Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Van Kind tot Burger (NijghVersluys)

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 2135 woorden
  • 27 mei 2006
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
GESCHIEDENIS SAMENVATTING Van Kind tot Burger 1. Nederland 1780-1848 1648; vrede van Munster; Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
verdeeldheid: - statenbond - Grote verschillen bestuur, taal, handelspraktijk - Generaliteitslanden; Noord-Brabant, Zeeuws Vlaanderen en delen van Limburg die door de republiek waren veroverd. Men was meer verbonden met hun gewest, stad of streek dan met de republiek. Er was wel verbondenheid ontstaan door gemeenschappelijke strijd in de opstand tegen Spanje en stadhouders uit het huis van Oranje gaven een gevoel van verbondenheid. Gereformeerden kerk had bevoorrechte positie; zij kwamen in opstand tegen katholieke Spanje; tweederangs burgers. Maar Verdraagzaamheid was gunstig voor de handel en de nijverheid (Gouden ‘17de’ eeuw). Ook was er sprake van een standenmaatschappij: - Gegoede burgerij; 10%, vriendjespolitiek, regenten - Kleine burgerij; 25% - Volksklasse; 60/70% - Bedeelden; overig
Het was natuurlijk of ‘door God gewild’. Iedereen draagt op zijn eigen wijze steentje bij aan het algemeen welzijn; niet boven je stand, of jezelf verlagen. Amsterdam was grootste stad in Europa maar door gecentraliseerd bestuur in overige landen; internationale handel nam af; Nederland verarmde. Nederland verschoof naar landbouw. Mensen zagen economische verval aan zichzelf te wijten. Typische deugden verdwenen vooral in de bovenlaag. Deze was verfranst door Napoleon. Men was alleen nog maar uit op plezier maken en eigenbelang najagen. Paupers; armen; grote bedreiging voor de samenleving; - zij zouden in verzet kunnen komen tegen hun schrijnende armoede. - Beeldvorming was erg negatief. De verlichting was een nieuwe stroming in het denken. Het eigen verstand werd door de verlichters het belangrijkst gevonden; rationalisme; - mensen zijn van nature vrij en gelijk en hebben mensenrechten - het volk is soeverein; verkiezingen enz. - Alle mensen moeten door opvoeding en onderwijs tot meer kennis en redelijk denken worden gebracht; maakbaarheidideaal. - Staatsmacht moet worden gescheiden. Patriotten; vaderlandslievenden. Vooral opvoeding en onderwijs kunnen zorgen voor economisch herstel en vooruitgang. Elk mens via kennis en deugd en beschaving kon worden gebracht. Dan zou armoede verdwijnen. Er vonden veel debatten plaats nieuw hieraan was dat ze op nationaal niveau werden gevoerd en over gehele land ging. Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen in 178; - politiek neutraal - gedecentraliseerde organisatie - op eigen kosten het leven van armen landgenoten te verbeteren. - Uitgeven schoolboeken, scholen starten, bibliotheken enz. Volgens patriotten moest met het algemeen belang voorop stellen. Zij propageerden een verlicht burgerschapsideaal; alle burgers een actieve rol moeten spelen in het maatschappelijk leven. Daarbij moesten deugdzaamheid, verdraagzaamheid, matigheid, redelijkheid en godsvrucht centraal staan; duidelijk christelijk karakter in verlichting in Nederland. Verdeeldheid onder patriotten; - wie krijgt kiesrecht - nationale verbondenheid terwijl sommige gewesten onafhankelijk wilde blijven. De legertjes van de patriotten, exercitiegenootschappen, werden verslagen door koning van Pruisen. Door Franse revolutie 1789 keerde de kansen. Bataafse republiek; na de komst van een Frans leger en de vlucht van stadhouder Willem V stichtten de patriotten de Bataafse republiek: 1795-1806. Waarin zij hun opvattingen over een nieuwe inrichting van staat en maatschappij in praktijk wilden brengen. In 1806 verving Napoleon Bataafse republiek door het Koninkrijk Holland. Nederland werd in 1798 een eenheidsstaat met een nationale grondwet. Kenmerken van de nieuwe grondwet; - sterk gecentraliseerd gezag; gekozen