Van statenbond tot eenheidsstaat

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1278 woorden
  • 5 februari 2009
  • 20 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
20 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Een rechtenstudie met betekenis, waar wil jij je hart voor inzetten?

Bij de bacheloropleiding Law in Society aan de VU ontdek je hoe je actuele maatschappelijke thema’s kunt aanpakken met een juridische bril.

1.1 De Republiek

Nederland was in de 17e en 18e eeuw geen koninkrijk, maar een republiek.
Nederland heette officieel Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Er was geen sterk centraal bestuur, waaraan de gemeenten en provincies ondergeschikt waren. De Republiek was een statenbond, een bondgenootschap van zeven provincies die een verregaande autonomie (zelfstandigheid) hadden. De gewesten werken samen bij de buitenlandse politiek en de defensie, maar hadden elk eigen wetten, regels en gebruiken. De republiek was ontstaan in de tachtigjarige oorlog (1568-1648) tegen Spanje. De Spaanse koning was tot 1568 de hoogste heerser in de Nederlanden, waartoe ook het huidige België en een deel van Noord-Frankrijk behoorden. De koning wou de zelfstandigheid beperken en hij trad hard op tegen protestanten die zich van de katholieke kerk hadden losgemaakt. In 1568 brak een opstand uit. Spanje verklaarde de onafhankelijkheid van de gewesten in 1648. Ze kogen geen nieuwe koning en werden een republiek. Hun bindende figuur was de stadhouder. In 1568 stelde de stadhouder van Holland, Willem van Oranje, zich aan het hoofd van de opstand.. Na zijn dood bleven provincies stadhouders benoemen.

Er was een gevoel van verbondenheid, maar er was verder weinig nationaal besef. De horizon van de meeste Nederlanders was beperkt tot hun eigen woonplaats.
Holland (Noord- en Zuid-Holland) was het machtigste gewest. Het was tevens ook het verstedelijkte gebied. Het officiële geloof in de Republiek was het calvinisme, een strenge variant van het protestantisme. Alleen leden van de Gereformeerde of Hervormde kerk konden overheidsfuncties krijgen. Maar de helft van de Nederlanders was gereformeerd. 40% was katholiek, de rest was joods of hoorde bij een van de vele kleine protestantse minderheden. We hadden een mild godsdienstig klimaat: niet-gereformeerden waren wel tweederangsburgers, maar ze werden niet vervolgd.

We hadden in Nederland een standenmaatschappij. Je behoorde door geboorte en opvoeding tot een stand. Standsverschillen waren vanzelfsprekend. Je hoorde niet boven je stand te leven. De bovenlaag in de steden werd gevormd door de gegoede burgerij (ongeveer 6 tot 8%). Hieronder stond de kleine burgerij (3/4 van de bevolking). De rest van de stedelijke bevolking werd gerekend tot de volksklasse (60% tot 70%). Helemaal onderaan waren de paupers, dat waren zwervers en bedelaars enz. 40% van de bevolking van de Republiek werkte in de landbouw.

1.2 De patriotten en de Verlichting

In de 18e eeuw raakte de Republiek langzaam in verval. Van economische en politieke grootmacht gleed Nederland af tot derderangs mogendheid. Het aantal werklozen en paupers nam toe. De landbouw bloeide en daarom bleef de welvaart van de Republiek als geheel wel ongeveer op hetzelfde peil, maar wat opviel was de achteruitgang van de Hollandse handen en nijverheid. De Verlichting gaf een nieuwe kijk op de wereld. Tot de 18e eeuw geloofde men algemeen dat de mens zijn lot niet in eigen hand had, maar afhankelijk was van God. De Verlichting was in Nederland niet antigodsdienstig. Het geloof kon de mens helpen zichzelf te vervolmaken. Als het de aandacht maar op het heden richtte en niet op het hiernamaals.
Elite
In het begin deed alleen de elite mee, maar vanaf ongeveer 1780 ging de kleine burgerij zich er ook voor interesseren. Belangrijk was de oprichting van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen in 1784, een genootschap dat duizenden leden kreeg en tot in de verste uithoeken van het land actief werd. De verlichte burgers meenden dat Nederland het verval aan zichzelf had te wijten.
Idealen
Daar tegenover stelden de lichte burgers een verlicht burgerschapsideaal. Met burgers bedoelden ze de gegoede burgerij en de bovenlaag van de kleine burgerij. Volgens hun opvatting hadden burgers de vaderlandse plicht om het algemeen belang voorop te stellen. In 1780 werd de Nederlandse vloot in oorlog met Engeland vernederd, dit maakte duidelijk hoe zwak Nederland was geworden. Bovendien leidde de nederlaag tot een scherpe economische crisis. Veel burgers gaven de schuld aan stadhouder Willem V en de regenten die hem steunden. Zij gingen zich patriotten noemen, daarmee maakten ze duidelijk dat zij, in tegenstelling tot de prins, het belang van het vaderland vooropstelden. Patriotten stelden het Nederlandse vaderland voorop, eiste democratisering en gelijke rechten voor katholieken en andere godsdienstige minderheden. Medestanders van de prins probeerden groepen uit de oranjegezinde volksklasse tegen de patriotten op te zetten.

