Eindexamens 2025

Wij helpen je er doorheen ›

Nederlandse literatuurgeschiedenis, van Middeleeuwen tot Postmodernisme (Lector et Emergo)

Beoordeling 4.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 873 woorden
  • 7 februari 2003
  • 47 keer beoordeeld
Cijfer 4.9
47 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
De ultieme examengids voor mensen die echt niet willen slagen

Eindexamens. Die periode waar je al tijden naar uitkijkt (not) en waar je je super goed op hebt voorbereid (ook not). Geen paniek: wij hebben de ultieme survivalgids voor je samengesteld. Met deze tips ga je het (waarschijnlijk niet) redden. Maar ze zijn wel leuk. 

Bekijk de tips

Nederlandse literatuurgeschiedenis

Middeleeuwen (500 voor tot 1500 na Christus)
-alles weer naar het laijn vertaald, dus gericht op de klassieke oudheid
-adel, geestelijkheid en burgerij (standenaatschappij)
adel: Ridderromans: voorhoofseà Karelroman: strijd en brute kracht worden verheerlijkt (ondergeschikte rol voor de vrouw) en staat vazallen (on)trouw centraal
hoofseà Arthurroman, Oosterse roman, klassieke ridderroman (sprookjesachtig, hoofse liefde) (queeste)
Geestelijkheid: theocentrische maatschappij, memento mori, getalssymboliek, reizen
Marialegende - Beatrijs
mystiek (Hadewych- visioenen)
Burgerij: didactische werken (waar je iets van kunt leren)
Jacob van Maerlant- Van den vos Reinaerde

Wereldlijk toneel: -abele spelen (4, Hulthemse handschrift)
-kluchten

Geestelijk toneel: -mysteriespelen
-mirakelspelen (Mariken van Nieumeghen)
-moraliteiten (spelen zinnenbeeldige figuren - Eickerlyk)

Rederijkerstijd (de tijd tussen de Middeleeuwen en de Renaissance)

Renaissance (ongeveer 1350 tot 1600)
Italie-Florence
-economische bloei
-wedergeboorte klassieke oudheid
-zelf van alles onderzoeken
-uitvindingen (ontdekkingsreizen)

Verschil met Middeleeuwen: mens staat centraal (hier en nu): humanisme/ homo universale

Schilderkunst: lijnperspectief (3-dimensionaal) en meer aandacht voor persoonlijke uitdrukkingen (mona lisa)
Literatuur: klassieke werken -vertalen (translatio)
-navolgen (imitatio)
-overtreffen (aem ulatio)
Schrijvers: van den Vondel (Gijsbrecht van Aemstel), Hooft, Huygens (buitenland: Ervantes (Don Quichot), Boccacio (Deamescine) )
Hooft: -lyriek
-dramatiek (Warenar)
-epiek (Nederlandse Historiën)

Classicisme (1600 tot 1700)
Verschil met Renaissance: men hielt zich op grote schaal bezig met lezen van klassiek Grieks
Regels van Aristoteles: 1 vijf bedrijven 2 na ieder bedrijf een rei 3 eenheid tijd (binnen 24 uur) 4 eenheid plaats 5 eenheid handeling 6 bode of vertrouweling 7 speelstijl nadrukkelijk 8 geen komische intermezzi 9 lange openingsmonoloog 10 dromen en spookverschijnselen 11 tragisch einde 12 Katharis

Strikte naleving van vormvoorschriften (aantal regels) - rijmschema’s
Hernieuwde klassieke genres: -epigram (puntdicht) (2 tot 4 regels) àHuygens
-aforfisme (spreuk)
-essay (persoonlijke verkleurde handeling over wetenschap)
-sonnet (dichtvorm, octaaf-sextet, volte/chute)
Dichters: Moliere (Orneille-le cid, Racine), Langendijk

Verlichting (1700 tot 1800)
Menselijke rede staat centraal. Mens moet zich vrij maken, anders kan men zich niet ontwikkelen (natuurlijke, burgelijke, godsdienstlijke en zedelijke vrijheid). Mensen moeten hun verstand gebruiken.

Fabel, herdersdicht, briefroman (ars dict, stijl, etiquette van schrijven)
Schrijvers: -Voltaire à Candide (ironie)
-Locke, Bacon
-Diderot àEncyclopedie ou Oictionnaire laisonne des sciences
-Addison, Steeleà The Spectator
Nederlands: -J. van Effen à de hollandse Spectator
-H. van Alphen à kindergedichten (opvoedkundig)

Romantiek (1800 tot 1850)
Gevoel voert de boventoon. Vorm voorschriften overboord gezet. Sfeer van Middeleeuwen wordt opgeroepen.
Kenmerken: -opstandigheid tegen burgerlijkeà Weltschmerz
-liefde en aandacht voor de natuur
-individualisme
-religieuze verdiepingen
-historische belangstelling
-humor cultus (H. Conscienceà de leeuw van vlaanderen)
Schrijvers: Piet Paaltjes, Haverschmidt, Multatuli (Max Havelaer), Wordsworth, Goethe (Die Heiden des jungeswether)

Realisme (1840 tot 1870)
Een zo echt mogelijk beeld (objectief) van de wereld en werkelijkheid.
Kenmerken: -dagelijkse bezigheden van midden en arbeidersklasse vormt het onderwerp
-alledaags taalgebruik (roman, proza)
-objectief
-schrijver wil niet bekend zijn
-kunstgrepen toegepast (zo realistisch mogelijk)
Schrijvers/dichters: Beets (camera obscura), Charles Dickens, Flaubert (madame Bovary), Balzac (la comedie humaine), Stenhal (le rouge et le noir), Hildebrandt (een oude kennis)

Impressionisme
Kunstenaar probeert de zintuiglijke kenmerken van kleur, licht en vorm weer te geven. à tegelijk objectief en subjectief.
Literairà poezie: -talrijke bepalingen (met name bijvoeglijk naamwoord)
-neologisme (nieuwgevormde woorden)
-archaisme ((ver)ouderde) woorden
-beeldspraak (sym est nasir-bittere kou)
-alliteratie (met melk meer mans)
-enjambement (pauze valt niet samen met regel)

Naturalisme (1870 tot 1900)
Er werd uitgegaan van zintuiglijk waarneembare feiten. Er werd zeer realistisch werk geleverd. Arbeiders en boeren hadden het zeer slecht.
In de literatuur (met name in de proza): tijd, milieu en erfelijke aanleg zeer bepalend
Schrijvers: Zola (les Rougon-Maquart, van Deyssel (een liefde), M. Emants

Symbolisme (1870 tot 1900)
Soort voortzetting van de Romantiek. Ze zetten zich af tegen de opvatting dat de wetenschap alles kan verklaren. Poezie is beter dan wetenschap.
Kenmerken: -geloof in hogere werkelijkheid
-poezie belangrijkste genre
-overeenkomst met Romantiek
-status die dichter krijgt
Het doel van de kunstenaar is om levensgeloof weer te geven door symbolen te gebruiken.
Schrijvers: Baudelaire (l’invitation au voyage), Leopold, Boutens (verzen)

Historische Avant-garde (1910 tot 1940)
Negatief wereldbeeld. Mensen zetten zich tegen alles af en breken met tradities.

Verschillende stromingen die opkwamen:
-futurisme: richtte zich op taal, snelheid en verheerlijking van de techniek
-dadeisme: kunst met het doel te laten zien dat kunst niets voorstelt (Kurt Schwitters)
-surrealisme: het onderbewuste, de droom en het toeval worden als thema’s gebruikt
-nieuwe zakelijkheid: overbodige dingen worden weggelaten (F. Bordewijkà korte zinsbouw, geen bnw)
Schrijvers: Paul van Ostayen (Music-Hall)

Expressionisme (H.A.G.)
Werkelijkheid wordt gedeformeerd (veranderd). Klassieke beeldspraak en traditionele rijm- en maatschema’s worden verworpen.
Centraal moet staan: -het woord
-typografie (puntjes, streepjes, grote en kleine letters)
-het vrije vers
-de persoon zelf
Schrijver: Marsman (verzen)

Modernisme (H.A.G.)
Gekenmerkt door twijfel en onzekerheid. Mensen zetten zich af tegen realisme en naturalisme. De persoonlijke beleving is van belang.
In de literatuur: -personages niet van buiten maar van binnenuit beschrevenà stream of consciousness
-verhalen geen logische opbouw
Schrijvers: Proust, E. du Perron, Vestdijk, Nijhoff (met Awater), Pirandello (zes personages op zoek naar een acteur), V. Woolf (Jacob’s room, mrs Dalloway)

Existentialisme (1935 tot 1960)
Niet naar algemene waarheden zoeken, maar naar persoonlijke. Mensen zijn op zoek naar hun eigen goed en slecht. Zelf uitvinden en niet zomaar van normen en waarden uitgaan. Er zijn veel toneelstukken geschreven.
Schrijvers: Kafka (het proces), Camus

Postmodernisme (1960 tot 1980)
Anti-autoritaire (gezag)stroming
Kenmerken: -aan de kaak stellen en onderuit halen van vaststaande moralen
-in teksten gebeuren vreemde dingen
-twijfel aan de waarheid
-teksten reageren op andere teksten. Ze verwijzen en geven commentaar.
Schrijvers: Harry Mulisch (de ontdekking van de hemel)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.