19e-eeuwse muziek laat 2 ontwikkelingen zien:
1. Een groep houdt vast aan de gangbare klassieke muzikale vormen: de absolute muziek (geen verband met buitenmuzikale gegevens als literatuur, beeldende kunst, natuur, etc.). Deze symfonieën zijn net als klassieke symfonieën opgebouwd uit vier delen, maar bevatten wel romantiek in hun harmonische samenklank en de volle, afwisselende orkestklank.
2. De andere groep leidt tot programmamuziek: instrumentale muziek met een buitenmuzikale inhoud, door titel of een programma meegedeeld. De inhoud bestaat uit een opeenvolging van handelingen, situaties, beelden of gedachten die de fantasie van de componist prikkelen en de luisteraar in een bepaalde richting leiden. Fantasie wint van de werkelijkheid en expressie van gevoelens en fantasie gaan samen met spontaniteit, ordeloosheid en chaos. De klankkleur wordt belangrijker, wat samengaat met de technische veranderingen in de instrumentbouw, klanken worden hierdoor krachtiger, soepeler en gevarieerder.
Symfonisch gedicht: een eendelige compositie voor orkest, gebaseerd op thema’s uit de literatuur, beeldende kunst of eigen ervaringen.
Tweede helft 19e eeuw: balletrage in Moskou en St. Petersburg, topchoreografen uit het buitenland worden aangetrokken om de Russische dans op het hoogste niveau te brengen. Theaters vol met adel en welgestelde burgerij.
Marius Petipa: choreograaf, grondlegger van de Frans-Russische balletstijl.
Het sprookjesballet De Schone Slaapster door choreograaf Petipa en componist Tsjaikovsky.
De amusementswaarde v/d choreografie staat voorop in deze tijd en niet het uitbeelden v/e handeling. Choreografen probeerden met het divertissement (vermaak/amusement, balletintermezzo’s: het doorlopende verhaal wordt onderbroken met (massale) dans, vaak aangeduid met ‘pas de …’) elkaar de loef af te steken en hun publiek te overdonderen met de meest opwindende vondsten à in De Schone Slaapster komen ook veel divertissementen voor, het hoogtepunt is de grote klassieke pas de deux: duet van de soliste en haar partner in een vaste volgorde.
Tsjaikovsky benadert het ballet als een opera waarin muziek en handeling een eenheid vormen. Hij experimenteert met leidmotieven door de muziek met personages te verbinden. Wat op toneel plaatsvindt krijgt een extra dimensie in de muziek, emoties krijgen diepgang en de muziek wordt versterkt door het beeld.
Grote muzikale sterren uit de 19e eeuw zijn heroïsche figuren, blinken uit als instrumentale solisten. Het accent op het individu is overal aanwezig. De componist als eenzame, dappere figuur in strijd met de vijandige omgeving geeft de muziek een opwindend karakter, een emotionele spanning die het publiek prikkelt.
Paganini: violist, zo goed dat er gefluisterd werd dat hij bezeten was door de duivel. Paganini vond de sensatie rond zijn persoon niet erg, als er maar over hem gepraat werd. Hij had bij optredens een lange, zwarte cape aan om dit gevoel bij het publiek te versterken.
Het lichte vermaak bloeit à de nieuwe rijken komen naar populaire theaters voor het melodrama: verhaal met veel spanning en sensatie waarin de deugd uiteindelijk het kwaad overwint, een mengsel van geweld en sentimentaliteit. De overdadige decors en theatereffecten, dans en snelle actiescènes met de juiste muziek maakten het melodrama erg populair.
Het vaudevilletheater trekt ook grote aantallen mensen. De shows hebben verschillende acts: zangers, dansers, acteurs, komieken, goochelaars, apen, honden en zelfs olifanten à circusachtig.
Er is geen sprake van onderlinge samenhang tussen acts en één nummer mag niet langer dan 10 minuten duren.
De toepassing van elektrisch licht (tweede helft 19e eeuw) heeft grote invloed op het theater: oneindige mogelijkheden voor de regisseur, een bleke ochtend, bloedrode schemering, alles kan hij oproepen, versterken of langzaam laten verdwijnen. Het licht wordt een levend decor, een deel van de voorstelling.
