Thema 1 t/m 7

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 960 woorden
  • 26 november 2003
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
18 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Eerste werkelijkheid: de feiten
Tweede werkelijkheid: visie van de schrijver
Derde werkelijkheid: hoe de lezer het opvat
Zender: schrijver
Medium: tekst
Ontvanger: lezer
Literatuur: boek dat in je hoofd blijft hangen
literatuur: puur amuserend

Stijlfiguren:
Herhaling (repetitio): sommige woorden worden herhaald waardoor ze extra nadruk krijgen
Vb: altijd november, altijd regen. Altijd dit leger hart, altijd
Opsomming: dingen worden achter elkaar geplaatst
Climax en anticlimax: er is in een opsomming sprake van een opklimming in kracht
Antithese (tegenstelling): naast elkaar plaatsen van tegenstellingen of tegegestelde begrippen.
Vb: Een spreuk is een korte uitspraak die op lange ervaring berust.
Paradox: schijnbare tegenspraak, het lijkt of de schrijver zich tegenspreek maar dat is niet zo.
Vb: wie in vrede wil leven, moet zichzelf vaak geweld aandoen
Hyperbool: werkelijkheid wordt zwaar overdreven. Voorbeeld: jezelf doodlachen
Retorische vraag: vraag zonder antwoord
Eufemisme: een te harde uitdrukking wordt vervangen door een verzachtend woord
Vb: hij is van de flat gestapt (zelfmoord gepleegd)
Understatement: iets wordt verzacht gezegd, minder ‘groot’ dan dat het is bijvoorbeeld.
Vb: hij kan een leuk stukje fietsen
Litotes (dubbele ontkenning): iets wordt benadrukt door het tegenovergestelde te ontkennen.
Vb: dat is helemaal niet zo gek bedacht
Woordspeling: Er wordt gebruik gemaakt van verschillende betekenissen van een woord.
Ironie: milde spot, bv: als iemand te laat komt: vind u het niet wat vroeg om te beginnen?
Sarcasme: op een bijtende, felle wijze, de spot drijven met iets.
Cynisme: meest harde vorm van spot
Tautologie: een begrip wordt herhaal met een ander woord. Vb: gratis en voor niks
Pleonasme: er wordt een vanzelfsprekend kenmerk vermeld. Vb: een ronde cirkel

Tekststijlen:
Epiek: verhalende literatuur waarin een verhaal verteld wordt.
Lyriek: fictionele teksten waarin rechtstreeks gevoelens uitgedrukt worden, vooral bij poezie
Dramatiek: fictionele teksten in toneelvorm
Didactiek: teksten die vooral zijn geschreven met opvoedkundige bedoelingen.

Humoristische teksten:
Satire: tekst met de bedoeling mensen of toestanden te bespotten en daarmee de lachlust van
de lezer op te wekken. Dit komt vaak voor bij cabaret
Parodie: Een bekend literatuur werk wordt nagebootst.

Beeldspraak:
Vergelijking: het object wordt vergeleken met een ander beeld, bv: zo rood als een kreeft, een juweel van een doelpunt.
Metafoor: alleen het beeld van de vergelijking wordt genoemd, het object wordt weggelaten.
Vb: die hanepoten van jou zijn onleesbaar, zit niet zo te kleppen
Metonymia: geen sprake meer van vergelijking, vb: geef me de vijf, hij schopte het leer in de touwen

Synesthesie: de indrukken van twee verschillende zintuigen worden met elkaar verbonden
Vb: zoete klanken, scherpe woorden
Personificatie: een onderwerp wordt uitgebeeld als een levend wezen.

Volksverhalen:
Legende: doel is het versterken van de godsdienstzin
Sage: verklaard een historisch gegeven, er wordt vaak gebruikt gemaakt van magie
Mythe: verhalen over goden en halfgoden die de verklaring geven voor verschijnselen als het ontstaan van de aarde en de mens.
Fabel: korte verhalen over dieren.
Parabel: heeft als doel de lezer te overtuigen van een andere mening of houding

Anekdote: kortste verhaaltype, vaak humoristisch of opmerkelijk
Kort verhaal: verhaal van 1 tot 20 bladzijden, kenmerken: 1 hoofdpersoon meestal, 1 gebeurtenis, eenvoudige opbouw, geen inleiding, verrassend einde
Novelle: verhaalvorm tussen het korte verhaal en roman in, meestal minder dan 100 bladzijden
Romans:
Ridderroman en avonturenroman: gaat vooral om beschrijven van avonturen van de hoofdrolspeler.
Schelmenroman: de avonturen van slimme fortuinzoekers worden beschreven
Psychologische roman;
Zedenroman: gaat meestal over goede/slechte levensstijlen, vaak met opvoedkundig doel
Historische roman: bijvoorbeeld Ivanhoe
Politieroman;
Oorlogsroman;
Sciencefiction