1.3. De Franse tijd

Na 1780 liep de spanning hoog op, patriotten richtten burgermilities op en namen in verscheidene steden de macht over en dwongen de stadhouder Den Haag te verlaten. Pruisen (Noord-Duitsland) greep in. De vrouw van Willem V, prinses Wilhemina, was de zus van de koning van Pruisen. Toen patriotten haar arresteerden, stuurde haar broer het Pruisische leger eropaf dit maakte direct korte metten met de burgermilities. In 1789 brak de Franse revolutie uit: de revolutionaire burgerij – geestverwanten van de patriotten – kwam aan de macht. De koning werd onthoofd en een jarenlange oorlog tussen Frankrijk en de rest van Europa. In 1795 viel het Franse leger Holland binnen. Ze zagen hoe de patriotten het bestuur opeisden. De patriotten veranderden de naam van het land in Bataafse Republiek. De standen werden afgeschaft en de kerk en de staat werden gescheiden. De gereformeerde kerk verloor haar voorrechten. Iedereen werd een volwaardige burger.
Revolutie
De revolutie liep al snel vast. Er werd een lange tijd gedebatteerd over 2 belangrijke kwesties: hoe de invloed van het volk geregeld moest worden en wie er kiesrecht moesten krijgen en of de provincies en steden hun zelfstandigheid moesten behouden of dat er een eenheidsstaat moest komen.
In 1798 werden we een eenheidsstaat. De meeste volwassen mannen kregen nu kiesrecht. De democratie hield niet lang stand, want het volk raakte snel teleurgesteld. In 1799 kwam Napoleon aan de macht en in 1806 wilde hij het hele Europese continent veroveren. Hij versterkte de grip op Nederland en schafte op het laatst de democratie af.
Natievorming
In de Franse tijd (1795-1813) werd begonnen met de natievorming. De eenheidsstaat kreeg een ambtenarenapparaat, dat bestond uit agentschappen – de latere ministeries. Eerst verschilden veel meetmaten van gewest en ook van stad. Dit is later allemaal veranderd.

1.4 Het Nederland van koning Willem I

Napoleon bezette in 1812 Moskou, maar ging daar uiteindelijk ten onder. De Fransen werden teruggedreven. Eind 1813 verjoegen de Britten en de Russen de Fransen ook uit Nederland. Een paar vroegere regenten besloten de macht aan te bieden aan de zoon van de laatste stadhouder. Hij liet zich kronen tot koning Willem I.
Nadat Napoleon definitief was verslagen, legden ze op het Congres van Wenen (1815) de grenzen in Europa opnieuw vast. Als tegenwicht voor Frankrijk voegden ze de Noordelijke en Zuidelijke Nederland (Nederland en België) samen tot 1 staat. Willem I werd koning van dit nieuwe Koninkrijk der Nederlanden. Hij kwam aan het hoofd van een constitutionele monarchie.
Willem I Probeerde Noord en Zuid samen te smelten tot 1 natie. Dit was een enorme opgave. De zuidelijke Nederlanden waren katholiek en gedeeltelijk Franstalig en waren economisch meer ontwikkelt. De samenvoeging mislukte. In 1830 kwamen de Zuidelijke Nederlanden in opstand en riepen de nieuwe staat België uit.
In het noorden slaagde de natievorming beter. Juist de Belgische opstand stimuleerde het Nederlandse nationalisme.
Ook werd na 1840 een vaag protestants christendom gepropageerd. Het begrip “vaderland”werd voortdurend van stal gehaald. De burgers dienden het vaderland niet door, zoals in de patriottentijd, politiek actief te zijn, maar door zich aan werk en gezin te wijden.
Willem I wilde in Nederland ook een industriële revolutie, maar de economie was tijdens de Napoleontische oorlogen dramatisch gekrompen. De koning deed grote investeringen in wegen en kanalen. De levensstandaard nam eindelijk toe, maar de welvaart kwam niet boven het niveau dat voor 1780 gebruikelijk was geweest. De industrialisatie bleef afhankelijk van overheidssteun. Toen die na het aftreden van Willem I in 1840 werd stopgezet, viel de industriële ontwikkeling voor lange tijd stil.
De jaren 1845-1849 waren uitzonderlijk slecht. Het gezinsloonmodel was standaard. Om het hoofd boven water te houden moesten zoveel mogelijk gezinsleden werken. Het arbeidersbestaan zat in een armoedecyclus.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.