De wals is in de 19e eeuw de dans v/h volk. Vroeger was het onzedelijk en als ondenkbaar gedrag bestempeld, omdat dansparen door de ruimte wervelen, vastgeklampt aan elkaar. In de 19e eeuw verandert het karakter van de wals: de melodieën worden langer en het tempo gaat flink omhoog.
Liederencyclus: een reeks liederen op een centraal thema.
Franz Schubert: componist, betaalt hoge prijs voor zijn standpunt dat een kunstenaar zich alleen in volledige artistieke vrijheid kan ontplooien. Zijn lot is armoede, miskenning en artistiek isolement.
Die Winterreise is zijn liederencyclus, bestaande uit 24 liederen. Schubert streeft ernaar om iedere stemming of gemoedstoestand in een melodie te vertalen. Ook maakt hij bij ieder lied een pianopartij die de juiste sfeer weet te creëren, de pianobegeleiding geeft de zanger harmonische achtergrond en heeft ook een eigen uitdrukkingskracht: van virtuoos en expressief tot somber en sober.
Virtuositeit: bedrevenheid, volleerdheid, meesterschap, meesterlijke beheersing van een instrument.
Hoofdstuk 10: Realisme in de negentiende eeuw
Operette: een kleine komische opera waarin veel wordt gezongen en gedanst, vb. van Offenbach, maakt buitensporigheden van de maatschappij belachelijk d.m.v. eenvoudige, actuele liedjes, modieuze dansen en marsen.
De Salon: een door de Franse staat georganiseerde kunsttentoonstelling. De Académie des Beaux-Arts bepaalde de normen waaraan de kunst moest voldoen, regels vooral ontleend aan kunsthistorie. De Salon is de plek om roem, prijzen en opdrachten in de wacht te slepen. Niet alleen de bourgeoisie, maar ook werklieden, boeren en middenstanders kwamen kijken naar de tentoonstellingen.
School van Barbizon: een aantal schilders dat in 1830 een nieuwe belangstelling voor het landschap vat. Deze kunstenaars proberen voor het eerst de schoonheid van het landschap weer te geven zonder het te willen verfraaien of verlevendigen met figuren die een verhaal vertellen. Introduceren een nieuw begrip in de kunstwereld: schilderen ‘en plein air’, dus in de buitenlucht.
Voorbeelden:
- John Constable: hij zoekt steeds naar het waarneembare, veracht de vaststaande regels en maakt buiten schetsen. Zijn werk krijgt veel lof maar ook kritiek: het lijkt niet af voor veel mensen.
- Hollandse landschapsschilderkunst uit de 17e eeuw: door de Hollanders leren ze een andere manier om naar de natuur te kijken en die op een meer natuurgetrouwe manier en minder geïdealiseerde manier weer te geven.
à De praktijk en onderwerpen van de School van Barbizon staan ver af van de officiële schilderkunst in Fra. v/d Académie des Beaux-Arts en en dus van de Salon à schilders moeten opzoek naar andere mogelijkheden om hun werk tentoon te stellen.
De keuze voor het landschap als onderwerp bij Barbizon sluit aan bij de romantiek, maar veel past er ook niet bij, zoals: De Arenleesters van Jean-François Millet, op dit schilderij is geen landelijke idylle te zien, maar het harde bestaan van boeren op het platteland, er is niets romantisch aan. Millet doet geen enkele poging om het mooier te laten lijken dan het is.
Gustave Courbet noemt deze nieuwe richting in de kunst als eerste realisme. Courbet ziet af van de voorgeschreven academische regels en wil niet de schoonheid maar de alledaagse werkelijkheid schilderen, zoals het harde bestaan van de lagere klasse, een thema wat kunstenaars altijd links hebben laten liggen.
Realisme in de muziek heet: verisme. Een reactie op het belcanto, dat alleen gericht is op het etaleren van een mooi stemgeluid en waarbij men zich niets aantrekt van wat er eigenlijk gezegd en gespeeld wordt. In het verisme gaan componisten opzoek naar een zangwijze die het woord, en dus de inhoud meer tot zijn recht laat komen.