Literatuur in de journalistiek:
Cursiefje: uitgewerkte anekdote, meestal schuingedrukt
Column: teksttype dat eigenschappen van het cursiefje en een journalistiek artikel combineert, met altijd een eigen mening.
Polemiek: pennenstrijd, teksten waarin een aanval wordt ondernomen op personen, zaken.
Reisverhaal: verhaal over een reis
Recensie: mening over een tekst

Beeldverhalen
Tekststrip: tekst en tekeningen gescheiden
Ballonstrip: bijvoorbeeld Suske en Wiske, tekst in ballonnetjes in een plaatje
Tekstloze strip: strip zonder plaatjes
Cartoon: spotprent, probeert door overdrijving van bv uiterlijk iemand belachelijk te maken.

Basiselementen van een verhaal:
1- ruimte (plaats, tijd)
2- verhaalfiguren: mensen en dieren die een rol spelen in een verhaal
3- situaties: situaties waarin de hoofdfiguren verzeild raken

Vertelwijze:
1- ik-verhaal, verteller is een ik-figuur
2- auctoriaal verhaal
3- personaal verhaal (hij/zij-verhaal)

Informatieve opening: schrijver introduceert zijn personages en plaats waar het gaat afspelen.
Opening-in-de-handel: er is al heel wat gebeurt als je begint aan een verhaal
Karikatuur: bepaalde eigenschap van een type overdrijven

Verschillen poezie—proza
Vormverschil: proza: alinea’s en hoofdstukken, poezie breedte regels
Beknoptheid: poezie zegt hetzelfde korter
Momentopname: proza is een avontuur, poezie is één ogenblik
Beeldspraak: allebei
Herhaling: proza: meestal geen herhaling, meestal synoniemen
Poezie: -woordherhaling, rijm, versregels
Vertelsituaties: poezie: 1 persoon aan het woord

Traditionele—moderne gedichten
Traditioneel gedicht Modern gedicht
1- strofen van gelijke omvang, regelmatige
opbouw Wisselende strofelengte
2- ongeveer even lange versregels, regelmaat Wisselende regellengte
3- eindrijm volgens een bepaald rijmschema Geen eindrijm
4- normaal gebruik leestekens Weinig of geen leestekens

Soorten rijmklanken:
Volrijm: wond-hond (mannelijk rijm)
Wonde-ronde (vrouwelijk rijm)
Wonderen-donderen (glijdend rijm
Halfrijm: klinkerrijm en medeklinkerrijm

Rijmschema’s:
Slagrijm AAAA Loop koop sloop dope
Gepaard rijm AABB Loop koop slaaf raaf
Gekruist rijm ABAB Loop slaaf koop raaf
Omarmend rijm ABBA Loop slaaf raaf koop
- geen eindrijm: vrije verzen (veel gebruikt bij moderne gedichten)

Strofebouw
Aantal versregels: Naam
2 Distichon
3 Terzine
4 Kwatrijn
5 Kwintet
6 Sextet
7 Septet
8 octaaf

Poeziesoorten:
Sonnet: 14 regels in 4 strofen, opbouw: abba-abba-cdc-dcd

Ballade: -rederijkersballade: lied van 10 strofen van elk 8 tot 10 versregels
Epigram: kort gedicht waarin emotionele oordelen uitgedrukt worden.
Grafschrift: heel kort gedicht, humoristisch effect
Limerick: vijf regels, AABBA
Kwatrijn: vierregelig gedicht met levensbeschouwelijke inhoud. Rijmschema meestal AABA.
Haiku: meestal 17 lettergrepen, verdeeld over 3 regels, meestal 5 7 5
Visuele poezie: figuren maken met behulp van een tekst of woord

Poeziesoorten naar de inhoud
- lied
- ode: persoon verheerlijken
- hymne: godheid verheerlijken
- elegie: klaaglied, vaak na het overlijden van iemand
- hekeldicht: satirische poezietekst vol met spot, haat of verontwaardiging

Toneelsoorten
Tragedie: noodlot belangrijke rol (opbouw: 1- inleiding 2-groeiend conflict 3-crisis 4- een ramp vindt plaats 5-noodlottige afloop of verzoening)
Komedie: blijspel, happy end, moraal: een les voor de toeschouwer, er is altijd een anti-held
Klucht: humoristisch toneelstuk over een alledaags onderwerp dat flink overdreven wordt, telt vaak maar één bedrijf. (- de hoofdfiguren zijn typetjes met overdreven karakters,
- de grappen zijn grof, vaak als onderwerp sexualiteit)
Sketch: kort humoristisch toneelstukje

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.