Hoofdstuk 1: wat is literatuur-
Alles wat mensen lezen noem je lectuur. Je kunt deze lectuur verdelen in 2 groepen: non-fictie en fictie. Non-fictionele teksten bestaan echt. Voorbeeld: nieuwsbericht. Fictionele teksten zijn (gedeeltelijk) verzonnen. Maar verwijzen naar de werkelijkheid. Ander woord voor fictie (verzinsel) is literatuur. Het gebruiken van feiten vormt de eerste werkelijkheid. Die de schrijver er dan bij verzint heet tweede werkelijkheid. De derde mogelijkheid is wat je als lezer uit de tekst haalt Als een schrijver een boek schrijft vermengd hij daar vaak zijn eigen persoonlijke ervaringen in. Dit wordt ook wel schrijverstekst genoemd.
Literatuur is een vorm van communicatie. Als de schrijver een boek schrijft moet hij dat zo doen, dat het de lezer interesseert. Hij probeert dat contact te zoeken, hij wil een weerklank bij de lezer. Als lezer ben je een soort medewerker aan het boek. Als je een tekst leest worden er gevoelens opgeroepen die je inpast in je eigen leefwereld. Zo ontstaan een lezertekst.
Er zijn verschillende soorten schrijvers. Zo zijn er schrijvers die je willen amuseren. Deze teksten hebben een escape-functie, want ze laten de lezer tijdelijk ontspannen. Er bestaan ook geëngageerde teksten. Hierbij leggen ze de lezer een kritische houding op tegenover de maatschappij.
Kunstwerken roepen individuele reacties op, zoals herinneringen. Nu is vaak de vraag wat goede kunst is. Hierbij zijn een paar definities gemaakt:
- Men vindt het werk mooi
- Men is het eens met de morele waarden
- Men vindt dat de werkelijkheid goed wordt uitgebeeld
- Men vindt het werk knap gemaakt
- Men waardeert de bedoelingen van het werk.
Je kunt in sommige boeken je verplaatsen in een van de figuren. Daardoor kun je tijdens het lezen allerlei ervaringen op doen. Er zijn verschillende soorten leerervaringen. Soms moet je ergens om lachen. Je kunt je ook neerslachtig gaan voelen. De kracht van een goede fictionele tekst is de herkenning door de lezer door:
- Aspecten van eigen leven
- Zijn wensen of dromen
- Polieke of geloofsovertuigening
- Liefde voor allerlei dingen.
Er zijn nog meer dingen om een tekst te waarderen:
- Of je mee kunt voelen met gevoelens
- Of de tekst mooi geschreven is
- De mening van de schrijver
- Of de tekst goed is opgebouwd
- Of het thema je aanspreekt
Het uitspreken van een waardeoordeel over literatuur is heel persoonlijk. Je bepaald zelf of het Literatuur of literatuur is. Literatuur is: - Hebben waarde voor jou. - Een boek dat je ontroerd - Bij herlezing ontdek je nieuwe dingen - Het boek heeft je aan het denken gezet
Bij literatuur horen de teksten die jou alleen ontspanning geven. Vaak zit er niet veel diepgang in.
Hoofdstuk 2: stijl en beeldspraak
Stijl is de manier waarop mensen zich uitdrukken in taal. Stijl is afhankelijk van mode. Persoonlijke stijl is de manier van schrijver van een acteur. Groepstijl is de manier van schrijver van een bepaalde groep acteurs. Stijl heeft veel stijlmiddelen, zoals stijlfiguren, tekststijlen en beeldspraak.
Stijlfiguren willen een bepaald effect bereiken, zoals nadruk leggen of verrassing.
- Herhaling, woorden krijgen extra nadruk
- Opsomming, aantal feiten en dergelijke worden achter elkaar geplaats.
- Climax, opklimming in kracht. Hier tegenover staat anti-climax
- Antithese, tegenstellingen of tegengestelde begrippen naast elkaar.
- Paradox, schijnbare tegenspraak
- Hyperbool, werkelijkheid wordt overdreven
- Retorisch vraag, mededeling in vorm van een vraag.
- Eufenisme, verzachtend woord of minder directe omschrijving
- Understatement, vorm van verzacting maar met humorisch effect
- Litotes, iets wordt sterk benadrukt door het tegenovergestelde te ontkennen.