Giuseppe Verdi was een Italiaanse componist, nationalist. Nabucco was zijn succesvolle opera, waarin hij inspeelde op de gevoelens v/h Italiaanse volk, dat gebukt ging onder de Oostenrijkse heerschappij, hierin herkenden de Italianen zich.
19e eeuw: drang om de wereld te verkennen en te bereizen.
1851: eerste wereldtentoonstelling in Crystal Palace, te Londen, richtte zich vooral op het industriële product. Omdat de industrie alleen kan groeien met een groot, internationaal afzetgebied, krijgt de tentoonstelling een mondiaal karakter. Er zijn nieuwe producten uit eigen maatschappij en veel traditionele voorwerpen uit niet-westerse culturen à voor het eerst kunnen grote groepen kennismaken met volkomen onbekende culturen.
Meeste industriële op de tentoonstellingen zijn gietijzeren prullaria in gotische stijl. De meubels van Thonet niet: techniek ontwikkeld om beukenhout met stoom te buigen. De wereldtentoonstelling in Parijs is de doorbraak voor Thonet, hij profileert zichzelf als producent van eenvoudige en goedkope meubels. Stoel no. 14: wereldwijd succes, IKEA idee (samengesteld uit 6 onderdelen + 10 schroeven).
1889: wereldtentoonstelling in Parijs. Alles wordt tentoongesteld: architectonische hoogstandjes, technische uitvindingen (elektrisch licht, telefoon) en niet-westerse culturen uit koloniale gebieden.
Veel kunstenaars waren geïnspireerd door de confrontatie met andere culturen.
De Eiffeltoren is ook gebouwd vanwege deze wereldtentoonstelling. Gustave Eiffel kreeg de gelegenheid om de ongekende mogelijkheden van staalconstructies te tonen.
Salon des Refusés: een Salon waar de afgewezenen van de echte Salon (van Académie des Beaux-Arts) mogen hier hun werk tentoonstellen, zodat het publiek kan bepalen of de kritiek v/d jury terecht is à men gaat hier vooral heen om te lachen, ze vinden het realisme belachelijk en ergeren zich aan de manier van schilderen.
Claude Monet gaat een stap verder dan de realisten. Bij het realisme is het zoeken naar het juiste onderwerp nog belangrijk (kijken doelgericht), Monet is vooral geïnteresseerd in het kijken op zich, een objectieve registratie van kleur en licht. Het onderwerp is niet belangrijk. Tijd om aan details te werken is er niet, want het verandert buiten (kleur, licht, weer) voortdurend, daardoor werkt hij met snelle penseelstreken à dit gemis aan afwerking en de (ogenschijnlijk) slordige aanpak, maakt de kunstcritici woedend. Bij een tentoonstelling van Impressie: zonsopgang van Monet wordt het spottend ‘impressionistisch’ genoemd door de kunstcritici à het was een negatief etiket (kijkend door de ogen van de pers die het eens was met de regels van de Académie des Beaux-Arts), maar de schilders herkennen zich wel in deze naam en adopteren het met enthousiasme.
Impressionisme: hierin wordt voorrang gegeven aan het observeren van licht en kleur zoals die in de natuur op een bepaald moment verschijnen. Het kost het publiek tijd en moeite om te leren kijken naar de vluchtige en voor hun gevoel onafgewerkte schilderijen, maar het wordt uiteindelijk geaccepteerd.
Fotografie
Na de eerste experimenten rond 1820, ontwikkelt de fotografie zich vanaf 1850 tot een ware industrie. Deze uitvinding zorgde ervoor dat mensen de wereld met andere ogen leerden zien.
Fotografie werd in het begin vooral gebruikt voor het maken van portretfoto’s, sommige schilders, vooral portretschilders, waren bang voor de concurrentie van deze snel populair wordende uitvinding. Schilders van Barbizon gebruikten foto’s als voorbeeld en geheugensteun.
De ontwikkeling van de draagbare camera werd met belangstelling gevolgd door de impressionisten. Foto’s konden nu makkelijk en snel genomen worden en de camera benadert hun idee over objectief kijken, het toestel registreert de harde scheiding tussen zonlicht en schaduw, bevriest onverwachte bewegingen en daarbij kunnen standpunten moeiteloos gevarieerd worden.