parlement, centrale regering, autonomie van gewesten werd afgeschaft - denkbeelden van de verlichting namen plaats; volk kreeg politieke invloed, rechten burgers, gelijkheid voor de wet. Gelijkheid voor de wet; iedereen was nu volwaardig burger: Standen afgeschaft en scheiding van Kerk en staat. in 1801 werd grondwet herzien waardoor regering meer macht kreeg; ook werd censuskiesrecht ingevoerd. In de periode van de Franse overheersing werd begin gemaakt met natievorming; het van overheidswege stimuleren van een gemeenschapsgevoel in de samenleving; cultuur, onderwijs, armenzorg, standaardisatie van munt, maten en gewichten; metrieke stelsel. Uniformering van de rechtspraak, achternaam, Nationaal belastingstelsel. Napoleon in 1813 verslagen; Willem de zoon van overleden Willem V wordt soeverein vorst. Macht werd beperkt door grondwet. Noord en Zuid Nederland samengevoegd op het Congres van wenen 1815; sterke noordgrens van Frankrijk. Nederland werd nu ook een Constitutionele monarchie; koninkrijk met een grondwet. Grote verschillen noord zuid; - Zuid was Franstalig en katholiek, noord meer liberalisme - Economische verschillen. Natievorming door Willem; - gemeenschappelijke zeden en gebruiken - nationale geschiedenis - gebruik van Nederlandse taal

Nationalisme; het gevoel van saamhorigheid van een volk dat een staat vormt of wil vormen. Mislukt echter; 1830 België. Nu ging Willem meer nadruk leggen op protestants christelijke geloofsovertuiging. 1845-1849; economische slechte situatie; sociale achteruitgang; kleine burgerij slonk naar volksklasse. Gezinsloonmodel; kinderen uit deze gezinnen af vanaf jonge leeftijd moesten werken. Armoedecyclus; armoede werd door gegeven van generatie op generatie. 2. Veranderingen in opvoeding en onderwijs. Locke: kinderen van nature niet slecht maar vormbaar in hun gedrag; een tabla rasa (onbeschreven blad papier.). goed gedrag moest worden beloond. Rousseau: opvoeding moet natuurlijk zijn, opvoeder slechts de begeleider. Centrale gedachte in Nederland; Kennis is deugd. Zo ook in onderwijs: - kinderen moesten kennis, inzicht en dus het vermogen tot kritisch oordelen ontwikkelen. - Dit zou de kinderen tot burgerlijke deugdzaamheid brengen. Er was die tijd nog sprake van standenonderwijs, particuliere scholen, stadsscholen, armenscholen. Onderwijs kende veel gebreken; - Gebouwen waren te krap en benauwd - Onderwijzers verdienden te weinig en waren slecht opgeleid - In het onderwijs ging het vooral om lezen en uit het hoofd leren. - In het onderwijs werden vaak lijfsstraffen toegepast; dit was slecht volgens de verlichters en paste niet in gedrag van kindvriendelijke onderwijzer - Scholen waren eenmansbedrijven - Het onderwijs was hoofdelijk; iedere leerling aparte programma’s. Volgens de verlichters moest er klassikaal onderwijs komen; niet zo wanordelijk en effectiever. De leerlingen zouden dan ook leren leven als individu in een groter geheel. Onderwijs werd beschouwd als een belangrijk middel om; - moreel verval tegen te gaan en de Nederlandse volkskracht te herstellen door Christelijke deugden te bevorderen - verlicht burgerschap bij te brengen - nationale eenheid te stimuleren en om de grote standsverschillen te verkleinen. 1799; Palm werd minister van onderwijs. Deze voerde eerste schoolwet in met als doel: - Democratisering: volksopvoeding, opvoeden tot alle maatschappelijke en christelijke deugden zoals die in de wet stonden - Modernisering; Klassikaal les, leerstellig onderwijs werd verboden; algemeen christelijk karkater, lijfstraffen werden verboden, belonen. - Controle van overheidswege; nationaal toezicht, toestemming van overheid was nodig voor oprichting school. - Inhoud van onderwijs werd vernieuwd; de redelijke en zedelijke vorming van de leerlingen. Maar niet alles verandert; onderscheid openbaar en bijzonder onderwijs bleef bestaan, modernisering kon niet direct en volledig worden doorgevoerd. Adriaan van der Ende voert de schoolwet van 1806 uit door: - efficient netwerk van schoolopzieners - meer geld voor scholen - publiceerde een handboek voor onderwijzers
Verlichtingspedagogen; orde en rust centraal. Stille school. Maar bij klassikale onderwijs werden klassen noodzakelijk; moeilijkheidsgraad. Moeilijkheden; - weinig vakbekwame onderwijzers - pas in tweede helft van de 19de eeuw kreeg iedere klas een eigen lokaal en eigen onderwijzer. - Te weinig geld voor uitbreiding - Veel lokale overheden wilden geld niet verliezen
Leerstof; in eerste plaats ging men lezen; bijbel. Door de spelmethode te vervangen door de klankermethode werd leesonderwijs vernieuwd. - ABN werd nu gebruikt - Invloed van overheid; moderne gestandaardiseerde leermiddelen, landelijke boekenlijst, sterk moraliserend en vaderlandslievend van toon. Vakbekwaamheid van onderwijzers werd vergroot door instellen van examens en rangenstelsel door de overheid. Onderwijzers nu niet langer afhankelijk van ouders. Er waren vier rangen; vierde was de laagste. Onderwijspeil steeg. Maar in het onderwijs was er ook nog steeds sprake van conservatisme. Absoluut verzuim; kinderen gaan helemaal niet naar school. Relatief verzuim; kinderen gaan slechts enkele jaren, onregelmatig of met onderbrekingen naar school. Oorzaken van relatief schoolverzuim waren; - kinderen moesten werken op plattenland - meisjes moesten passen op jongeren broertjes en zusjes - Slechte kwaliteit van volksonderwijs. 3. Nederland 1848-1920 2de helft van 19de eeuw grote veranderingen: - Na 1870 groeide de economie; stoomkracht leidde tot schaalvergroting en mechanisering. De huisnijverheid verdween hierdoor. - Jaren ’80 ontstond er een landbouwcrisis. Door import van landbouwproducten uit VS en Canada. - Door verstedelijking breidde de dienstensector zich uit. - Door deze factoren werden industrie en dienstensector belangrijkst. Mobiliteit van bevolking nam toe, urbanisatie vond plaats. Bevolking nam bovendien toe als gevolg van voortschrijdende medische wetenschap en de toenemende bereidheid van stadsbesturen om te zorgen voor waterleiding, riolering en het ophalen van huisvuil. In de 2de helft van de 19de veranderde ook de gelaagdheid van de bevolking: - Kleine burgerij van zelfstandigen nam af - Sterke groei van dienstensector; nieuwe middenklasse - Gegoede burgerij breidde zich uit - Standsonderscheid werd circa 1870 minder duidelijk - Er ontstond meer sociale mobiliteit - Streven naar hogere stand
Kinderen waren voor veel gezinnen bron van inkomsten en een verzekering voor periodes van ziekte, gebrek en ouderdom. Voedselprijzen gingen omlaag door import uit VS en Canada, in de moderne ondernemingen stegen de lonen. Er was nu ook ruimte voor onderwijs. Kinderen werden nu niet meer gezien als bron van inkomsten; geboortebeperking. En het gezinsloonmodel maakte plaats voor het kostwinnersmodel; man betaald werk; vrouwen en kinderen hoefden nu niet meer te werken. 1840; Willem 1 treed af. Willem 2 volgde hem op; minder autoritair; liberalisme meer aanhang. Hij schrok van omliggende revoluties dat hij grondwetsherziening moest voorbereiden o.l.v. Thorbecke. Grondwet werd in 1848 gewijzigd; - Macht van koning werd beperkt, minister is verantwoordelijk - Door invoering van ministeriële verantwoordelijkheid werd macht parlement vergroot. - Tweede Kamer har recht van initiatief, amendement, enquête, interpellatie. - Censuskiesrecht - Vrijheid van onderwijs. Nederland werd in 1848 een constitutionele monarchie met een parlementair stelsel. Liberalen waren voor nachtwakersstaat; voornaamste taak van de overheid was zorgen voor orde rust en veiligheid. Ook vonden ze dat de politieke rechten samen moesten gaan met het vermogen tot zelfstandig oordelen over politieke kwesties; economische zelfstandigheid. Wanneer iemand veel te verliezen had zou men verantwoordelijk omgaan met het kiesrecht. Liberaal burgerschapsideaal; - iemand die zich tot de beschaafde stand rekende - men wist hoe hij zich moest gedragen, had een goede naam en een uitgebreide kring van vrienden en kennissen - man was kostwinner - Huiselijkheid