- Woordspeling, verschillende betekenissen van een woord
- Spot bestaat uit ironie, sarcasme en cynisme
Ironie is milde spot. Het is niet de bedoeling om iemand te kwetsen. Sarcasme is een felle spot. Het voorwerp wordt veracht en gekwetst. De hardste spot is cynisme, het is vaak een kenmerk van mensen die teleurgesteld zijn en dan maar bitter gaan reageren. - Tautologie, een begrip wordt herhaald met ander woord. - Pleonasme, er wordt een logisch kenmerk genoemd
Tekststijl is de stijl waarin de tekst is geschreven. Hierin bestaan twee hoofdstijlen naar vorm: proza (verhaal) en poëzie (gedicht). Er bestaan vier hoofdstijlen naar inhoud: epiek, lyriek, dramatiek, didactiek. Epiek: verhalende literatuur, er wordt een verhaal verteld
Lyriek: fictie teksten waarin gevoelens worden uitgedrukt.Dit zijn vooral poëzies
Dramatiek: fictie teksten in toneelvorm. Dit kwam eerst veel in poëzie vorm voor, maar nu vooral in proza vorm. Didactiek: verzamelnaam voor teksten met opvoedkundige bedoelingen. In humoristische teksten komen allerlei stijlfiguren voor. Humor is een vorm van wijsheid. Humor kan ook een ontsnappingspoging zijn in sombere tijden. Een satire is een tekst met de bedoeling om mensen of toestanden te bespotten. Een parodie is een vorm van satire, er wordt literair werk nagebootst. Een veel gebruikt stijlmiddel is beeldspraak, een object wordt vergeleken met een beeld. De vijf hoofdgroepen hiervan zijn: - -Vergelijking met als, het object wordt vergeleken met een beeld -Vergelijking met van, een beeld van een object -Vergelijking zonder voegwoord of voorzetsel - Metafoor, als het object wordt weggelaten, het beeld staat hier in plaats van het object. De werkelijkheid zit onder het beeld verborgen. - Metonymia, dit is geen vergelijking meer. Er wordt alleen een opvallend kenmerk genoemd, bijvoorbeeld het materiaal waarvan het gemaakt is - Synesthesie, hierbij worden de indrukken van twee verschillende zintuigen met elkaar verbonden. Bijvoorbeeld, zoete klanken: gehoor + smaak. - Personificatie, een onderwerp (een ding) wordt uitgebeeld als een levend wezen, of krijg eigenschappen daarvan. Hoofdstuk 3: proza Proza is een verzamelnaam voor teksten in verhaalvorm, van sprookje tot parabel. Een verhaal is een tekst over de belevenissen van een of meer hoofdpersonen. Hiervan zijn vele vormen. De indeling hiervan is als volgt: - Vorm: dagboek, stripverhaal - Omvang: kort verhaal, roman - Inhoud: historisch verhaal, sciencefiction - Schrijfstijl: humoristisch, geëngageerd - Waarop verhaal verschijnt: column
Volksverhalen zijn de oudste en bekendste verhalen. Deze worden mondeling overgebracht, en later pas opgeschreven. - Legende, het versterken van godsdienstzin, vaak wonderen. - Sage, historisch gegeven wordt verklaard, magie en bovennatuurlijke kracht spelen belangrijke rol. - Mythe, verhalen over goden uit natuurgodsdienst geeft een volk een basis voor zijn geschiedenis - Sprookje, vanaf 19e eeuw zijn er cultuursprookjes, zwak hoofdpersoon overwint een sterke slechterik, vage aanduiding van tijd en plaats, toverkracht, eenvoudig taalgebruik. - Fabel, anekdotisch verhalen over dieren, brengen levenslessen over, verzonnen. - Parabel, lezer overtuigen van andere mening, bekende waarheid
Er zijn tegenwoordig verschillende soorten verhalen:
- Anekdote, kort, humoristisch, alleen kern.
- Kort verhaal, beschreven gebeurtenis staat centraal, 1 hoofdpesoon, eenvoudig, verrassend einde.
- Novelle, tussen kort verhaal en roman in, 1 plaats van handeling, weinig verhaalfiguren.
- Roman, uitgebreid verhaa waarin daden en gedachten van hoofdfiguren worden beschreven. Er zijn veel soorten romans: ridderroman, streekroman, thriller, oorlogsroman enz.
Er bestaat ook veel literatuur in de journalistiek:
- Cursiefje, uitgewerkte anekdote, dag- en weekbladen, vlotte en losse stijl, veel humor.
- Column, kolom in de krant, bepaalde onderwerpen of figuren worden bekritiseerd.
- Polemiek, verzameling teksten waarin aangevallen wordt op personen, zaken of opvattingen, op heftige toon wordt er veel gespot.
- Reisverhaal, onverwachte dingen meemaken, mooie en lelijke dingen tegenkomen.
- Recensie, bespreken recent verschenen literaire werken.
In beeldverhalen worden geschreven of gedrukte teksten gecombineerd. Hiervan zijn vele vormen: tekststrip, ballonstrip, tekstloze strip en cartoon.
- Tekststrip, tekeningen en tekst zijn gescheiden, de tekst is belangrijker.
- Ballonstrip, gesproken en gedachten zinnen staan in ballontjes, de tekening is net zo belangrijk als de tekst, ballonstrip is veel populairder als tekststrip.
- Tekstloze strip, geen tekst, korte strip.
- Cartoon of spotprent, door overdrijving wordt iets of iemand belachelijk te maken
De overige vormen van literaire proza is: - Brievenboeken, brieven in druk laten verschijnen - Dagboeken, bijhouden van literair dagboek. Biografie, iemands leven wordt beschreven. Hoofdstuk 4: verhalen lezen Een schrijver doseert stukje bij beetje zijn verhaalelementen. Zo zorgt hij voor een bepaalde spanning. Ook humor is een vorm van spanning. De schrijver heeft de bijvoorbeeld de volgende middelen om de aandacht van de lezer vast te houden: de schrijver stelt de ontknoping van een misdaadverhaal voortdurend uit. Stapje voor stapje verstrekt hij informatie zodat de lezer mee kan denken. - de schrijver kan de lezer een kennisvoorsprong geven. - de schrijver kan de lezer een kennisachterstand geven. in een humoristisch verhaal doseert de schrijver de humor zorgvuldig, zodat het niet te snel als een kaartenhuis in elkaar zakt. - de schrijver schept bijzondere situaties en figuren. Spanning is iets persoonlijks, of je een verhaal spannend vind is ook afhankelijk van het feit of je je kunt verplaatsen in de hoofdfiguren en of je de oplossing realistisch vind. Er zijn 3 basiselementen in een verhaal: - de ruimte - de verhaalfiguren - de situaties
