Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Cursus 2: Literatuur en lezer

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 815 woorden
  • 24 januari 2015
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
19 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

1.

Als je bij een verhaal de vraag stelt waarover verteld wordt, kijk je naar 3 aspecten:

  1. Gebeurtenissen, verhaal = gebeurtenissen die chronologisch-= te ordenen zijn.

een verhaal wordt niet altijd in chronologische volgorde verteld, dan moet je zelf de chronologische volgorde van de verhalen vaststellen. Je legt als lezer verbanden tussen verschillende gebeurtenissen.

  1. Personages, deze zijn in verhalen gebonden aan de gebeurtenissen. Gebeurtenissen zijn een gevolg van een actie van een personage.

 

Personages zijn geen echte personen, maar toch leef je mee met deze personage, soms erken je jezelf zelfs in een personage.

 

De rollen van personages in een verhaal:

  1. Hoofdpersoon, deze streeft een bepaald doel na. Hoofdpersoon = betrokken bij de belangrijkste gebeurtenissen in het boek. In veel verhalen komt de hoofpersoon tot belangrijk inzicht of maakt een ontwikkeling door.
  2. Bij persoon, deze vervullen te rol van een helper of tegenstander. De rollen van tegenstanders of helpers kunnen verdeeld zijn. Soms blijkt een helper een tegenstander te zijn (of andersom).

Helpers of tegenstanders zijn niet altijd personen; emoties, omstandigheden of karaktereigenschappen kunnen ook een helper of tegenstander zijn.

 

Het doel dat de hoofdpersoon nastreeft is (vaak) afhankelijk van het genre = soort verhaal.

 

Je kunt personages op verschillende manieren leren kennen:

  1. Directe manier, je leest een duidelijke opsomming van karaktereigenschappen, uiterlijk en innerlijk.
  2. Indirecte manier, je leert het personage kennen door wat ze doen, denken en zeggen.

 

Je kunt de personages beoordelen op verschillende manieren:

  1. Psychologisch benaderen, je hebt een mening over wat het personage doet/ nalaat.
  2. Op basis van normen en waarden, je gaat uit van je eigen normen en waarden en het personage in het verhaal kan hiervan afwijken (of niet).
  1. Setting, tijd + ruimte waar een verhaal zich afspeelt. Verhalen kunnen in een historische tijd afspelen, maar ook in een onbestemd heden (= onduidelijk wanneer het verhaal zich afspeelt)

 

 

2.

De manier waarop een verhaal in elkaar zit = structuur/opbouw. Deze wordt bepaald door:

  1. Tijdsaspecten:

In een verhaal is er bijna altijd wel verschil tussen vertelde tijd, de tijd die de gebeurtenissen in chronologische volgorde in beslag nemen, en de verteltijd, de tijd die je nodig hebt om een verhaal te lezen.

  1. Volgorde:

De volgorde van een verhaal kan op 2 manieren verteld worden; chronologische en niet chronologische volgorde. Als de gebeurtenissen niet-chronologisch zijn, moet de lezer de gebeurtenissen proberen vast te leggen.

In een niet-chronologisch verhaal zijn er vaak vooruitverwijzingen naar wat er nog zal gebeuren en terugverwijzingen naar wat er al is gebeurd. Als je een terug- of vooruitverwijzing herkent, ga je de samenhang in een tekst ontdekken.

Hoe meer terug- en vooruitverwijzingen, hoe ingewikkelder het verhaal.

Hoe meer verbanden je legt, hoe duidelijker de samenhang wordt.

Flashback = een terugverwijzing. Functie van een flashback = informatie over een personage geven aan de lezer.

  1. Motieven:

Er zijn 2 soorten motieven

  1. Verhaalmotieven: het terugkeren van bepaalde situaties, waarnemingen, opvattingen, gebeurtenissen of gevoelens.
  2. Leidmotief: een herhaling van een bepaald woord/ concreet voorwerp.
  1. Verhaallijnen:

= een samenhangende reeks van gebeurtenissen. Deze gebeurtenissen zijn verbonden met 1 of meerdere personages. Als in het verhaal de gebeurtenissen en bijbehorende personages veranderd, ontstaat er een nieuwe verhaallijn.`

 

3.1

Schrijver= niet de ik persoon in een boek. De schrijver = een echt persoon  die buiten het verhaal bestaat. De schrijver kiest voor een vertelinstantie/verteller = deze maakt deel uit van een verhaalwerkelijkheid.

3.2

De 2 aspecten die je moet vaststellen om de vertelinstantie te bepalen:

  1. Nagaan of de vertelinstantie merkbaar in het verhaal aanwezig is of niet
  2. Vaststellen of de verteller wel of geen personage in het verhaal was

 

Auctoriale vertelinstantie/ auctoriale verteller = de verteller is duidelijk merkbaar in de tekst aanwezig.

Auctoriale verteller = verteller van een verhaal waar diegene zelf geen personage is.

  • Weet wat de personages voelen en denken
  • Kan gebeurtenissen tegelijk vertellen die op verschillende plekken gebeuren
  • Kan commentaar geven op personages of gebeurtenissen (& zo jouw opvattingen sturen)

Ik-vertelinstantie = de verteller is duidelijk merkbaar in de tekst aanwezig.

Ik-verteller = vertelt wat hij heeft beleefd of meegemaakt.

  • Je volgt de gebeurtenissen door de ogen van het ik-personage
  • Ik-verteller vertelt uitvoerig over zijn eigen waarnemingen, visies, gedachten of gevoelens
  • Je leert de andere personages alleen kennen door wat ze doen en door wat de ik-verteller over hen vertelt

 

Meervoudige ik-vertelinstantie = verhalen met meer dan 1 ik- verteller

 

Personale vertelinstantie = vertelinstantie is niet merkbaar aanwezig.

  • Er wordt in de hij/zij-vorm verteld wat het personage doet, ziet, denkt, of ervaart
  • De verteller treedt niet op de voorgrond
  • Meestal lees je van slechts 1 personage de waarnemingen (= gekleurd en fout)

 

Als je wil weten wat er precies in een verhaal gebeurt en waarom, moet je de betrouwbaarheid van de vertelinstanties nagaan.

 

4.

Titelverklaring: een verband leggen tussen de titel en het verhaal (titel = letterlijk/figuurlijk)

Je kan je laten leiden door een ondertitel.

Motto: een citaat dat aan het verhaal voorgaat. Motto’s fungeren als leesaanwijzing. Ze verwijzen vaak naar het onderwerp of de belangrijkste problematiek van het verhaal.

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.