Foto’s ontmaskeren de academische regels à ze tonen aan hoe ‘bedacht’ traditionele schilderkunst is en hoe weinig het te maken heeft met het echte kijken.
Japanse kleurenhoutsnede is ook een inspiratiebron voor de impressionisten à de gepresenteerde Japanse kunst op de Parijse wereldtentoonstelling vergroot de populariteit van de prenten enorm.
De impressionisten zijn de eersten die de prenten gaan verzamelen.
Claude Debussy: impressionistische muziek. In zijn jeugd is hij bewonderaar van Wagner, later keert hij zich volledig af van hem en gaat hij muziek componeren die aansluit bij de idealen van de schilders. De Académie des Beaux-Arts had ook een muziekafdeling en in zijn jeugd werd er al een stuk van Debussy hierdoor bekritiseerd als een ‘vaag impressionistisch stuk’.
Debussy hoort tijdens de wereldtentoonstelling exotische klanken, onder andere van de Javaanse gamelan. In de vervangende klanken en vreemde toonsoorten hoort hij overeenkomsten met wat de schilders en dichters doen à Debussy verwerpt de gebruikelijke ideeën over vorm en akkoordenleer, de muziek heeft geen gangbare thema’s meer en hij gebruikt verschillende toonsoorten door elkaar.
Cézanne: (vader van kubisme) volgt veel van de impressionisten, maar ontwikkelt zich in een andere richting. Hij wil zich niet (zoals de impressionisten wel doen) overleveren aan wat er toevallig te zien is. Wijkt op 2 manieren af: hij stelt dat wat we weten ons kijken beïnvloedt (volle en lege koektrommel) en hij wil geen afstand doen van de menselijke eigenschap orde te scheppen.
Cézanne: (vader van kubisme) volgt veel van de impressionisten, maar ontwikkelt zich in een andere richting. Hij wil zich niet (zoals de impressionisten wel doen) overleveren aan wat er toevallig te zien is. Wijkt op 2 manieren af: hij stelt dat wat we weten ons kijken beïnvloedt (volle en lege koektrommel) en hij wil geen afstand doen van de menselijke eigenschap orde te scheppen.
Pointilisme: schilderstijl ontwikkeld door Seurat, waarbij wordt geprobeerd het lichtverlies dat optreedt bij het mengen van erf, te elimineren door de verf ongemengd, in stippen naast elkaar op het doek aan te brengen. Voor het oog mengen de stippen zich tot nieuwe kleuren.
Vincent van Gogh: een van de eerste expressionisten. In het begin was zijn werk weinig vernieuwend; aardkleuren en alledaagse onderwerpen. Na Parijs leert hij het werk v/d impressionisten kennen, hierna kiest hij voor felle, heldere kleuren. Hij kreeg ook belangstelling voor de Japanse prenten, overgenomen van zijn Franse vakgenoten. Hij brengt net als Seurat de kleuren ongemengd naast elkaar op het doek, geen geduld om te stippelen.
Van Gogh ontwikkelt een werkwijze waarin tekenen en schilderen min of meer gecombineerd worden.
Symbolisme: hierbij wordt geprobeerd niet-waarneembare ervaringen (ideeën, dromen en fantasieën) te symboliseren in een waarneembare vorm. Het onzichtbare wordt zichtbaar gemaakt.
Primitivisme: stroming waarbij kunstenaars er naar streven terug te keren naar de tijd van voor de moderne beschaving, naar het primitieve, toen alles nog ‘onbedorven, eenvoudig en oorspronkelijk’ was. Spontaniteit en naïviteit staan centraal. Belangrijke kunstenaar: Gaugin, hij probeert te vereenvoudigen, grote vlakken en felle kleuren te gebruiken.
Jugendstil pas doorbraak rond 1890. De architecten v/d jugendstil zoeken decoraties die de integratie van moderne materialen als gietijzer, glas en staal mogelijk maken. Ook van invloed op typografie, mode en design. Jugendstil is te herkennen aan: vloeiende lijnen, die ontleend lijke te zijn aan de botanische wereld, vaak grillige, asymmetrische lijnen.
Nationalisme: verschillen tussen nationale stijlen worden benadrukt en volksmuziek wordt verheerlijkt als spontane expressie v/d nationale ziel.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden