Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 2

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1749 woorden
  • 15 april 2008
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
4 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
H2 Politieke besluitvorming

§1 Democratie
Een staat heeft 3 kenmerken:
- Er is een precies afgebakend grondgebied.
- Binnen dat gebied woont een bevolking die vaak veel gemeenschappelijk heeft.
- De staat (overheid) heeft binnen dat gebied het hoogste gezag.
De overheid beschikt over macht, omdat zij burgers via straffen kan dwingen om zich aan de wetten te houden. We spreken van gezag als die macht als juist en redelijk wordt aanvaard.
De staat zorgt er ook voor dat conflicten binnen de perken worden gehouden. Politiek is alles wat met de overheid te maken heeft. De overheid voert een beleid. Dit betekent dat ze een bepaald doel probeert te bereiken door het doelgericht gebruik van bepaalde middelen.

Dictatuur: Als één persoon of een kleine groep mensen de macht in handen heeft. Daar hebben inwoners weinig rechten, maar voornamelijk plichten. Ze zijn onderdanen, ondergeschikt aan de staat.
Democratie: Burgers hebben invloed op de overheid. Ze mogen zeggen dat de overheid het verkeerd doet en anders moet handelen. De burgers hebben rechten en plichten.
In 1917 algemeen kiesrecht mannen, 1919 algemeen kiesrecht vrouwen.
Indirecte democratie: Het volk heerst niet rechtstreeks, maar via vertegenwoordigers.
Directe democratie: Alle burgers praten en beslissen rechtstreeks mee.
Referendum: Het volk mag rechtsreeks beslissen over een bepaalde kwestie.
In een democratie staan centraal:
- Gelijkheid: Alle burgers hebben gelijke rechten, er mag niet worden gediscrimineerd.
- Vrijheid: De burgers moeten hun eigen leven kunnen inrichten zoals zij dat willen. Zolang zij daarmee de vrijheid van andere burgers niet schaden, mag de overheid deze vrijheid niet beperken.
De belangrijkste kenmerken van een democratie zijn:
- Algemeen kiesrecht: Alle volwassen mannen en vrouwen mogen stemmen. Wat iemand stemt is geheim.
- Er zijn regelmatige verkiezingen. Elke 4 jaar kiezen we een volksvertegenwoordiging of parlement. Het parlement neemt besluiten over wetten en controleert de regering. De regering is het dagelijkse bestuur van een land en kan alleen regeren als de meerderheid van het parlement vertrouwen heeft in de regering.

- Vrijheid van meningsuiting. Mensen kunnen vrij hun mening geven, mondeling en via de media. Burgers kunnen verschillende standpunten horen en een eigen mening vormen. Alleen een onafhankelijke rechter mag iets verbeiden.
- Vrijheid van vereniging en vergadering. Iedereen mag een vereniging oprichten van mensen met dezelfde ideeën of belangen. Je mag ook bijeenkomsten en demonstraties organiseren.
- Er is een machtenscheiding.
Een goede democratie is ook een rechtsstaat. Dit betekent dat belangrijke rechten van alle burgers gegarandeerd zijn en dat iedereen zich aan de wetten moet houden, ook de overheid. Democratische regels werken alleen goed onder bepaalde omstandigheden. Dit zijn de sociale voorwaarden voor een democratie. De kans dat het goed gaat met een democratie is groot als:
- Gunstig sociaal-economische ontwikkeling.
- Sociaal-economische gelijkheid.
- Democratische politieke cultuur is. Conflicten worden opgelost met praten een onderhandelen en er wordt gebruik gemaakt van niet-gewapende middelen, zoals stakingen en demonstraties. Tolerantie is belangrijk.
- Burgers hebben zich verenigd in organisaties op grond van ideeën of belangen.
- Militairen hebben geen invloed op de politiek.
- De staat functioneert goed, verleend goede diensten en behartigt niet te veel de belangen van één groep.
- Er geen hevige conflicten zijn tussen etnische groepen of mensen van verschillende godsdiensten.

§2 Rechtsstaat
Kenmerken van een rechtsstaat:
- Alle burgers hebben gelijke rechten.
- De overheid en de burgers moeten zich aan de wetten houden.

- Er is een machtenscheiding.
- In de grondwet en internationale verdragen zijn de belangrijkste grondrechten opgenomen.
De belangrijkste grondrechten zijn:
- Vrijheid van godsdienst.
- Vrijheid van meningsuiting/drukpers.
- Vrijheid van vereniging, vergaderingen en demonstratie.
- Onaantastbaarheid van het lichaam.
- Bescherming tegen willekeurige huiszoeking.
- Brief-, telefoon- en telegraafgeheim.
Dit zijn klassieke mensenrechten. Er zijn ook sociale mensenrechten, zoals het recht op eten, gezondheidszorg, onderdak en onderwijs.

§3 Politieke stromingen en partijen
Ideologie: Opvatting over hoe de maatschappij nu en in de toekomst moet functioneren.
Politieke partij: Georganiseerde groep mensen die:
- ideeën heeft over alle belangrijke beleidsterreinen. Die ideeën heten het programma.
- kandidaten stelt bij verkiezingen.

Linkse partijen willen dat de overheid actief ingrijpt om sociale ongelijkheid te verminderen. Rechtse partijen vinden dat de vrijheid van mensen te veel in gevaar komt als de overheid zich teveel met sociaal-economische zaken bemoeit.
Het liberalisme hecht sterk aan vrijheid. De overheid mag de vrijheid van mensen niet beperken. Ook op economisch gebied is vrijheid belangrijk, dus geen hoge belastingen, zodat er goed met het buitenland geconcurreerd kan worden. De overheid moet zorgen voor de veiligheid, infrastructuur, onderwijs en gezondheidszorg. Uitkeringen zijn ook nodig, ze moeten alleen niet te hoog zijn. Liberale partijen zijn de VVD en D66. D66 is wat meer voor overheidsingrijpen en voor het referendum.
Het socialisme (sociaal-democratie) is een reactie op het liberalisme. Volgens socialisten leidt economische vrijheid tot uitbuiting van arbeiders. Daarom moet de overheid wetten maken om deze te beschermen. De overheid moet zorgen voor gelijke kansen en een rechtvaardige inkomensverdeling. Individuele vrijheid is ook belangrijk. Socialistische partijen zijn PvdA, SP en GroenLinks. De PvdA is wat meer liberaal. GL vestigt de aandacht op milieu problemen. De SP komt op voor arbeiders en uitkeringsgerechtigden.
De christen-democratie (confessionelen) laat zich inspireren door de bijbel. Zij zitten wat meer tussen het socialisme en het liberalisme in. Overheid, werkgevers en werknemers moeten het samen eens worden over het sociaal-economisch beleid. Ze benadrukken dat iedereen verantwoordelijk is voor het functioneren van de maatschappij. Ook het gezin is belangrijk. Partijen zijn CDA, SGP en CU. SGP is tegen abortus, euthanasie en het vrouwenkiesrecht. Het CDA is minder streng.
Er zijn ook one-issue partijen, zoals de PVD (sociaal) en de PVV (liberaal).

§4 Regering en parlement
Nederland is een constitutionele monarchie. De taken van de koningin staan in de grondwet. De ministers zijn verantwoordelijk voor alles wat de koningin zegt, ze is onschendbaar.
Elke 4 jaar kunnen de Nederlanders stemmen voor:
- De Tweede Kamer (onderdeel parlement/volksvertegenwoordiging).
- Provinciale Staten, volksvertegenwoordiging in elk van de 12 provincies.
- Gemeenteraad, volksvertegenwoordiging in elk van de gemeenten.
- Europees parlement, volksvertegenwoordiging in de EU (1x in de 5 jaar).
- Deelgemeenteraden voor wijken van grote gemeenten bv. van A’dam.
De Eerste Kamer + Tweede Kamer = parlement. De Eerste Kamer wordt gekozen door de leden van de Provinciale Staten.
Actief kiesrecht: Bij de verkiezingen kunnen alle Nederlanders van achttien jaar en ouder hun stem uitbrengen.

Passief kiesrecht: Dat ze zelf gekozen kunnen worden voor al het bovenstaande.
Na verkiezingen moet er een regering worden gevormd uit partijen die samen de meerderheid hebben. Partijen die een meerderheid proberen te vormen heet de kabinetsformatie. De koningin bepaald wie de informateur wordt, die gaat kijken welke partijen er samen willen werken, als dit duidelijk is benoemt de koningin een formateur, meestal de lijsttrekker van de grootste partij. Hij moet een nieuwe regering samenstellen en kijkt hoeveel ministers iedere partij krijgt. In het regeerakkoord staan de belangrijkste plannen voor de komende 4 jaar. De regering zijn de 15 ministers en de koningin. Ministerraad zijn de 15 ministers. Kabinet zijn de 15 ministers en de 14 staatssecretarissen. Het kabinet wordt geleid door de minister-president. Ministers hebben de leiding over een departement of ministerie, daar werken ambtenaren die het beleid uitvoeren. De miljoenennota is de begroting voor het komende jaar. Het parlement is hetzelfde als Eerste en Tweede Kamer, Staten-Generaal en volksvertegenwoordiging. Ministers en staatssecretarissen mogen geen lid zijn van het parlement. De partijen die niet in de regering zitten zijn de oppositiepartijen. De leden van 1 partij in TK, gemeenteraad enz… worden een fractie genoemd. De fractie wordt geleid door de fractievoorzitter.
Het parlement heeft 2 belangrijke taken:
- Wetgeving. Alle wetsvoorstellen moeten worden goed gekeurd, eerst door de TK daarna door de EK.
- Controleren van de regering.
Het parlement heeft ook een aantal rechten:
- Begrotingsrecht. de jaarlijkse begroting moet door iedere ministerie worden goedgekeurd.
- Recht van amendement, TKleden kunnen bij meerderheid van stemmen veranderingen aanbrengen in wetsvoorstellen.
- Recht van initiatief, als TKleden vinden dat er een nieuwe wet moet komen en de regering doet er niks aan, kunnen zij zelf een wetsontwerp indienen.

EK en TK kunnen de regering controleren door:
- Stellen van mondelinge en schriftelijke vragen.
- Parlementaire enquête instellen.
Als Kamerleden vinden dat een minister, staatssecretaris of het hele kabinet grote fouten heeft gemaakt, kunnen ze een motie van wantrouwen indienen. Als deze wordt aangenomen moet een minister of het hele kabinet aftreden, dit heet een kabinetscrisis. Er kan ook gedreigd worden met een kabinetscrisis wanneer het parlement een wetsontwerp niet wil aanvaarden.

§5 Proces van besluitvorming
Mensen die goed georganiseerd zijn en al contacten hebben met partijen en media zijn in het voordeel wanneer ze de besluitvorming willen beïnvloeden. Ambtenaren spelen een centrale rol bij de voorbereiding van besluiten. Zij worden ook wel bureaucratie of vierde macht genoemd. De ambtenaren hebben vaak veel kennis, daardoor staat de regering met hun hulp sterk tegenover het parlement. Pressiegroepen zijn burgers die zich georganiseerd hebben en proberen druk uit te oefenen op de overheid. Ze verschillen van politieke partijen:

- Ze richten zich op een deel van het overheidsbeleid.
- Ze doen niet mee aan verkiezingen voor vertegenwoordigende lichamen.
Voor een groot deel zijn pressiegroepen belangengroepen, komen op voor bepaalde groepen mensen, zoals werkgevers, ouderen of boeren. Er zijn ook actiegroepen, hierin hebben burgers zich tijdelijk verenigd om het beleid te beïnvloeden. Lobbyen is het informeel praten met ministers, kamerleden en ambtenaren om zo het beleid te kunnen beïnvloeden. De media hebben ook invloed op de besluitvorming, door bijvoorbeeld extra aandacht aan een onderwerp te geven, voelen politici zich gedwongen om zich ermee bezig te houden.
Kamerleden vinden dat ze te weinig ruimte hebben om zelfstandig tot besluiten te komen. Ze zitten opgesloten in een soort ijzeren ring bestaande uit de regering met het regeerakkoord, ambtenaren, belangengroepen, adviesorganen en de media.

§6 Burgers
Bij een referendum kunnen burgers rechtstreeks stemmen over een wetsontwerp. Bij een correctief referendum vragen burgers zelf een referendum aan over een wet die al door het parlement is aangenomen.
Tegenstanders van het referendum vinden dat:
- burgers te weinig kennis hebben om ingewikkelde, omstreden zaken te beoordelen.
- burgers zullen ook vaak emotioneel stemmen.
- Het kenmerk van een parlementaire democratie is juist dat gekozen vertegenwoordigers en bestuurders de besluiten nemen. Die zijn deskundig, kunnen de gevolgen overzien en kunnen de verschillende belangen tegen elkaar afwegen.
Voorstanders verwachten dat:
- burgers zich juist gaan verdiepen in een kwestie.
- Er zullen discussies komen en de media zal erover informeren.

- De belangen worden door de kamerleden niet altijd goed afgewogen vanwege de ijzeren ring.
- Het zal leiden tot meer betrokkenheid van de burgers.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.