Nachtwakerstaat onder druk door: - wantoestanden in fabrieken en kinderarbeid - schoolverzuim en leerplicht - vrijheid van onderwijs en de bekostiging van bijzondere scholen - uitbereiding kiesrecht - sociale kwestie

De uitbereiding van het kiesrecht was alleen verantwoord als de nieuwe kiezers onderwijs hadden genoten. Positie van progressief liberalen werd steeds groter. Er speelde nog drie kwesties; - kinderarbeid - kiesrechtkwestie - sociale kwestie
Tegen verbod op kinderarbeid; - verbod zou verkeerd uitpakken als dit niet werd gekoppeld aan leerplicht; en daarvoor was in het parlement geen meerderheid te vinden - de ouders zouden hun kinderen toch weer aan het werk zetten in vorm van huisarbeid. Kinderwet van Houten in 1874; verbod op in dienst nemen van kinderen beneden de twaalf jaar, maar veldarbeid en huiselijke en persoonlijke diensten vielen buiten het verbod. Arbeidswet 1889, arbeid van twaalf tot zestienjarigen en van vrouwen werd beperkt tot max. 11 uur per dag, nachtarbeid werd verboden, arbeidsinspectie. 1887; Censusbepaling werd uit grondwet geschrapt, nu; kentekenen van maatschappelijk welstand en geschiktheid; caoutch-artikel; hierdoor politieke betekenis van de confessionele partijen. Algemeen kiesrecht voor mannen in 1917. Parlementaire democratie; door alle burgers gekozen. Die zou de liberalen een klap geven. Vrouwen nog niet want die zouden op confessionelen stemmen. 1922 vrouwen ook naar de stembus. Traditionele liberale denken ander over sociale kwestie; - sommige groepen hadden hulp overheid nodig om liberale burgerschapsideaal te bereiken - onafhankelijkheid van burgers moest voor de overheid via sociale wetgeving bevorderd worden - koppeling tussen economische zelfstandigheid en kiesrecht moest worden losgelaten
Twee gevolgen hiervan waren: - Beschavingsoffensief - Sociale wetgeving; ongevallenwet, woningwet, kinderwet, wet op leerplicht
Gereformeerd; streng
Hervormd; minder streng. Dubbele identiteit; met de Nederlandse natie en de eigen ‘kring’: - protestanten streefde naar soevereiniteit in eigen kring - Schoolstrijd - Kiesrechtstrijd 4. Veranderingen in opvoeding en onderwijs (1848-1920) Schoolwet 1806; - Geen leerstellig onderwijs - Lager onderwijs moest openbaar zijn - Algemeen christelijk karakter. Schoolwet 1857: - vrijheid van godsdienst maar niet betaald - grondwet benadrukte de neutraliteit van de staat. - meer nadruk op kennis; nieuwe vakken voor iedereen
Nieuwe onderwijs moest zorgen voor vakbekwaamheid, sociale achtergrond mocht niet langer bepalend zijn, sociale mobiliteit. Schoolwet 1878: - klassendeler van 40 - onderwijssalarissen omhoog - bouw en inrichting scholen moesten voorschriften - overheid kwam gemeente tegoed qua kosten
De liberale meerderheid in het parlement wilde een godsdienstig verdeelde natie niet nog meer verdelen door confessionele scholen te subsidiëren; openbaar onderwijs verschillende godsdienstige gezindten nader tot elkaar brengen. 1889; eerste confessionele kabinet; - gedeeltelijke financiering voor bijzonder onderwijs - financiële ongelijkheid moest verdwijnen. Compromis; grondwetsherziening van 1917; - algemeen kiesrecht voor mannen - onderwijspacificatie
Nu gingen meer kinderen doorleren, naast afkomst ging ook capaciteit meetellen. Kweekschoolen gingen omhoog en ook vrouwen mochten nu les geven door tekort aan leraren. Er kwam nieuw lesmateriaal. Aanschouwelijk onderwijs, zelfwerkzaamheid. Schoolverzuim daalt door: - Hogere levensstandaard van veel gezinnen - Ouders zorgden beter voor regelmatige schoolgang - Kwaliteit onderwijs was verbeterd. Gevolgen leerplichtwet (1901): - Relatief en absoluut schoolverzuim nam af. - Onderwijs werd recht in plaats van een voorrecht. - Analfabetisme nam af.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.