Deze basiselementen bepalen samen de handeling(ook wel plot of intrige genoemd). In de handeling ontwikkelt zich het thema: de boodschap die de schrijver wil overbrengen. De drie basiselementen zijn in een verhaal altijd aanwezig in een bepaalde verhouding. De ruimte waarin het verhaal zich afspeelt bestaat uit gegevens over plaats en tijd. Plaats. Een schrijver kiest bewust een bepaalde ruimte waarin hij zijn verhaalfiguren laat bewegen. Tijd. De gebeurtenissen spelen zich af in een bepaalde tijd. Een schrijver trekt zich niets aan van het normale tijdsverloop. Oninteressante stukken slaat hij over en sleutelmomenten rekt hij uit. Opening en slot. Informatieve opening: de verhaalfiguren en plaatsen worden geïntroduceerd voordat het verhaal echt begint. Opening-in-de-handeling: er is dan al heel wat gebeurt op het moment dat het boek begint. Open einde: nog niet alles in het verhaal is opgelost, je probeert zelf een aannemelijk einde te verzinnen. Gesloten einde: het verhaal en het boek eindigen op hetzelfde moment, alles is opgelost, alle vragen zijn opgelost. Chronologisch en niet-chronologisch. Chronologisch: de echte volgorde van het verhaal wordt gevolgd, eventueel met sprongen in de tijd, maar het verhaal blijft de lijn vroeger-tegenwoordig-toekomst volgen, anders is het verhaal niet-chronologisch. Flashbacks en flashforwards. Flashback: de lezer wordt teruggebracht in de tijd. Flashforward: de lezer komt al iets te weten over de toekomst. Versnelling en vertraging. Tijdversnelling: de schrijver vat een langere periode samen in een paar zinnen. Tijdvertraging: de schrijver beschrijft een vrij korte sc- heel uitgebreid. De schrijven beschrijven een verhaalfiguur op de volgende punten: - uiterlijke kenmerken - innerlijke kenmerken - gedrag
een boeiende en geloofwaardige verhaalfiguur is levensecht, ook een gefantaseerde figuur kan hieraan voldoen, zolang je als lezer die verhaalfiguur kunt accepteren. Hoofd- en bijfiguren. Hoe langer een verhaal, hoe meer figuren er in voorkomen en hoe me je die figuren al lezend leert kennen. In een goed verhaal is geen enkele persoon overbodig. Een bijfiguur kan een belangrijke schakel in het verhaalverloop zijn als treed hij maar kort op. Karakters, types en karikaturen. Round character: de verhaalfiguur wordt uitgebreid beschreven. Meestal hebben de gebeurtenissen in een verhaal invloed op het karakter, maar in avonturenverhalen verandert het karakter vaak bijna niet. Het gaat dan om een gegeven karakter. Flat character: hierbij worden maar een paar kenmerken van een figuur beschreven. Deze figuur staat dan vaak voor een bepaalde groep mensen. Karikatuur: hierbij wordt een bepaalde eigenschap van een type overdreven. Deze overdrijving kan een humoristisch effect hebben. Een verhaalsituatie is een onderdeel van een verhaal. In een verhaal situatie: - wordt een bepaalde handeling volbracht. - is er sprake van een bepaald tijdsverloop. - verschijnt of verdwijnt er een verhaalfiguur. Tussen twee situaties kan worden gewisseld van ruimte of vertelwijze. Verschillende situaties worden meestal gescheiden door een hoofdstuknummer of een witregel. Een verhaal is een verzameling situaties die met elkaar verband houden. Belangrijke situaties in een verhaal: - de beginsituatie ofwel de opening. - situaties waarin een nieuw element wordt toegevoegd aan het verhaal. - de slotsituatie. De handeling van een verhaal is het geheel van situaties en de volgorde waarin ze verteld worden. De volgorde heeft een groot effect op de spanning en aantrekkelijkheid van een verhaal. De vertelwijze(vertelperspectief) is belangrijk voor de manier waarop je tegen de ruimte, verhaalfiguren en situaties aankijkt. De vertelwijze geeft het point of view. Een bekende hoofdindeling: - ik-verhaal. - auctoriaal verhaal. - personaal verhaal (hij/zij-verhaal). Ik-verhaal. De verteller is een ik-figuur die verteld over zijn eigen belevenissen of over die van een ander. In het ik-verhaal is de ik-figuur dus zowel verteller als personage. Als lezer ben je afhankelijk van de observaties van de ik-verteller, die persoonlijk en dus subjectief zijn. Auctoriaal verhaal. Ook wel perspectief van de alwetende verteller genoemd. De verteller komt niet voor als verhaalfiguur, maar overziet alle gebeurtenissen en kent de gedachten en gevoelens van de verhaalfiguren, en richt zich soms rechtstreeks tot de lezer. Vaak draagt een auctoriale verteller bewijsstukken aan om de lezer voor te houden dat het vertelde echt gebeurd is (realiteitsfictie). Personaal verhaal(hij/zij-verhaal). Bij een personaal verhaal wordt het verhaal niet direct verteld, de gebeurtenissen worden gezien door de ogen van een persoon die meespeelt in het verhaal. Thema van een verhaal: dat wat je als lezer ervaart als de centrale gedachte van het verhaal. Het thema wordt zichtbaar gemaakt door het geheel van verhaalfiguren, ruimtes en situaties. Een verhaalthema is meestal te omschrijven als een conflict: - een conflict tussen de mens en de natuur. - een conflict tussen mensen onderling. - een conflict in het innerlijk van een mens. Je krijgt in een verhaal signalen die op het thema wijzen: motieven. Enkele voorbeelden van motieven: - opvallende gebeurtenissen in een verhaal. - opvallende plaatsbeschrijvingen. - opvallende tijdsverschillen. - op het eerste oog onbetekenende detail die door herhaling belangrijk worden. Dit worden leidmotieven genoemd. Regelmatig terugkerende motieven in verhalen: - wie is de dader- (whodunitmotief). - de held heeft een opdracht. - de droom die het leven van de hoofdfiguur verandert. - de onbekende verrader. - de vals beschuldigde hoofdfiguur. - de zoektocht. Motieven zijn vaak verborgen in de tekst, om ze te vinden moet je tussen de regels door kunnen lezen. De motieven in een verhaal leiden samen tot het verhaalthema, de grondgedachte. Motieven komen voort uit verhaalgegevens. Het thema komt voort uit een optelsom van de mot Hoofdstuk 6: Gedichten lezen Een gedicht wordt opgebouwd in strofen. Elke strofe bestaat uit één of meer versregels - Distichon: 2 versregels - Terzine: 3 versregels (bij sonnet - terzet) - Kwatrijn: 4 versregels - Kwintet: 5 versregels - Sextet: 6 versregels - Septet: 7 versregels - Octaaf: 8 versregels
Poëziesoorten naar de vorm
Sonnet
Sonnet bestaat al sinds de 13e eeuw, komt uit Italië, belangrijkste dichter is Jean-Pierre Rawie. Het Italiaanse sonnet telt 14 versregels van 2 kwatrijnen (samen octaaf) en 2 terzetten (samen sextet). Tussen die de octaaf en de sextet zit de wending
Ballade
De ballade bestaat ook al sinds de 13e eeuw, betekend (ballata) danslied.
Er zijn 2 soorten ballades
1. de rederijkersballade of referein bestaat uit 10 strofen die elk bestaan uit 8 tot 10 versregels. Elke strofe besloot met een refrein. Later ontstond de kortere slotstrofe. 2. ballade wordt ook gebruikt voor verhalende gedichten over heldendaden en liefdessmarten, met een eenvoudige versvorm. Alleen de belangrijkste gebeurtenissen uit een verhaal worden verteld. Epigram of Grafschrift
Een epigram of puntdicht is een kort gedicht waarin emotionele oordelen of invallende gedachten op puntige, soms ironische en kritische wijze uitgedrukt worden. Het wordt kernachtig uitgedrukt. Hierbij wordt ook Grafschrift bij in worden begrepen, een dichtvorm die vooral met satirische of humoristische bedoeling beoefend wordt. Limerick
Ook een limerick is een soort puntdicht, vijfregelig, humoristisch gedicht van Ierse oorsprong. De eerste regel eindigt meestal op een plaatsnaam. Het gedicht beschrijft een grappige situatie en besluit met een verrassende slotopmerking. De regellengte wisselt af: lang-lang-kort-kort-lang. Het rijmschema is a-a-b-b-a. Kwatrijn
Een kwatrijn is een vierregelig gedicht met een gewoonlijk ernstige, levensbeschouwelijk inhoud. Het rijmschema is a-a-b-a. Haiku
Een haiku is van Japanse oorsprong, en geliefd in de westerse wereld. De vorm is strak en erg beknopt, telt 17 lettergrepen, verdeeld over 3 regels van 5-7-5. Het taalgebruik is eenvoudig, en is bedoeld als meditatiepoëzie. Haiku is natuurpoëzie. Visuele poëzie
Bij visuele poëzie is de vorm heel erg bewust tot stand gekomen. De dichter stelt figuren samen met behulp van tekst, ook wel beeldgedicht of tekstbeeld genoemd. Poëziesoorten naar de inhoud - Lied: het meest voorkomende poëziesoort, vrij beknopt, geeft uiting aan gevoelens en stemmingen, soms verhalend element op de achtergrond, eenvoudige taal en vloeiend taalgebruik. Vb, volksliedjes, liedesliedjes - Ode en hymne: ode is plechtstatig loflied, meestal ter verheerlijking van een persoon, een hymne is ter ere van een godheid. - Elegie: een klaaglief, meestal ter gelegenheid van het overlijden van iemand die dierbaar was voor de dichter - Hekeldicht: satirische poëzietekst vol spot, verontwaardiging of haatgevoelens, voorwerpen kunnen zijn: gebeurtenissen, personen of toestanden. Leesverslag
Een gedicht lokt meestal verschillende meningen uit. Veel gedichten zijn makkelijk om te lezen, je voelt snel aan waarover ze gaan. Er zijn ook gedichten die je niet snapt, sommige regels moet je nog eens lezen. Achteraf zeg je dat het de moeite waard was. Hier komen de hoofdstukken 5-7 nog Hoofdstuk 5 Gedicht: spel met zorgvuldig gekozen woorden. Proza is ingedeeld in alinea’s en hoofdstukken, poëzie in versregels en strofen. Een gedicht is vaak een wereld in een notendop. Veel gedichten beschrijven als het ware slechts één ogenblik; je zou daarom wel v/e momentopname kunnen spreken. In gedichten veel beeldspraak en herhaling en er is meestal maar één persoon aan het woord. In gedichten komt ook vaak rijm voor: - Volrijm: klinkers en medeklinkers rijmen op elkaar. wond-hond (mannelijk rijm) wonde-ronde (vrouwelijk rijm) wonderen-donderen (glijdend rijm) als dezelfde woorden worden herhaald: gelijk rijm. - Halfrijm: of alleen de klinkers of alleen de medeklinkers rijmen op elkaar. Klinkerrijm en medeklinkerrijm. - Eindrijm: …… loop …… koop - Middenrijm: …… loop …… …… koop …… - Binnenrijm: …… loop …… koop - Overlooprijm: …… loop
koop …… - Slagrijm: (AAAA) loop koop sloop dope - Gepaard rijm (AABB) loop koop slaaf raaf - Gekruist rijm (ABAB) loop slaaf koop raaf - Omarmend rijm (ABBA) loop slaaf raaf koop
Enjambementen: de ene versregel loopt zonder onderbreking door in de volgende, waardoor de gebruikelijke pauze na het rijmwoord aan het eind v/d regel vervalt. Het verrassende van dit doorlopen verdoezelt de strakke regelmaat v/h rijm.
Vaste maat: te vergelijken met metrum.
Ritme wordt metrum wanneer de opeenvolging van beklemtoonde lettergrepen zo wordt gerangschikt dat er vaste patronen ontstaan.
Ritme is een verschijnsel dat zich afspeelt in een zekere tijd. Bijv: hartslag, ademhaling enz.
Versvoeten:
- Jambe: v – (versvoet v/e onbeklemtoonde en een beklemtoonde lettergreep)
- Anapest: v v – (enz.)
- Trocheus: - v
- Dactylus: - v v
- Amfibrachus: v – v
- Spondeus: - -
Hoofdstuk 6
Strofe wordt in een lied couplet genoemd.
- Distichon: strofe van 2 versregels
- Terzine: 3
- Kwatrijn: 4
- Kwintet: 5
- Sextet: 6
- Septet: 7
- Octaaf: 8
Sonnet: Sonetto is liedje. Telt 14 regels, die in 4 strofen zijn gegroepeerd. Ballade: betekent danslied. 2 soorten: Rederijkersballade of referein. Lied van 10 strofen van elk 8 tot 10 versregels. Epigram: kort gedicht waarin emotionele oordelen of invallende gedachten op puntige, soms ironische en kritische wijze uitgedrukt worden. (epigramma = inscriptie). Grafschrift: dichtvorm die vooral met satirische of humoristische bedoeling beoefend wordt. Limerick: soort puntdicht. Vijfregelig, humoristisch gedicht van Ierse oorsprong. Rijmschema is a-a-b-b-a. Voorbeeld (uit Ab Normaal): Er was eens een man uit Saandamme, die had toch een enorme lange, niet voor de sex, maar wel voor de pret, en handig bij het behangen. Kwatrijn: vierregelig gedicht met een gewoonlijk ernstige, levensbeschouwelijke inhoud. Rijmschema is a-a-b-a. Haiku: Japanse dichtvorm. Karakteristiek zijn de vorm en het onderwerp. Vorm is strak en uiterst beknopt. Het telt 17 lettergrepen, over 3 regels verdeeld in de verhouding 5-7-5. Haiku is natuurpoëzie. Visuele poëzie: de vorm heel belangrijk. De dichter stelt figuren samen m.b.v. tekst, daarom heet deze poëzievorm ook wel beeldgedicht of tekstbeeld. Acrostichon: naamdicht: de beginletters v/d strofen of de beginletters v/d versregels vormen samen een naam. Bijv: Nederlands volkslied. Refrein: gedicht waarin elke strofe eindigt met dezelfde regel. Retrograde: kreeftdicht: gedicht dat ook van achter naar voren is te lezen. Rondeel: gedicht van gewoonlijk 8 regels; de regels 1+4+7 en de regels 2+8 zijn gelijk. Ode: plechtstatig loflied, meestal ter verheerlijking v/e persoon. Hymne: loflied ter ere v/e godheid. Elegie: klaaglied, meestal ter gelegenheid v/h overlijden van iemand die dierbaar was voor de dichter. Hekeldicht: satirische poëzietekst vol spot, verontwaardiging of haatgevoelens. Hoofdstuk 7 Tragedie: aangrijpende gebeurtenissen over leven en dood. Komedie: blijspel. Moraal is een les voor de toeschouwer. Klucht: humoristisch toneelstuk over een alledaags onderwerp dat flink overdreven wordt. De grappen zijn grof, vaak met seksualiteit als onderwerp. Klucht veel korter dan komedie. Sketch: kort humoristisch toneelstukje. Eenvoudige opbouw en gaat over herkenbare mensen en situaties.
Het uitspreken van een waardeoordeel over literatuur is heel persoonlijk. Je bepaald zelf of het Literatuur of literatuur is. Literatuur is: - Hebben waarde voor jou. - Een boek dat je ontroerd - Bij herlezing ontdek je nieuwe dingen - Het boek heeft je aan het denken gezet
Ironie is milde spot. Het is niet de bedoeling om iemand te kwetsen. Sarcasme is een felle spot. Het voorwerp wordt veracht en gekwetst. De hardste spot is cynisme, het is vaak een kenmerk van mensen die teleurgesteld zijn en dan maar bitter gaan reageren. - Tautologie, een begrip wordt herhaald met ander woord. - Pleonasme, er wordt een logisch kenmerk genoemd
Tekststijl is de stijl waarin de tekst is geschreven. Hierin bestaan twee hoofdstijlen naar vorm: proza (verhaal) en poëzie (gedicht). Er bestaan vier hoofdstijlen naar inhoud: epiek, lyriek, dramatiek, didactiek. Epiek: verhalende literatuur, er wordt een verhaal verteld
Lyriek: fictie teksten waarin gevoelens worden uitgedrukt.Dit zijn vooral poëzies
Dramatiek: fictie teksten in toneelvorm. Dit kwam eerst veel in poëzie vorm voor, maar nu vooral in proza vorm. Didactiek: verzamelnaam voor teksten met opvoedkundige bedoelingen. In humoristische teksten komen allerlei stijlfiguren voor. Humor is een vorm van wijsheid. Humor kan ook een ontsnappingspoging zijn in sombere tijden. Een satire is een tekst met de bedoeling om mensen of toestanden te bespotten. Een parodie is een vorm van satire, er wordt literair werk nagebootst. Een veel gebruikt stijlmiddel is beeldspraak, een object wordt vergeleken met een beeld. De vijf hoofdgroepen hiervan zijn: - -Vergelijking met als, het object wordt vergeleken met een beeld -Vergelijking met van, een beeld van een object -Vergelijking zonder voegwoord of voorzetsel - Metafoor, als het object wordt weggelaten, het beeld staat hier in plaats van het object. De werkelijkheid zit onder het beeld verborgen. - Metonymia, dit is geen vergelijking meer. Er wordt alleen een opvallend kenmerk genoemd, bijvoorbeeld het materiaal waarvan het gemaakt is - Synesthesie, hierbij worden de indrukken van twee verschillende zintuigen met elkaar verbonden. Bijvoorbeeld, zoete klanken: gehoor + smaak. - Personificatie, een onderwerp (een ding) wordt uitgebeeld als een levend wezen, of krijg eigenschappen daarvan. Hoofdstuk 3: proza Proza is een verzamelnaam voor teksten in verhaalvorm, van sprookje tot parabel. Een verhaal is een tekst over de belevenissen van een of meer hoofdpersonen. Hiervan zijn vele vormen. De indeling hiervan is als volgt: - Vorm: dagboek, stripverhaal - Omvang: kort verhaal, roman - Inhoud: historisch verhaal, sciencefiction - Schrijfstijl: humoristisch, geëngageerd - Waarop verhaal verschijnt: column
