Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk A7 t/m A12

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1164 woorden
  • 6 mei 2008
  • 32 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
32 keer beoordeeld

Samenvatting H.7: De tijd

Het is bij literaire teksten gebruikelijk dat een verhaal niet verteld wordt in de logische-chronologische volgorde.

Kunstgrepen (of procedés) zijn manieren om een verhaal te vertellen die de schrijver bewust kiest.

Kunstgrepen hebben een functie: ze veroorzaken een effect bij de lezer.
Een voorbeeld van een kunstgreep is tijdmanipulaties. Die veroorzaken vaak spanning.
Hieronder een aantal tijdmanipulaties:

Fabel (story): samenvatting van de gebeurtenissen, personages, ruimte en tijd in logisch-chronologische volgorde

Sujet (plot): de feitelijke weergave van de gebeurtenissen zoals in de literaire tekst
Chronologisch: volgorde waarin de gebeurtenissen in de tijd plaatsvinden
Niet-chronologisch: de gebeurtenissen worden in een andere volgorde verteld dan waarin ze plaatsvinden
Continu: alle gebeurtenissen zonder onderbrekingen
Niet-continu: alleen een paar belangrijke scènes zonder de overgangen tussen de scènes
Tijdsverdichting: als bepaalde gebeurtenissen in tijd wel worden aangeduid, maar niet uitvoerig worden verteld
Anticipaties: vooruitwijzingen, naar iets wat nog moet gebeuren
Retroversie: terugverwijzing
Flashback: aparte handeling gesitueerd in het verleden
Verteltijd: tijd die je nodig hebt om een tekst te lezen uitgedrukt in het aantal pagina’s
Vertelde tijd: tijdsverloop dat verteld wordt (in logisch chronologische volgorde)
Historische tijd: de tijd waarin de tekst die je leest speelt

Als je een kunstgreep herkent, dan moet je de functie ervan afvragen en met welke bedoeling deze gebruikt zal zijn. Ook vraag je jezelf af wat het effect is op jou (dus de lezer).

Hoofdstuk 8 Personages

Helden: De belangrijkste personages van oude verhalen.

Hoofdpersoon: Het belangrijkste personage van een boek uit deze tijd.
Bijfiguren: De personages in een verhaal waar je minder over te weten krijgt.
Functie / rol: De rol die de personages in het verhaal hebben, zoals hoofdpersoon, doel, tegenstander en helper.
Doel: Hetgeen wat de hoofdpersoon wil bereiken.
Tegenstanders: De personages die de hoofdpersoon ervan proberen te weerhouden zijn doel te bereiken.
Helpers: De personages die de hoofdpersoon helpen zijn doel te bereiken.
Karakter /
Round character: Personages die veel karakter eigenschappen hebben die je als lezer te weten komt. Vooral in psychologische romans.
Type /
Flat character: Personages die een zeer beperkt aantal karakter eigenschappen hebben die de lezer te weten komt.
Genre: Het soort verhaal.
Levensovertuiging
en opvatting: De normen en waarden van personages.
Samenhang: Verband tussen de lotgevallen en thematiek.
Thematiek: Het onderwerp.

H.9: Structuur en Samenhang

Geleding - Manier waarop een verhaal in delen is opgebouwd.


Een verhaal bestaat uit delen of hoofdstukken.
Witregels verdelen een hoofdstuk in kleinere samenhangende delen. In een gedicht scheidt de verschillende strofe met elkaar.

Geleding heeft een functie. Bijvoorbeeld het opbouwen van spanning.

Samenhang - verschillende gebeurtenissen hebben met elkaar te maken.
• Herhaling
• Overeenkomst
• Tegenstellingen
• Contrast
• Spiegeling

Verhaallijn - samenhangende gebeurtenissen reeks. Vaak is er een verband tussen verhaallijnen.

Soms zijn verhaallijnen gelijkwaardig aan elkaar. Als de een minder belangrijk is dan de andere verhaallijn dan is de verhaallijn ondergeschikt.

Ab ovo - chronologisch verteld
In medias res - begint midden in handeling
Post rem - de afloop al eerste verteld

Cyclische opbouw - het begin en einde van het verhaal zijn vrijwel identiek.

Hoofdstuk 10: Ruimte

De plaatsen waar gebeurtenissen plaatsvinden in verhalen noemen we ruimte.

Schrijvers van literaire teksten gebruiken vaak alleen korte aanwijzingen, de lezer vult dit aan en stelt zich een ruimte voor.
Ruimtebeschrijvingen in teksten kunnen 5 functies hebben:
- Concretisering: De ruimte wordt gedetailleerd beschreven.
- Sfeer / stemming oproepen
- Er kan een relatie worden gelegd tussen ruimte en thematiek
- De beschrijving van ruimte kan samenhangen met een van de personages
- Gebruik van ruimte met een symbolische betekenis.
Ook werden vaak weersomstandigheden gebruikt om gebeurtenissen te typeren. (Zoals donkere wolken voor een verdrietige of boze stemming)

Hoofdstuk 11: Perspectief.

- Auteurs zijn personen, van vlees en bloed, die teksten schrijven.
- Vertellers bestaan alleen op papier.
- Het perspectief is het standpunt van waaruit de verteller de gebeurtenissen aan de lezer presenteert.

Er zijn verschillende vertelsituaties:

- De alwetende vertelsituatie:

- De verteller weet van alle personages wat ze zien, horen, denken en voelen.
- Hij vertelt over de personages in de hij- of zij-vorm.
- Hij staat boven het verhaal, en overziet alles in ruimte en tijd.
- De verteller komt meestal objectief en waarheidsgetrouw over, maar hoeft dit niet te zijn. Hij kan de lezer manipuleren.

- De ik-vertelsituatie:
- De verteller is een ik-figuur, die als personage meespeelt in het verhaal.
- Je ziet alles, gebeurtenissen, ruimte, enz., alleen door de ogen van de ik- verteller.
- De lezer leert het innerlijk van de ik-figuur goed kennen. De lezer kan dan goed met de ik-figuur meeleven.
- Het perspectief bij deze vertelsituatie in subjectief.

- De personale vertelsituatie:
- De lezer neemt alles waar door de ogen van een personage in het verhaal.
- Het verhaal is geschreven in de hij- of zij-vorm.
- De verteller is niet aanwezig.
- Het perspectief is subjectief.

- De meervoudige vertelsituatie:
- Het perspectief wisselt.

- Je leert de meningen enz. van iedere verteller kennen.
- Het perspectief wisselt vaak per hoofdstuk of deel.

H.12: Interpretatie en thematiek

Er kunnen grote verschillen bestaan tussen interpretaties van één en dezelfde tekst. Als je een interpretatie van een tekst geeft, geef je beargumenteerd aan waar de tekst volgens jou over gaat. Een interpretatie is een betekenistoekenning (betekenisgeving) door een lezer aan een tekst.

Verschil in: leeftijd, interesse of opvattingen over de maatschappij. Lezers zijn subjectief. Ze lezen vanuit hun eigen opvattingen en belevingswereld. (individuele verschillen genaamd)

Interpretaties zijn tijdgebonden. Literaire teksten kenmerken zich door open plekken die door lezers ingevuld moeten worden.

Een interpretatie moet gebaseerd zijn op argumenten. Deze moet altijd gebaseerd zijn op de tekst. Je kunt ook gebruik maken van analyse.

Als je een interpretatie opstelt, geef je aan wat volgens jou de thematiek van de tekst is, je geeft aan waar volgens jou de tekst over gaat.
Het is belangrijk dat je beseft dat de eerste fase van de interpretatie bestaat uit het verzamelen van tekstmateriaal: relevante passages waartussen onderlinge relatie te leggen zijn. Expliciet = letterlijk.
In de tweede fase wordt op basis van het tekstmateriaal een betekenis aan de tekst toegekend. De thematiek staat niet letterlijk in de tekst.

Een literaire tekst heeft verschillende lagen:

- Een verhaallaag: hiermee worden de concrete gebeurtenissen, passages en elementen uit de tekst bedoeld. Het gaat bij de verhaallaag om expliciete in de tekst aanwezige elementen.
- Betekenis/ thematische laag: verwijst naar de betekenis van een tekst, of de thematiek van een tekst. Deze laag wordt afgeleid van de gebeurtenissen, passages en relevante tekstelementen uit de verhaallaag.

Onderwerpen worden ook wel algemene thema’s of literaire motieven genoemd.
Verhaalmotief: is een steeds terugkerend betekenisvol element in een literaire tekst.
De herhaling in de tekst van een concreet voorwerp noem je een leidmotief.
Tekststructurerende functie verbindt belangrijke tekstpassages met elkaar.

Titels van literaire werken kunnen dus naar de thematiek van het werk verwijzen.
Sommige gedichtenbundels, verhalenbundels of romans hebben een ondertitel. De ondertitel verwijst soms naar het genre.

Motto: is een kort tekstje, vaak een citaat uit een literair werk, de bijbel of een ander boek, dat voorin het boek staat. Het motto is van toepassing op het boek en verwijst naar de thematiek van het boek.

REACTIES

B.

B.

....

5 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.