Hoofdstuk 5
5.2
poëzie – proza
- regellengte en opbouw
- beknoptheid, concentratie zinsbouw
- momentopname
- veel beeldspraak
- veel herhaling (repetitio, klankherhaling, parallellisme)
- meestal 1 persoon
5.3
traditioneel gedicht modern gedicht
-strofen gelijke opbouw -wisselende strofelengte
- even lange versregels - wisselende regellengte
- eindrijm volgens vast - geen eindrijm
schema
- normaal gebruikte leestekens -geen of weinig leestekens
5.4
poésie pure:
taalmuziek=> gaat om de klanken door mooie woorden te kiezen
Volrijm: klinkers en medeklinkers rijmen
Halfrijm: klinkers of medeklinkers rijmen Alliteratie: beginmedeklinkers rijmen
Eindrijm: laatste woorden rijmen
Slag: AAAA
Gepaard: AABB
Gekruist: ABAB
Omarmend: ABBA
Emjambement: versregel loopt verder zonder onderbrekingen
Ritme: rijm, beklemtoond-onbeklemtoond, vlug-langzaam, hoog-laag
Metrum: Ritme als de beklemtoonde lettergrepen een vast patroon krijgen
V=zwak - = sterk
jambe: v- anapest: vv- trocheus: -v
daclytus : -vv Hoofdstuk 6 6.1 aantal regels per strofe
distichon: 2 sextet: 6
terzine: 3 septet: 7
kwatrijn : 4 octaaf : 8
kwintet : 5 6.2 sonnet: regels: 4 4 3 3
kwatrijn | octaaf
kwatrijn |
terzet | sextet
terzet | ballade: 1: 10 strofen 8-10 regels
2: - veel herhaling - sprongsgewijs - verhalende gedichten
epigram
kort gedicht waarin emotionele of invallende gedachten op puntige soms ironische en kritische manier uitgedrukt worden
grafschrift: dichtvorm die op satirische of humoristische manier gemaakt wordt
limerick
eerste regel eindigt meestal op een plaats
5 regels, humoristisch
lang – 9 lettergrepen A
lang – 9 A
kort – 5 B
kort – 5 B
lang – 9 A
Kwatrijn: 4 regels, ernstige levensbeschouwende inhoud
AABA
Haiku
17 lettergrepen, meestal 5 7 5
natuurpoëzie
Acrostichon: Naamdicht ( eerste letters vormen naam) Refrein: Elke strofe zelfde eindregel
Retrograde: Kreeftdicht, ook van achter naar voor te lezen
Rondeel: 8 regels, 1+4+7 & 2+8 zijn gelijk
6.3
Lied
Gevoelens en stemmingen in beknopte vorm - vloeiend taalgebruik - taaleenvoud
veel subgenres hangen af van: - ontstaan: bijv. volks en cultuurliederen - doel: bijv. religieuze, wereldse en pedagogische - publiek: bijv. sociale liederen, chansons, kinderliedjes
Ode: Plechtstatig lief voor verheerlijking van 1 persoon
Hymne: Loflied ter ere van een godheid
Elegie: Klaaglied
Hekeldicht: Satirische poëzietekst vol spot, verontwaardiging, gevoelens - maatschappelijke en politieke toestanden, gebeurtenissen en personen
Beeldspraak
Vergelijking: - met als - met van - zonder voegwoord of voorzetsel - met gelijk..!! (altijd zowel object als beeld!!) Metafoor: Alleen het beeld wordt genoemd
Metonymia: Een opvallend kenmerk wordt genoemd
Pars pro toto: deel voor geheel ( alle hens aan dek hens = handen) Totum pro parte: bijv. Nederland wint met 3-0 van duitsland
Synesthesie: Verwarren van zintuigelijke waarnemingen
Personificatie:
Menselijke eigenschappen gebruiken voor iets dat dat niet heeft
Halfrijm: klinkers of medeklinkers rijmen Alliteratie: beginmedeklinkers rijmen
Eindrijm: laatste woorden rijmen
Slag: AAAA
Gepaard: AABB
Gekruist: ABAB
Omarmend: ABBA
Emjambement: versregel loopt verder zonder onderbrekingen
Ritme: rijm, beklemtoond-onbeklemtoond, vlug-langzaam, hoog-laag
Metrum: Ritme als de beklemtoonde lettergrepen een vast patroon krijgen
V=zwak - = sterk
jambe: v- anapest: vv- trocheus: -v
daclytus : -vv Hoofdstuk 6 6.1 aantal regels per strofe
distichon: 2 sextet: 6
terzine: 3 septet: 7
kwatrijn : 4 octaaf : 8
kwintet : 5 6.2 sonnet: regels: 4 4 3 3
kwatrijn | octaaf
terzet | ballade: 1: 10 strofen 8-10 regels
2: - veel herhaling - sprongsgewijs - verhalende gedichten
epigram
kort gedicht waarin emotionele of invallende gedachten op puntige soms ironische en kritische manier uitgedrukt worden
grafschrift: dichtvorm die op satirische of humoristische manier gemaakt wordt
limerick
eerste regel eindigt meestal op een plaats
5 regels, humoristisch
lang – 9 lettergrepen A
lang – 9 A
kort – 5 B
kort – 5 B
lang – 9 A
Kwatrijn: 4 regels, ernstige levensbeschouwende inhoud
AABA
Haiku
17 lettergrepen, meestal 5 7 5
natuurpoëzie
Acrostichon: Naamdicht ( eerste letters vormen naam) Refrein: Elke strofe zelfde eindregel
Retrograde: Kreeftdicht, ook van achter naar voor te lezen
Rondeel: 8 regels, 1+4+7 & 2+8 zijn gelijk
Gevoelens en stemmingen in beknopte vorm - vloeiend taalgebruik - taaleenvoud
veel subgenres hangen af van: - ontstaan: bijv. volks en cultuurliederen - doel: bijv. religieuze, wereldse en pedagogische - publiek: bijv. sociale liederen, chansons, kinderliedjes
Ode: Plechtstatig lief voor verheerlijking van 1 persoon
Hymne: Loflied ter ere van een godheid
Elegie: Klaaglied
Hekeldicht: Satirische poëzietekst vol spot, verontwaardiging, gevoelens - maatschappelijke en politieke toestanden, gebeurtenissen en personen
Beeldspraak
Vergelijking: - met als - met van - zonder voegwoord of voorzetsel - met gelijk..!! (altijd zowel object als beeld!!) Metafoor: Alleen het beeld wordt genoemd
Metonymia: Een opvallend kenmerk wordt genoemd
Pars pro toto: deel voor geheel ( alle hens aan dek hens = handen) Totum pro parte: bijv. Nederland wint met 3-0 van duitsland
Synesthesie: Verwarren van zintuigelijke waarnemingen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
V.
V.
ik heb hier niks aan
12 jaar geleden
Antwoorden