Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Totalitaire dictatuur of democratie, hele boekje

Beoordeling 5.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1150 woorden
  • 17 maart 2003
  • 80 keer beoordeeld
Cijfer 5.1
80 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Begrippen: zie boek. Sovjetunie: Nieuwe naam voor Rusland vanaf 1920. Vereniging van sovjetlanden waarbij elk land zich kon aansluiten. Collectivisatie: Kleine boerderijen worden vervangen of samengevoegd tot grote bedrijven. Grote boerderijen > Kolchozen. Revoluties in Rusland: (1917) 1) Februarirevolutie: Rusland werd een parlementaire democratie en men wilde wel vechten tegen Duitsland in WOΙ. 2) Oktoberrevolutie: Rusland werd een dictatuur met als leider Lenin. Hij wilde niet meer vechten in WOΙ. Leer van Karl Marx: Het was een ideaal dat de kapitalisten in Rusland niet toe wilde passen. Dit gebeurde ook niet. Marx kreeg een aantal voorstanders voor zijn ideaal maar ook een groot aantal tegenstanders. Lenin was voorstander van deze leer. (Marx 1818-1883). Leer > kapitalisme vernietigen en productiemiddelen gemeenschappelijk bezit. Bolsjewisten: Russische naam voor communisten. Zij waren tegen de leer van Marx. Marx wilde alleen revolutie als er voldoende uitgebuite fabrieksarbeiders waren. De communisten (Lenin) wilden meteen een revolutie. Rode tsaren: Tsaren zoals Lenin en Stalin, die het niet erg vonden om een probleem met gewel op te lossen. Tsaar > ze regeerden alleen. Rood > communistisch. Russische burgeroorlog: (1918-1920) Oorlog tussen de burgers in Rusland. Rode > aanhangers van Lenin tegen de Witte > tegenstanders van Lenin. NEP: nieuw economische politiek. Door Lenin na de burgeroorlog (1921). Kleine zelfstandige boeren kregen meer vrijheid. Afgeschaft door Stalin. Reden: Kleine boeren leverden alles aan de staat, ze wilden het zelf houden en ze gingen steeds minder produceren. Nu mochten de boeren een deel van de opbrengst zelf houden en dus gingen ze meer produceren. Collectivisatie van de landbouw: Door collectivisatie van de landbouw hoefden minder mensen op het land te werken. De opbrengsten werden groter en do overige arbeiders konden in fabrieken gaan werken. Dit was een belangrijk doel van de planeconomie. Meer zware industrie > anders snel verslagen door het westen. Opbrengst van landbouw naar industriearbeiders. Fascisme: 1) Sterke eenhoofdige leiding. 2) Veel geweld & toepassen daarvan > militarisme. 3) Willen sterke en eensgezinde natie. 4) Democratie is hinderpaal. 5) Individueel belang ondergeschikt aan staatsbelang. 6) Sterk nationalistisch. 7) Hekel aan communisten en socialisten. Verschil tussen nationalisme en fascisme: fascisme kent geen rassenleer nationalisme wel. Fascisme was geen ideologie maar ook geen anti-ideologie: ze waren overal tegen maar er waren geen duidelijke standpunten. Rijksdagbrand: Het gebouw van de rijksdag werd aangestoken en brandde af. Hitler kon d.m.v. deze brand stemmen halen door te zeggen dat de communistische partij schuldig was aan de brand, terwijl die maar door 1 individuele communist was aangestoken. Communisten werden slecht en Hitler (nationaal-socialist) haalde veel stemmen. Machtigingswet (1933): Hitler kreeg met zijn kabinet de macht over Duitsland voor 4 jaar zonder controle van het parlement. Hitler greep de absolute macht door al zijn tegenstanders in het kabinet uit te schakelen. Autarkie, streven van Hitler: Hitler wilde geen tekort meer aan bijv. brandstof, hij ging dit zelf maken. Hij wilde niet meer afhankelijk zijn. Hij had geen geld meer. Autarkie: alles zelf produceren. Nood op oorlog voor Hitler: 1) Ideologisch: hij wilde Lebensraum en Heim ins Reich. 2) Economisch: het ging slecht met Duitsland en men had geen geld meer voor producten. Dit wilde hij ergens anders halen, hij wilde zijn begroting dichten. Opkomst communisme en fascisme: Dit werd sterk bevorderd door: 1) Economische crisis. 2) Leiders spraken het volk aan. 3) Er was een oorlog geweest > Leiders waren kwaad. Zuiveringen: Stalin werkte tegenstanders binnen zijn partij weg. Hij had behoefte aan een nieuwe generatie aanhangers en hij was zeer wantrouwig tegenover officieren. Glasnost: Openheid > dus meer inspraak > volkeren in sovjetunie vonden dat ze recht hadden op een eigen staat. Perestrojka: Economische hervormingen. 1980: Val van de Sovjetunie, volkeren hadden recht op inspraak, en claimden een eigen staat (glasnost). Na de val was er weinig voedsel en de mensen leefden nog steeds in armoede. Concordaat tussen Hitler en Paus: Hitler had de steun nodig van de rooms-katholieken bij zijn plannen. Totalitaire staat: Staat die tracht de inwoners totaal te beheersen wat opvattingen, denken en cultuur betreft. Kenmerken totalitaire staat: 1) Individueel belang ondergeschikt aan dat van de staat. 2) Staat gaat boven alles. 3) Leider = allesoverheersend. 4) Belang van groep boven dat van een enkeling. 5) Leider heeft altijd gelijk. 6) Leider = idool, een soort God. 7) Er is een partijstelsel, geen parlementaire democratie. 8) Massamedia in dienst van de staat. Ideologie: Leer met bepaalde ideeën, je denkt dat jou leer de enige juiste is. Entarte Kunst: Kunst van mensen die tegenstander zijn van Hitler en het nationaal-socialisme. Dit zijn vooral joden en communisten. Ø Boeken van deze joden en communisten werden in het openbaar verbrand. Samenleving na machtsovername Hitler en Stalin: Overname door nationaal-socialisme en communisme, er kwam terreur, een totalitaire samenleving en een grote dictatuur. NSB: nationaal socialistische beweging. Fascistische partij van Nederland o.l.v. Mussert. Jaren 30. Punten van de NSB: 1) Ze wilden een sterke regering. 2) Ze wilden een sterk leger en een sterke vloot. 3) Afkeer voor het communisme. 4) Ze wilden een sterk koloniaal rijk. Waarom was de opkomst van de NSB er zwak??: Ø Er was geen leider die de mensen aansprak. Ø Nederlanders hoorden bij een zuil, je stapte daar niet snel uit. Ø De meeste Nederlanders wilden niets hebben van racisme, de NSB ging steeds racistischer te werk. Ø Er ontstonden allerlei antifascistische actiegroepen die gingen protesteren tegen de NSB. Ø De regering nam maatregelen tegen de NSB. Uiterst links en uiterst rechts: Links: CPN, communisten en socialisten > ‘rode’. Rechts: NSB, fascisten. Troelstra, leider SDAP, socialistische partij in Nederland. Hij verkondigde in 1918 dat er in Nederland een revolutie zou gaan uitbreken. Dit is niet gebeurd, hij stond alleen. Ook wel: Blunder van Troelstra. Consequenties van deze blunder: 1) SDAP mocht tot 1939 niet in de regering. 2) De sociale hervormingen werden versneld, er kwamen een ziektewet, ouderdomswet enz… Verzuilde samenleving: De samenleving is opgebouwd in 4 groepen op basis van geloof of politieke opvattingen: Katholieken Protestanten Socialisten / communisten liberalen
Aanhang Katholieken Protestanten Niet gelovige arbeiders. Rijkere mensen

Partij RKSP ARP > armereCHU > rijkere SDAPCPN > (communisten) VDB > vooruitstrevendLSP> behoudend
Belangrijk Persoon Romme ARP > ColijnCHU > De Geer Troelstra LSP > Oud
Economisch liberalisme: Overheid moet zich zo weinig mogelijk met de economie bemoeien. Afwijkend in WOΙ: 1) Er was een tekort aan producten die moesten toen op de bon > centraal door de overheid. 2) De geallieerden wilden niet dat Nederland producten doorvoerde naar Duitsland. Werkeloosheid in jaren 30: Antwoord van de regering: Overheid wilde zo weinig mogelijk doen, ze dachten dat de crisis vanzelf wel over zou gaan. 1) Heel beperkte steunverlening (bijv. Uitkering) 2) Beperkte werkeloosheidsprojecten. Minister-president > Colijn
Hij had 2 uitgangspunten in de politiek: 1) Sluitende begroting in Nederland, niet meer uitgeven dan wat je binnen krijgt. 2) Politiek van de gave gulden, gulden mag niet in waarde dalen ten opzichte van de buitenlandse munten. De gulden mag niet devalueren. Alle andere landen in Europa devalueerde wel. Voordeel van devalueren: meer export > producten zijn goedkoper. Plan van de arbeid: Plan van de SDAP om de crisis op een andere manier op te lossen. Overheid moest drie jaar lang 200 miljoen gulden in de economie pompen. Dit plan ging niet door, want de SDAP zat niet in de regering. De zittende regering wilde een sluitende begroting en dit plan wilde geld lenen en het wel uitgeven.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.