regering maakt in grote lijnen haar plannen voor vier jaar bekend in het regeerakkoord. Dat wordt uitgewerkt in de miljoenennota en de troonrede.
• Om te mogen regeren in Nederland moet je een meerderheid van 76 zetels hebben. Hierbij moeten partijen onderling onderhandelen. Dit is de kabinetsformatie. De koningin moet iemand benoemen tot informateur, die kijkt wat er mogelijk is. Als dit positief is, benoemt de koningin een formateur die een nieuwe regering maakt. Zo’n regering die uit meerdere partijen bestaat is een coalitieregering.
• De Tweede Kamer heeft 150 direct gekozen leden en de Eerste Kamer heeft 75 indirect gekozen leden.
• Niet-regeringspartijen worden oppositiepartijen genoemd.
• De leden van een partij in de Tweede Kamer worden samen fractie genoemd en worden geleid door de fractievoorzitter.
• Voor de wetgeving heeft het parlement de volgende rechten:
- Begrotingsrecht: begroting moet voor iedere ministerie afzonderlijk als wet worden
goedgekeurd.
- Recht van amendement: Kamerleden van de Tweede Kamer kunnen bij meerderheid
van stemmen wetvoorstellen veranderen.
- Recht van initiatief: Kamerleden van de Tweede Kamer kunnen zelf een wetsontwerp
indienen.

• De weg van wetsontwerp:
1) De regering maakt een wetsontwerp. Ze moeten verplicht advies vragen aan de Raad
van State maar hoeven dit advies niet op te volgen.
2) De regering zendt het advies naar de Tweede Kamer -> fractiespecialisten bekijken
het en discussiëren met de minister over het wetsontwerp - > hele Tweede Kamer geeft
hun oordeel.
3) Wetsontwerp gaat naar de Eerste Kamer, zij morgen alleen ja of nee zeggen.
4) De minister en de koningin zetten hun handtekening onder de wet, als ze weigeren
moeten ze aftreden.

• Om de regering te controleren hebben de Eerste en de Tweede Kamer deze rechten:
- Recht van vragen stellen aan de regering.
- Het houden van een interpellatie: een spoeddebat waarbij een minister uitleg moet
komen geven.
- Recht van enquête: op een bepaald punt uitgebreid onderzoek instellen over iets wat is
fout gegaan.

• Als het kabinet een ernstige fout heeft gemaakt, kunnen ze een motie van wantrouwen indienen. Als het tegen één minister is gericht moet hij / zij aftreden. Als het tegen het hele kabinet is gericht moeten ze allemaal aftreden. Dan komt er een kabinetscrisis. Er moeten dan nieuwe verkiezingen worden gehouden.

§ 7 Massamedia en politiek
• Politieke functies van de massamedia:
1) Informatiefunctie: Op het journaal / krant zie je de belangrijkste problemen van een land
en de manier waarop het kabinet dit probeert op te lossen.
2) Platform/spreekbuisfunctie: platform voor meningen in de samenleving (ingezonden
brieven, discussierubrieken)
3) Controlefunctie: waakhond van de democratie.
4) Commentaarfunctie: commentaar op het nieuws door de hoofdredacteur
5) Onderzoeksfunctie: journalisten zoeken zaken tot op de bodem uit
• Beïnvloedingstheorieën van de massamedia:
1) Injectienaaldtheorie: Mensen worden gezien als domme sponzen, ze nemen alles
klakkeloos over.
2) Agendatheorie: Mensen praten wel over het nieuws, maar denken er verschillend over.
3) Selectieve perceptietheorie: De invloed van de massamedia is klein, want mensen nemen

alleen op wat ze zelf interessant vinden.
4) Two-step-flowtheorie: Mensen gaan uit van de opinieleiders en volgers.

REACTIES

B.

B.

Een samenvatting hoort niet langer te zijn dan het boek zelf.

13 jaar geleden

I.

I.

Dank je voor je samenvattiing! hij was enorm duidelijk! ^^
(en gelukkig niet TE lang ...)

13 jaar geleden

J.

J.

ja ja blabla het is goed op deze formaat =-= anders maak je het toch zelf...

goede samenvattin!!

12 jaar geleden

L.

L.

me gusta, thanks !

11 jaar geleden

R.

R.

Dankjewel, goeie samenvatting!
@blabla Een dankjewel zou op z'n plek zijn in plaats van een klacht.

10 jaar geleden

Y.

Y.

@Blabla, vat jij maar eens n hoofdstuk van 50 blz. korter samen, ondankbare

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.