Volksverhalen zijn de oudste en bekendste verhalen. Deze worden mondeling overgebracht, en later pas opgeschreven. - Legende, het versterken van godsdienstzin, vaak wonderen. - Sage, historisch gegeven wordt verklaard, magie en bovennatuurlijke kracht spelen belangrijke rol. - Mythe, verhalen over goden uit natuurgodsdienst geeft een volk een basis voor zijn geschiedenis - Sprookje, vanaf 19e eeuw zijn er cultuursprookjes, zwak hoofdpersoon overwint een sterke slechterik, vage aanduiding van tijd en plaats, toverkracht, eenvoudig taalgebruik. - Fabel, anekdotisch verhalen over dieren, brengen levenslessen over, verzonnen. - Parabel, lezer overtuigen van andere mening, bekende waarheid
De overige vormen van literaire proza is: - Brievenboeken, brieven in druk laten verschijnen - Dagboeken, bijhouden van literair dagboek. Biografie, iemands leven wordt beschreven. Hoofdstuk 4: verhalen lezen Een schrijver doseert stukje bij beetje zijn verhaalelementen. Zo zorgt hij voor een bepaalde spanning. Ook humor is een vorm van spanning. De schrijver heeft de bijvoorbeeld de volgende middelen om de aandacht van de lezer vast te houden: de schrijver stelt de ontknoping van een misdaadverhaal voortdurend uit. Stapje voor stapje verstrekt hij informatie zodat de lezer mee kan denken. - de schrijver kan de lezer een kennisvoorsprong geven. - de schrijver kan de lezer een kennisachterstand geven. in een humoristisch verhaal doseert de schrijver de humor zorgvuldig, zodat het niet te snel als een kaartenhuis in elkaar zakt. - de schrijver schept bijzondere situaties en figuren. Spanning is iets persoonlijks, of je een verhaal spannend vind is ook afhankelijk van het feit of je je kunt verplaatsen in de hoofdfiguren en of je de oplossing realistisch vind. Er zijn 3 basiselementen in een verhaal: - de ruimte - de verhaalfiguren - de situaties
Deze basiselementen bepalen samen de handeling(ook wel plot of intrige genoemd). In de handeling ontwikkelt zich het thema: de boodschap die de schrijver wil overbrengen. De drie basiselementen zijn in een verhaal altijd aanwezig in een bepaalde verhouding. De ruimte waarin het verhaal zich afspeelt bestaat uit gegevens over plaats en tijd. Plaats. Een schrijver kiest bewust een bepaalde ruimte waarin hij zijn verhaalfiguren laat bewegen. Tijd. De gebeurtenissen spelen zich af in een bepaalde tijd. Een schrijver trekt zich niets aan van het normale tijdsverloop. Oninteressante stukken slaat hij over en sleutelmomenten rekt hij uit. Opening en slot. Informatieve opening: de verhaalfiguren en plaatsen worden geïntroduceerd voordat het verhaal echt begint. Opening-in-de-handeling: er is dan al heel wat gebeurt op het moment dat het boek begint. Open einde: nog niet alles in het verhaal is opgelost, je probeert zelf een aannemelijk einde te verzinnen. Gesloten einde: het verhaal en het boek eindigen op hetzelfde moment, alles is opgelost, alle vragen zijn opgelost. Chronologisch en niet-chronologisch. Chronologisch: de echte volgorde van het verhaal wordt gevolgd, eventueel met sprongen in de tijd, maar het verhaal blijft de lijn vroeger-tegenwoordig-toekomst volgen, anders is het verhaal niet-chronologisch. Flashbacks en flashforwards. Flashback: de lezer wordt teruggebracht in de tijd. Flashforward: de lezer komt al iets te weten over de toekomst. Versnelling en vertraging. Tijdversnelling: de schrijver vat een langere periode samen in een paar zinnen. Tijdvertraging: de schrijver beschrijft een vrij korte sc- heel uitgebreid. De schrijven beschrijven een verhaalfiguur op de volgende punten: - uiterlijke kenmerken - innerlijke kenmerken - gedrag
een boeiende en geloofwaardige verhaalfiguur is levensecht, ook een gefantaseerde figuur kan hieraan voldoen, zolang je als lezer die verhaalfiguur kunt accepteren. Hoofd- en bijfiguren. Hoe langer een verhaal, hoe meer figuren er in voorkomen en hoe me je die figuren al lezend leert kennen. In een goed verhaal is geen enkele persoon overbodig. Een bijfiguur kan een belangrijke schakel in het verhaalverloop zijn als treed hij maar kort op. Karakters, types en karikaturen. Round character: de verhaalfiguur wordt uitgebreid beschreven. Meestal hebben de gebeurtenissen in een verhaal invloed op het karakter, maar in avonturenverhalen verandert het karakter vaak bijna niet. Het gaat dan om een gegeven karakter. Flat character: hierbij worden maar een paar kenmerken van een figuur beschreven. Deze figuur staat dan vaak voor een bepaalde groep mensen. Karikatuur: hierbij wordt een bepaalde eigenschap van een type overdreven. Deze overdrijving kan een humoristisch effect hebben. Een verhaalsituatie is een onderdeel van een verhaal. In een verhaal situatie: - wordt een bepaalde handeling volbracht. - is er sprake van een bepaald tijdsverloop. - verschijnt of verdwijnt er een verhaalfiguur. Tussen twee situaties kan worden gewisseld van ruimte of vertelwijze. Verschillende situaties worden meestal gescheiden door een hoofdstuknummer of een witregel. Een verhaal is een verzameling situaties die met elkaar verband houden. Belangrijke situaties in een verhaal: - de beginsituatie ofwel de opening. - situaties waarin een nieuw element wordt toegevoegd aan het verhaal. - de slotsituatie. De handeling van een verhaal is het geheel van situaties en de volgorde waarin ze verteld worden. De volgorde heeft een groot effect op de spanning en aantrekkelijkheid van een verhaal. De vertelwijze(vertelperspectief) is belangrijk voor de manier waarop je tegen de ruimte, verhaalfiguren en situaties aankijkt. De vertelwijze geeft het point of view. Een bekende hoofdindeling: - ik-verhaal. - auctoriaal verhaal. - personaal verhaal (hij/zij-verhaal). Ik-verhaal. De verteller is een ik-figuur die verteld over zijn eigen belevenissen of over die van een ander. In het ik-verhaal is de ik-figuur dus zowel verteller als personage. Als lezer ben je afhankelijk van de observaties van de ik-verteller, die persoonlijk en dus subjectief zijn. Auctoriaal verhaal. Ook wel perspectief van de alwetende verteller genoemd. De verteller komt niet voor als verhaalfiguur, maar overziet alle gebeurtenissen en kent de gedachten en gevoelens van de verhaalfiguren, en richt zich soms rechtstreeks tot de lezer. Vaak draagt een auctoriale verteller bewijsstukken aan om de lezer voor te houden dat het vertelde echt gebeurd is (realiteitsfictie). Personaal verhaal(hij/zij-verhaal). Bij een personaal verhaal wordt het verhaal niet direct verteld, de gebeurtenissen worden gezien door de ogen van een persoon die meespeelt in het verhaal. Thema van een verhaal: dat wat je als lezer ervaart als de centrale gedachte van het verhaal. Het thema wordt zichtbaar gemaakt door het geheel van verhaalfiguren, ruimtes en situaties. Een verhaalthema is meestal te omschrijven als een conflict: - een conflict tussen de mens en de natuur. - een conflict tussen mensen onderling. - een conflict in het innerlijk van een mens. Je krijgt in een verhaal signalen die op het thema wijzen: motieven. Enkele voorbeelden van motieven: - opvallende gebeurtenissen in een verhaal. - opvallende plaatsbeschrijvingen. - opvallende tijdsverschillen. - op het eerste oog onbetekenende detail die door herhaling belangrijk worden. Dit worden leidmotieven genoemd. Regelmatig terugkerende motieven in verhalen: - wie is de dader- (whodunitmotief). - de held heeft een opdracht. - de droom die het leven van de hoofdfiguur verandert. - de onbekende verrader. - de vals beschuldigde hoofdfiguur. - de zoektocht. Motieven zijn vaak verborgen in de tekst, om ze te vinden moet je tussen de regels door kunnen lezen. De motieven in een verhaal leiden samen tot het verhaalthema, de grondgedachte. Motieven komen voort uit verhaalgegevens. Het thema komt voort uit een optelsom van de mot Hoofdstuk 6: Gedichten lezen Een gedicht wordt opgebouwd in strofen. Elke strofe bestaat uit één of meer versregels - Distichon: 2 versregels - Terzine: 3 versregels (bij sonnet - terzet) - Kwatrijn: 4 versregels - Kwintet: 5 versregels - Sextet: 6 versregels - Septet: 7 versregels - Octaaf: 8 versregels
Poëziesoorten naar de vorm
Sonnet
Sonnet bestaat al sinds de 13e eeuw, komt uit Italië, belangrijkste dichter is Jean-Pierre Rawie. Het Italiaanse sonnet telt 14 versregels van 2 kwatrijnen (samen octaaf) en 2 terzetten (samen sextet). Tussen die de octaaf en de sextet zit de wending
Ballade
1. de rederijkersballade of referein bestaat uit 10 strofen die elk bestaan uit 8 tot 10 versregels. Elke strofe besloot met een refrein. Later ontstond de kortere slotstrofe. 2. ballade wordt ook gebruikt voor verhalende gedichten over heldendaden en liefdessmarten, met een eenvoudige versvorm. Alleen de belangrijkste gebeurtenissen uit een verhaal worden verteld. Epigram of Grafschrift
Een epigram of puntdicht is een kort gedicht waarin emotionele oordelen of invallende gedachten op puntige, soms ironische en kritische wijze uitgedrukt worden. Het wordt kernachtig uitgedrukt. Hierbij wordt ook Grafschrift bij in worden begrepen, een dichtvorm die vooral met satirische of humoristische bedoeling beoefend wordt. Limerick
Ook een limerick is een soort puntdicht, vijfregelig, humoristisch gedicht van Ierse oorsprong. De eerste regel eindigt meestal op een plaatsnaam. Het gedicht beschrijft een grappige situatie en besluit met een verrassende slotopmerking. De regellengte wisselt af: lang-lang-kort-kort-lang. Het rijmschema is a-a-b-b-a. Kwatrijn
Een kwatrijn is een vierregelig gedicht met een gewoonlijk ernstige, levensbeschouwelijk inhoud. Het rijmschema is a-a-b-a. Haiku
Een haiku is van Japanse oorsprong, en geliefd in de westerse wereld. De vorm is strak en erg beknopt, telt 17 lettergrepen, verdeeld over 3 regels van 5-7-5. Het taalgebruik is eenvoudig, en is bedoeld als meditatiepoëzie. Haiku is natuurpoëzie. Visuele poëzie
Bij visuele poëzie is de vorm heel erg bewust tot stand gekomen. De dichter stelt figuren samen met behulp van tekst, ook wel beeldgedicht of tekstbeeld genoemd. Poëziesoorten naar de inhoud - Lied: het meest voorkomende poëziesoort, vrij beknopt, geeft uiting aan gevoelens en stemmingen, soms verhalend element op de achtergrond, eenvoudige taal en vloeiend taalgebruik. Vb, volksliedjes, liedesliedjes - Ode en hymne: ode is plechtstatig loflied, meestal ter verheerlijking van een persoon, een hymne is ter ere van een godheid. - Elegie: een klaaglief, meestal ter gelegenheid van het overlijden van iemand die dierbaar was voor de dichter - Hekeldicht: satirische poëzietekst vol spot, verontwaardiging of haatgevoelens, voorwerpen kunnen zijn: gebeurtenissen, personen of toestanden. Leesverslag
Een gedicht lokt meestal verschillende meningen uit. Veel gedichten zijn makkelijk om te lezen, je voelt snel aan waarover ze gaan. Er zijn ook gedichten die je niet snapt, sommige regels moet je nog eens lezen. Achteraf zeg je dat het de moeite waard was. Hier komen de hoofdstukken 5-7 nog Hoofdstuk 5 Gedicht: spel met zorgvuldig gekozen woorden. Proza is ingedeeld in alinea’s en hoofdstukken, poëzie in versregels en strofen. Een gedicht is vaak een wereld in een notendop. Veel gedichten beschrijven als het ware slechts één ogenblik; je zou daarom wel v/e momentopname kunnen spreken. In gedichten veel beeldspraak en herhaling en er is meestal maar één persoon aan het woord. In gedichten komt ook vaak rijm voor: - Volrijm: klinkers en medeklinkers rijmen op elkaar. wond-hond (mannelijk rijm) wonde-ronde (vrouwelijk rijm) wonderen-donderen (glijdend rijm) als dezelfde woorden worden herhaald: gelijk rijm. - Halfrijm: of alleen de klinkers of alleen de medeklinkers rijmen op elkaar. Klinkerrijm en medeklinkerrijm. - Eindrijm: …… loop …… koop - Middenrijm: …… loop …… …… koop …… - Binnenrijm: …… loop …… koop - Overlooprijm: …… loop
koop …… - Slagrijm: (AAAA) loop koop sloop dope - Gepaard rijm (AABB) loop koop slaaf raaf - Gekruist rijm (ABAB) loop slaaf koop raaf - Omarmend rijm (ABBA) loop slaaf raaf koop
Sonnet: Sonetto is liedje. Telt 14 regels, die in 4 strofen zijn gegroepeerd. Ballade: betekent danslied. 2 soorten: Rederijkersballade of referein. Lied van 10 strofen van elk 8 tot 10 versregels. Epigram: kort gedicht waarin emotionele oordelen of invallende gedachten op puntige, soms ironische en kritische wijze uitgedrukt worden. (epigramma = inscriptie). Grafschrift: dichtvorm die vooral met satirische of humoristische bedoeling beoefend wordt. Limerick: soort puntdicht. Vijfregelig, humoristisch gedicht van Ierse oorsprong. Rijmschema is a-a-b-b-a. Voorbeeld (uit Ab Normaal): Er was eens een man uit Saandamme, die had toch een enorme lange, niet voor de sex, maar wel voor de pret, en handig bij het behangen. Kwatrijn: vierregelig gedicht met een gewoonlijk ernstige, levensbeschouwelijke inhoud. Rijmschema is a-a-b-a. Haiku: Japanse dichtvorm. Karakteristiek zijn de vorm en het onderwerp. Vorm is strak en uiterst beknopt. Het telt 17 lettergrepen, over 3 regels verdeeld in de verhouding 5-7-5. Haiku is natuurpoëzie. Visuele poëzie: de vorm heel belangrijk. De dichter stelt figuren samen m.b.v. tekst, daarom heet deze poëzievorm ook wel beeldgedicht of tekstbeeld. Acrostichon: naamdicht: de beginletters v/d strofen of de beginletters v/d versregels vormen samen een naam. Bijv: Nederlands volkslied. Refrein: gedicht waarin elke strofe eindigt met dezelfde regel. Retrograde: kreeftdicht: gedicht dat ook van achter naar voren is te lezen. Rondeel: gedicht van gewoonlijk 8 regels; de regels 1+4+7 en de regels 2+8 zijn gelijk. Ode: plechtstatig loflied, meestal ter verheerlijking v/e persoon. Hymne: loflied ter ere v/e godheid. Elegie: klaaglied, meestal ter gelegenheid v/h overlijden van iemand die dierbaar was voor de dichter. Hekeldicht: satirische poëzietekst vol spot, verontwaardiging of haatgevoelens. Hoofdstuk 7 Tragedie: aangrijpende gebeurtenissen over leven en dood. Komedie: blijspel. Moraal is een les voor de toeschouwer. Klucht: humoristisch toneelstuk over een alledaags onderwerp dat flink overdreven wordt. De grappen zijn grof, vaak met seksualiteit als onderwerp. Klucht veel korter dan komedie. Sketch: kort humoristisch toneelstukje. Eenvoudige opbouw en gaat over herkenbare mensen en situaties.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden