Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Nederland & Belgie en armoede

Beoordeling 4.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 5349 woorden
  • 16 juni 2008
  • 15 keer beoordeeld
Cijfer 4.7
15 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Nederland & Belgie en armoede

Hoofdstuk 9 Eenheid en scheiding
Paragraaf 1: Eenheid in verscheidenheid. 1700-1815
In de zestiende eeuw  vereniging van de zeventien Nederlandse Gewesten.
1566-1648  opstand tegen de landsheer (80 jarige oorlog) met gevolg  scheiding tussen de noordelijke en zuidelijke gewesten. (Sinds de 80 jarige oorlog zijn de Noordelijke Nederlanden onafhankelijk.)

De macht gaat van Spaanse handen over in Oostenrijkse handen. De Oostenrijkse keizer liet de bestaande bestuursorganen bestraan.

1780 - Keizer Jozef II is de heerser van de Zuidelijke Nederlanden, hij was ook de keizer van Oostenrijk. Hij brengt radicale veranderingen in het beleid.

- Modernisering: hij probeert een moderne eenheidsstaat te maken, een centraal geleid bestuur met uniforme (gelijke) wetten, zijn gedachten zijn beïnvloed door de Verlichting. Gevolg was, dat de kerk en standen minder macht kregen. Die stonden hem namelijk in de weg.
- schafte horigheid af
- Hij veranderd het beleid met zijn Verlichtingsdenken
- Hij wil een moderne eenheidsstaat
- Er komt een stortvloed van wetten (vooral tegen RK-kerk)

Horigheid: Horigheid is de toestand waarin horigen zich bevinden. In de Middeleeuwen, en ook daarvoor en daarna, waren horigen boeren of 'cijnsboeren' die aan hun land verbonden waren. De horigen waren vaak kleine boeren die bepaalde verplichtingen hadden tot een heer. Horigen waren wel eigenaar van hun grond, maar deze grond was (met de eigenaar) belast met verplichtingen die konden bestaan uit het afdragen van een deel van de oogst of het verlenen van bepaalde diensten.

1787: totale vernieuwing van het bestuurlijk en gerechtelijke apparaat. Waarmee Jozef II een einde maakte aan de slecht functionerende rechtspraak - het land kreeg 9 nieuwe administratieve kringen (in plaats van de oude hertogdommen en graafschappen)
* er kwamen 67 nieuwe rechtbanken (in plaats van de oude 600 rechtbanken)
* de macht van de Statenvergadering beperkt (stonden snelle besluitvorming in de weg)
* de gilden verloren een belangrijk deel van hun rechten (iedereen mocht zelfstandig een
ambacht uitoefenen)

Saamhorigheid in het Zuiden:
Gevolg van de vernieuweingen - kritiek en opstand.
De bevolking is in te delen in 2 groeperingen:

- Vonckisten: mensen die ook wel uit de gegoede burgerij komen. Ze zijn het wel eens met de ideeën van de verlichting (de moderne eenheidsstaat), maar niet met het despotisme (absolute macht) van Jozef. Ze zijn democratisch ingesteld, ze vinden dat het volk moet beslissen over de leiders. O.l.v Jan Frans Vonck.
- Statisten: Conservatieven, de groep die opkomt voor de belangen van de adel en de gegoede burgerij. Kritiek omdat hun macht afneemt en hun voordelen verdwijnen met het centrale beleid van Jozef (bij de statisten horen ook de geestelijken)


De twee groepen ondersteunen elkaar NIET. De Vonckisten en de Statisten hebben allebei hun eigen belangen, geen gezamenlijk front.

Natievorming in de Noordelijke Nederlanden
- Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was vrijgekomen van de Spaanse overheersers:
- Geen hechte staat, wel vaag overkoepelend bestuur: Staten-Generaal
- Stadshouder: een Oranje, was bevelhebber van leger en had macht over bestuurlijke zaken
- autonomie van de gewesten vrij groot

In de 18e eeuw nam de economische groei van de Republiek ten opzichte van Europese concurrenten af. Met name Engeland bloeiende koloniale handel.

1780: de Vierde engelse oorlog brak uit omdat de Republiek de Amerikanen steunde in hun onafhankelijkheidsoorlog tegen Engeland - grote verdeeldheid onder de gewesten.
- Steden die handel dreven met Engeland kozen partij voor Engeland en steden die handel dreven met Amerika kozen partij voor de onafhankelijkheidsstrijders.
Als gevolg krijgen Holland en Zeeland bijv. geen geld meer voor de verdediging van de handelsvloot, vanwege handel met Engeland - gewesten zitten elkaar economisch dwars.

Er kwam kritiek op de (laatste) stadhouder Willem - hij was niet in staat leiding te geven of een compromis tot stand te brengen (incompetent). Steeds feller liet de anti-Oranje partij ('patriotten') van zich horen. 1781: Pamflet: ‘Aan het volk van Nederland’ hiermee werden burgers op geroepen om saamhorig tegen de Oranjegezinde regenten in het verzet te komen.


1784: Republiek moest met Engelsen een smadelijke vrede sluiten.
- Willem door de patriotten wordt hij beschuldigd van pro-engelse sympathieën. Dus zijn positie wankelde.
(De patriotten zelf zijn natuurlijk voor de onafhankelijkheidsstrijd, want zij vinden dat het volk zelf moet beslissen wie hun leider is en wat hun toekomst is.)

Er komt een opstand tegen Willem V. De katholieken zagen kans om via de patriottenbeweging tot gelijkberechtiging te komen. Steeds meer steden kozen partij voor de patriotten.
In 1787 trok Willem V zich terug in Nijmegen. Zijn vrouw riep toen de hulp in van haar broer, de koning van Pruisen - hij zond troepen die de patriotten kwamen wegjagen. - Patriotten vluchten naar Zuidelijke Nederlanden en Noord Frankrijk de orde was voorlopig hersteld.

Franse overheersing vergroot nationale gevoelens
In 1789 brak de Franse Revolutie uit, Fransen wilden hun idealen over Europa verspreiden.
Vooral de Vonckisten profiteerde want naast Franse functionarissen nu ook vooruitstrevende burgers in bestuurlijke en rechtelijke functies.

In 1794 lijfden de Fransen de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk in.
(1794 - 1795, Franse troepen trekken Republiek binnen, Willem V vlucht naar Engeland)
- Fransen organiseerden een nieuwe bestuurlijke indelingen met departementen in plaats van de oude gewesten.
- de adel en geestelijkheid verloren hun voorechten

- de oude standenvergaderingen verdwenen.

De Franse bezetter behandelde de veroverde gebieden als wingewesten (eiste graan, paarden en vee op, kloosters en kerken verloren bezittingen). Hierdoor zijn de patriotten teleurgesteld, het franse optreden leidt tot protest. In 1798 wilden de Fransen dienstplicht invoeren - ontevreden boeren vormde legers van duizenden manschappen, ze waren geen partij voor de getrainde franse legers en werden afgeslacht.

(Gekozen volksvertegenwoordiging aan de macht - nationale vergadering)

* Bataafse Republiek (noordelijke Nederlanden) - patriotten keren terug.

Binnen de groep van patriotten vonden discussies plaats tussen:
- Federalisten die zagen de Bataafse republiek als een federatie van gewesten. (een staat waar de macht is verdeeld tussen het geheel (de federale staat, de nationale overheid) en de delen (de (deel)staten. Nieuwe Republiek verzameling van gewesten (gewesten nog eigen vrijheid)
- Unitaristen streven naar een eenheidsstaat met één begroting en overal dezelfde belasting. Centraal bestuurd. De Gewesten zelf krijgen dan minder macht.

In 1798 wonnen de unitaristen het pleit met steun van de Franse overheerser. Centraal geleide Bataafse Republiek zou eerder in staat zijn duizenden Franse soldaten onder te brengen en leveranties aan Frankrijk te voldoen.

In 1806 maakt Napoleon weer een Koninkrijk van de Bataafse Republiek, benoemd zijn Broer Lodewijk als Koning van Holland.
Lodewijk liet toe dat Hollandse ondernemers hun smokkelhandel op (Frankrijk zijn grootste vijand Engeland) voorzette.
Hij verzette zich tegen de invoering van de dienstplicht.

Maakte zichzelf geliefd door de leiding over de bluswerkzaamheden op zich te nemen na de ontploffing van een kruitschip in leiden.
In 1809 toonde hij zijn grote betrokkenheid bij een enorme overstroming in de Betuwe. Hij benadrukte de saamhorigheid door geldinzamelingen te organiseren.

Paragraaf 2: Samen maar niet één
Noord en Zuid samengevoegd
1813 - de Fransen verslagen - Gijsbrecht Karel van Hogendorp roept in de Noordelijke Nederlanden een voorlopige regering uit.

In 1815 riep Willem I (zoon van Willem V) zichzelf uit tot koning over het Verenigd koninkrijk der Nederlanden. Wil groots herstel van Nederland: uitbreiding met de Zuidelijke Nederlanden.
* De Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden (Nederland + Belgie) worden nu dus verenigd tot een verenigd Koninkrijk.
* Dit kon doordat Engeland een middelgrote staat wel zag zitten, als een soort bufferstaat tussen Frankrijk in. Engeland wilde voorkomen dat Frankrijk opnieuw zou gaan veroveren door aan de grenzen middelgrote landen te vormen.

Koning Willem I kreeg twee duidelijk verschillende gebieden te besturen, hij stelde een commissie van elf Belgische en elf Nederlandse aanzienlijken aan om een voorstel te doen voor een Grondwet die van beide delen één hechte staat moest maken.
De commissie moest zich aan een aantal voorwaarden houden:

- alle godsdiensten zouden dezelfde bescherming moeten genieten
- alle burgers ongeacht geloof of afkomst – zouden gelijke toegang moeten krijgen tot de openbare ambten.

Ondanks dat er meer Belgen waren als Nederlanders, kregen beide groepen evenveel vertegenwoordigers. In ruil daarvoor kwam er een Eerste Kamer waarin de koning vooral edelen benoemde. Eerste kamer kreeg het recht wetten te verwerpen die door de Tweede Kamer waren goedgekeurd.
- er kwam persvrijheid en openbaarheid van vergaderen
- maar de Tweede kamer kon de ministers niet ter verantwoording roepen voor hun beleid

Natievorming onder Willem I(W.I)
Hij dacht dat wanneer hij de welvaart zou vergroten de mensen zich ook meer een eenheid zouden gaan voelen. Hij gaf aandacht aan een goede infrastructuur en aan moderne industrie. Oprichting Nederlandse Handelsmaatschappij (NHM). Dit was het verbindingsstuk tussen de nationale handel (in het noorden) en de industrie in het zuiden.

Hij slaagde erin de economie uit het slop te halen, in 1820 was er zelfs sprake van bloei. Koning minder actief op gebied van cultuurpolitiek. Door de grote macht van de koning kwam er in het zuiden protest.
Bij het onderwijs stelde hij verplicht Nederlands als grondtaal in (dit hield in Vlaanderen Nederlands en Wallonië tweetalig) - dat botste met de Franstalige Belgen.

De Belgische opstand
Tegelijkertijd probeert hij de macht van de Katholieke kerk terug te dringen.
1825 Het Collegium Philosophicum wordt opgericht - een staatsinstelling waarbij priesters worden opgeleid, hierdoor is er meer controle over de katholieke kerk. De Bisschoppen voelen zich daardoor sterk in hun vrijheden beperkt.

(Katholieke kerk - macht in Zuiden)

De Liberalen in het Zuiden vonden dat België teveel aan de staatsschuld van de Noordelijke Nederlanden moest meebetalen. Ze waren het niet eens met de belastingspolitiek van Willem I. - de liberalen en de katholieken slaan de handen in één en gaan samen strijden voor de onafhankelijkheid - samenwerken ondanks het feit dat beide groepen eigenlijk niet bij elkaar pasten. De tegenstand bracht Willem tot enkele toegevingen:
- Het Collegium Philosophicum werd gesloten.
- De taal en onderwijs politiek werd gematigd.

1829-1830 De economie zat tegen. De winter was zeer koud, de fabrieken lagen wekenlang stil. Werkloosheid en voedselprijzen stegen, onrust onder het arme volk groeit.
 1830 - kwam het tot uitbarsting - Belgische Opstand.
De Belgische opstand verspreidde zich over het hele Zuiden. De opstand slaagt er wordt een voorlopig Bewind uitgeroepen.
Een kwade Willem I zoekt steun bij Engeland en Pruisen, maar die zien niets meer in een groot Nederland en willigen de vrijheidswens van de Belgen in.

Paragraaf 3: Gescheiden wegen
Cultuur als bindmiddel in België
Het nationalisme komt op in beide landen en vooral in België. Men gaat cultuur als bindmiddel gebruiken.

Belgen kregen eenheid door terug te grijpen op de nationale Geschiedenis cultuur - met als doel het versterken van het nationale gevoel:
* Kunstenaars werden gestimuleerd om doelbewust historische gebeurtenissen weer te geven

* Alle koninklijke jubilea, herdenkingen en verjaardagen moesten bij voorkeur volksfeesten zijn, zodat het volk zich betrokken voelde bij het Belgische vaderland en zijn koning.
* Hendrik Consciense hield herhaaldelijk lofredes op het Belgische verleden, hij schreef een roman genaamd: de leeuw van Vlaanderen, waarin hij mensen stimuleerde even heldhaftig te zijn als de Belgische voorvaderen.
* De hoofdstad Brussel moest imponerend worden, Koning Leopold II maakte het paleis erg imposant en door de vele musea, instituten en instelling werd Brussel een echte hoofdstad.

Cultuur in Nederland als bindmiddel
Tegelijkertijd gebeurde in de Noordelijke Nederlanden eigenlijk hetzelfde alleen was het nationalistische gevoel hier minder sterk.
- van Willem van Oranje staan in Nederlands slechts drie standbeelden
- Rembrandt kreeg pas een beeld toen de Nederlanders vonden dat ze niet achter konden blijven nadat in België Rubens een beeld had gekregen
- 6 jaar nadat er in België Zuil voor de nationale eendracht was geplaatst werd er in Nederland op de dam een monument ter herinnering aan de volksgeest van 1830 en 1831 geplaatst.

Nederland deed al deze dingen eigenlijk een beetje, omdat België het deed en ze vonden dat ze niet achter konden blijven. Het eenheidsgevoel was niet erg sterk aanwezig.

Een natie heeft behoefte aan een missie
Nederland en België hebben ook geprobeerd een missie te vervullen. Nederland had Nederlands-Indië en België had Kongo. (Belgisch-Kongo) Koloniën betekenden extra grondgebied en extra bevolking. De overheersing zou voor de koloniën alleen maar goed zijn, het moederland zorgde voor beter bestuur en rechtspraak en minder zware straffen.

Maar de Europese landen lieten zich vooral door economische belangen leiden. Producten uit de kolonie moest het moederland inkomsten opleveren. Aan het eind van de negentiende eeuw bleek dat die uitbuiting funest zou kunnen zijn. De Nederlandse overheid ging zich bemoeien met onderwijs, volksgezondheid, verkeer en irrigatie in Indië - na 1900 kwam met de invoering van de zogenaamde ethische politiek steeds meer nadruk te liggen op de zorgtaak van Nederland.

- Ook in Kongo, dat tussen 1885 en 1908 een privé-kolonie van Koning Leopold II was, kreeg de inheemse bevolking meer aandacht.
- Slavernij afgeschaft.
- Samen vervulden ze een belangrijke taak, missionarissen (bekeren de heidense bevolking)
De opvatting was dat alle bevolkingsgroepen in Belgie en Nederland belang hadden bij de kolonien. Bankiers en ondernemers konden investeren, handeldrijven, grondstoffen halen. De protestanten en katholieken konden er naar hartelust werken aan de bekering en verheffing van de inheemse bevoking. - een missie (een belangrijke taak vervullen)
Oorlog en Natievorming
Duitsland gebruikte tijdens de Eerste Wereldoorlog België om Frankrijk vanuit het nooden aan te vallen, zo werd België in de eerste wereldoorlog betrokken.

Koning Albert, de opperbevelhebber van het leger, vertoonde zich aan het front en werd al gauw als een nationale held gezien.
- De aanwezigheid van de Duitse vijand maakte nationalistische gevoelens los. Vlamingen en Walen streden zij aan zij in de loopgraven.

De eerste wereldoorlog ging aan de Nederlanders voorbij, toch versterkte het hun eenheidsgevoel. Elke Nederlander kreeg een pas als bewijs Nederlander te zijn. De Nederlanders moesten gezamenlijk met schaarste van grondstoffen en steenkolen omgaan door alles met bonnen eerlijk te verdelen.

Paragraaf 4: Nederland met Nederlanders
Politieke samenwerking in Nederland

In 19e eeuw nog helemaal niet zo vanzelfsprekend dat de Nederlandse bevolking een eenheid zou vormen. In Nederland verschillende geloofsgroepen. (hervormden, gereformeerden, rooms-katholieken)

Politiek 19de Eeuw:
- Liberalen, Nederlands hervormden aan de macht.
- katholieken + gereformeerden streden voor emancipatie
- socialisten

De Gereformeerden en de Katholieken voelen zich achtergesteld, omdat de hun scholen niet wilde financieren. Ze gaan politieke partijen oprichten om hun belangen beter te behartigen.

Belangrijkste onderwerpen:
1. Schoolstrijd: katholieken + gereformeerden willen eigen (bijzondere) scholen, die ook overheidsgeld krijgen.
2. Algemeen kiesrecht, vooral de wens van de socialisten.
3. Politieke partijvorming: alle politieke stromingen hadden door dat ze zich moesten organiseren om voor eigen belangen op te kunnen komen.
4. Sociale kwestie, strijd voor betere werk/ leefomstandigheden van de arbeiders.

- 1894: ARP = Anti Revolutionaire Partij - onder leiding van Abraham Kuyper (gereformeerd)
Onder andere ook de oprichting van VU.


- rond 1894: SDAP = Sociaal – Democratisch Arbeiders Partij. Onder leiding van Domela Nieuwenhuis en later Pieter Jelles Troelstra.

- 1908: CHK = Christelijke Historische Unie --> Nederlands-hervormde.

- 1926: RKSP = Rooms Katholieke StaatsPartij onder leiding van Scheepman

1917: Schoolstrijd wordt beslist:
* bijzonder onderwijs krijgt overheidssteun
* socialisten + liberalen krijgen algemeen kiesrecht (1919: ook voor vrouwen) voor mannen vanaf 23 jaar. - dit heet pacificatie

1919: Revolutie van Troelstra - probeerde Russische Revolutie na te doen (hij dacht dat de arbeiders in Nederland wel in opstand zouden komen en dat de revolutie een einde zou maken aan de monarchie. Het tegenovergestelde gebeurde, op de revolutionaire socialisten na stond de gehele bevolking achter de monarchie. Idee mislukte en vanaf dat moment kiezen de socialisten definitief voor de parlementaire democratie om hun belangen te behartigen. Vooral met betrekking tot de sociale wetgeving.

Vertrouwen in Nederlandse verzorgingsstaat
Het harde optreden van de Duitse bezetter deed de Nederlandse bevolking nog meer naar elkaar toegroeien.
Na WOII: 1946 Socialisten + katholieken aan de macht, onder leiding van Drees (PVDA)
* Wederopbouw van Nederland, (lonen laag en toch hard werken) met name industrialisatie
(met vereende krachten werd de oorlogsschade aan huizen en fabrieken hersteld)
* Opbouw verzorgingsstaat - sociale wetgeving. (Sociale voorzieningen) men kreeg weer vertrouwen in de staat.
(de regering hield stevig greep op de loon- en prijsontwikkeling, in ruil voor gematigde opstelling van de arbeiders, kwamen er uitgebreide voorzieningen)


Belgie: Taalkwestie leidt tot verdeeldheid
België in de 19e eeuw
- Wallonië, middelpunt van economie, vanwege de mijnbouw.
- Frans was de overheersende taal en cultuur. Vlamingen voelen zich achtergesteld. (Door de Franstalige elite die met grote minachting neerkeek op het ‘agrarisch achtergebleven’ Vlaamse volk)

- 1878 Taalwet: overheden in Vlaanderen moeten verplicht Nederlands praten - wordt slecht nageleefd. (dit betekende nog lang geen Vlaamse gelijkberechtiging)

(Liberalen en de Katholieken werkten samen tegen de vernederlandsing van Willem I, de taalstrijd dreef de Vlamingen en de Walen uit elkaar.)

WOI: (1918) 70% van de gesneuvelde Belgische soldaten is Vlaams. Legerleiding weigerde de taalwet toe te passen en gaf alle bevelen in het Frans, terwijl 60% van de soldaten Vlaams waren.
Koning en de liberale regeringen gebruikten na de oorlog de opstelling van een kleine groep radicale Vlamingen die met de Duitsers hadden gewerkt, als reden om Vlaamse hervormingen slecht beperkt door te voeren.
Regering geeft opdracht de grafstenen die de nabestaanden voor gesneuvelde Vlaamse soldaten opgericht hadden, kapot te slaan voor de aanleg van een wegen (minachting)

Naar een federale staat
WOII: Vlaamse beweging collaboreert (in negatieve zin samenwerken met de vijand - landverraad) met de Duitsers - Koning Leopold II erkent ook Hitler. Walen beschuldigde koning van partijkiezen voor Vlaanderen

- Na WOII nog een strijd tussen de Vlamingen en de Walen.
- Koningsstrijd: koning (Leopold III) mag pas in 1950 terug naar België keren.
De koning liet terugkeer afhangen van een referendum. Socialisten, communisten en liberalen zijn tegen de terugkomst van de koning, de katholieken zijn voor. Er ontstonden opstootjes in België: uit vredeswil geeft Leopold III de macht aan zijn zoon Boudewijn

Vanaf +/- 1960: terugval economie van Wallonië vanwege de afname van mijnbouw. Steeds grotere economische scheiding tussen Vlaanderen en Wallonië.
(Het Vlaamse en Waalse nationale bewustzijn was zo groot geworden en het Belgische zo zwak, dat aan weerszijden belangrijke groepen niet bereid waren toegevingen te doen waarvan ze wisten dat ze voor de tegenpartij essentieel waren)
- Federalisering België, steeds meer macht en bevoegdheden naar gemeenschapsregeringen Vlaanderen/ Wallonië - het land valt uit elkaar

Vanaf 1992 werkte de regering Dehaene aan federalisering van landbouw, milieu, wetenschapsbeleid en wetgeving. Inmiddels is de economie in Wallonië verbeterd en federaliseringproces gestopt. België gaat verder als federale staat. (macht verdeeld tussen het geheel en de deelstaten)

Hoofdstuk 10 Van armenzorg tot sociale verzekeringsbank
Paragraaf 1: Zorgbesef en eigenbelang.
Het proletariaat - de arbeidersmassa, is een product van de Industriële Revolutie.
* Industriële Revolutie = de fase van het kapitalisme waarin werd overgeschakeld op massale, fabrieksmatige productie. Dit begon in Nederland vooral in de jaren 1850-1870 en zette in 1870-1914 echt door. Zeer slechte omstandigheden voor de arbeiders. Er was:
- kinderarbeid

- lage lonen
- werktijden van 14 uur per dag.
Vele arbeiders leden armoede maar ook thuisarbeiders hadden een hard bestaan. Armste, werkloze of invaliden gingen over op bedeling.

Multatuli had in Nederland de omstandigheden onder de arbeidsklasse onderzocht waaruit bleek dat arbeiders het krap bij kas hadden en moesten kiezen tussen dingen. (Hij publiceerde een bundel: Ideeën) Als je geen baan had, had je het nog slechter - volksgezondheid in de 19e eeuw op een laag niveau. Velen bleven door ondervoeding klein, onder de lengte van 1.60m.

Veel mensen wisten geen andere plek voor arbeiders dan grauwe arbeidswijken rond de binnenstad. In veel gevallen zorgde een fabriek voor de behuizing van arbeiders.
In de 19e eeuw waren de sociale verhoudingen zichtbaar aan de opzet van het dorp. Centraal staat de villa van de directeur, kleiner zijn de opzichterwoningen en in het midden de “Kantine” - een somber gebouw waarin arbeiders woonden die geen eigen huis konden betalen.

Bedeling
Gemiddelde loon in de 2e helft 19e eeuw 1,- gulden per dag. Bedeling stuk lager dan het loon, anders ging men niet meer werken. Vaak bestond deze uit enkele kwartjes, soms paar guldens, brood, brandstof, kleding.

1848 er verschenen 2 belangrijke documenten
- de nieuwe Grondwet van de liberaal Thorbecke
- het communistisch manifest van Karl Marx en Friedrich Engels

Rond 1850 kende iedere stad armenvoorzieningen door;
- kerkelijke organisaties

- particuliere organisaties
- gemeentelijke organisaties
Door dat deze 3 langs elkaar heen werkten kreeg de ene ‘arme’ heel veel, terwijl de andere ‘arme’ niks kreeg. Om verbetering aan te brengen in deze toestand begon de overheid na te denken over haar rol in de armenzorg.
In 1848 - nieuwe grondwet van de liberale Thorbecke;
Het armenbestuur is een onderwerp van aanhoudende zorg en word door de wet geregeld.
Vooral de confessionelen zagen niets in het voorstel. Zij wezen met nadruk op de scheiding tussen kerk en staat (de overheid mocht zich niet bemoeien met kerkelijke aangelegenheden). De confessionelen waren bang dat de kerken hun zeggenschap over de armen zouden verliezen, als de overheid de steun op zich nam. Het onderwerp van Thorbecke werd van tafel geveegd.

- 1854 wordt in de 2e kamer een nieuwe armenwet gepresenteerd door de minister van binnenlandse zaken; ‘Geen burgerlijk armenbestuur mag hulp verlenen aan armen, dan na zich, voor zover mogelijk, te hebben verzekerd, dat zij die niet van kerkelijke of bijzondere instellingen van weldadigheid kunnen verlangen, en dan slechts bij volstrekte onvermijdelijkheid’. Deze wet werd aangenomen. Dit was slechts een aanvulling via de burgerlijke (gemeentelijke) armenzorg op de kerkelijke en particuliere bedeling. (dit was de theorie)

Praktijk: de overheid nam een steeds groter deel van de lasten voor haar rekening. De kerken zwegen, omdat zij het financieel wel makkelijk vonden.

1899: gids der Nederlandse Weldadigheid verscheen, waarin 7000 instellingen waren opgenomen die zich bekommerden om het welzijn van de armen. Daarnaast nog 2000 instellingen voor behoeftige bejaarden, wezen, verwaarloosden, zieken en werklozen.

Opvattingen over armenzorg
Liefdadigheid is gebaseerd op zorg voor de medemens. Toch hadden de confessionelen, socialisten en liberalen eigen motieven voor liefdadigheid:

- Liberalen: Armoede is eigen schuld. Deze stroming zette zich ook weinig in voor de armen.
- Socialisten: geestelijke welstand is een groot goed maar de materiële welstand van de arbeiders had voorrang. Arbeiders werkten zich soms letterlijk het graf in. 'Verelendung = de verarming van de arbeiders massa. Dit zou volgens Marx tot een revolutie leiden waarna het proletariaat aan de macht zou komen.
- Communisten: maakte zich minder sterk voor de armenzorg. Deze groep geloofde in een revolutie die een einde zou maken aan de aardse ongelijkheid.
- Sociaal-democraten: geen tegenstanders van de armenzorg, maar richtten hun werk liever op de organisatie van de eigen gelederen. Armoede zou bestreden kunnen worden door loonsverhoging, kiesrecht, scholing en sociale wetgeving.
- Christenen: opvoedend aspect, wie gebruik maakte van bedeling moest ook de kerk bezoeken.

- Met dit doel werd in 1894 de Sociaal Democratisch Arbeiders Partij opgericht. (SDAP)

Oud- Liberalen zeggen dat als je arm bent dat je dan simpel weg niet genoeg geeft. Hij klaagt dat hij niet meer ontvangt dan hij geeft. Zijn werk is gebrekkig, daarom is ook zijn loon onvoldoende. (1950-1960) De liberalen kende een stroming jongliberalen, die zich realiseerden dat er iets gedaan moest worden aan de armoede. 'de sociale quaestie'

In de laatste decennia van de negentiende eeuw ging het economisch beter in Nederland. Arbeiders begonnen bovendien, feller en beter georganiseerd, voor hun rechten op te komen. De liberalen begonnen te inzien dat hulp aan de armen goed samen kon gaan met eigenbelang.

Paragraaf 2: Vooral niet tevéél geven
Meer goede wil dan geld
Kabinet van Pierson-Goeman Borgesius (1897-1901) 'het kabinet van de sociale rechtvaardigheid'
- 11-urige werkdag - gezondheidswet

- woningwet (weg met krottenwijken) - kinderwet
- ongevallenwet (1e NL sociale uitkering) - leerplicht
- kiesrecht
De SDAP werkte zo veel mogelijk mee aan de nieuwe wetgeving, ook al ging de socialistische voorman Pieter Jelles Troelman niet altijd ver genoeg. De verplichte scholing van de bevolking heeft veel bijgedragen aan het terugdringen van de armoede

Het kabinet van de confessionele Th. Heemskerk ontwierp de eerste verzekeringswetten voor zieken, invaliden en ouderen, maar het aantal mensen dat onder die wetten viel, bleef beperkt en de uitkeringen waren laag. Ook de nieuwe Armenwet van Heemskerk uit 1912 bracht niet de verbetering die velen hadden verwacht. De overheid bleef uitgaan van ‘opvang door de familie’. Ook het ‘subsidiariteitsbeginsel’ in de Armenwet gehandhaafd (eerst kerkelijke en particuliere instellingen moesten sociale hulp geven en dan pas de overheid). Toch was het voortaan niet meer nodig dat een arme alles wat hij bezat moest verkopen, voordat hij hulp kon krijgen. (geen volstrekte onvermijdelijkheid)

Door het oorlogsgeweld van de Eerste Wereldoorlog in de buurlanden liep de economie in Nederland sterk achteruit, met alle sociale gevolgen van dien. De oorlog veroorzaakte in Nederland een gevoel van saamhorigheid. Alle partijen begrepen dat de overheid gedwongen was om centrale maatregelen te nemen, zoals het financieren van de werklozenkassen van de vakbonden en de distributie van voedsel.
1914 - officieel door Nederlandse overheid werden de vakbonden erkend
1917 - Werkloosheidsverzekering
Regeling van oudedagsvoorziening echter nog steeds een probleem.

De magere jaren dertig
Oktober 1929 - de ‘Beurskrach’ van in Wall Street van de VS, economische depressie in Amerika wereldcrisis die ook Europa met zich mee sleepte. De gevolgen waren vanaf 1931 merkbaar. Op het dieptepunt van de crisis waren er meer dan een half miljoen werklozen.
Werkloosheid betekent niet alleen minder inkomen, maar ook verveling en frustratie.

Nuttige bezigheden die weinig mogen kosten

Welke politiek voerde de overheid om de werkloosheid en de armoede te bestrijden?
Zowel de confessionelen, de liberalen als de socialisten werden min of meer overvallen door de crisis. - 1934 Het Werkfonds De overheid dacht de crisis het best te bestrijden door middel van bezuiniging, in de praktijk betekende dit: verlagingen van de ambtenarensalarissen en de uitkeringen. (afwachten/hopen op betere tijden).

- Begrotingsevenwicht en behoud van de 'gave gulden' waren heilig. D.w.z. dat de overheid in principe niet meer wilde uitgeven dan er aan belastingen binnenkwam en aan waardevermindering van de gulden werd tot 1936 niet gehad. (overheid wilden geen schulden maken)

- 1935 De Nederlandse Verbond van Vakverenigingen stelde samen met de SDAP het ‘Plan van Arbeid’ op. Het doel van het plan was het garanderen van de bestaanszekerheid op een behoorlijk bestaanspeil. Daartoe waren maatregelen nodig die de consumptie moesten stimuleren zoals het opzetten van grote publieke werken.

Er is niet veel van het Plan terechtgekomen omdat
- het politiek - economisch denken er nog niet rijp voor was
- de socialisten zaten in de oppositie en niet in de regering

Pas na de oorlog werden de ideeën meer geaccepteerd en kregen we een veel duidelijker geleide economie. Onrust was er weinig in de jaren ’30. Belangrijkste verzetsdaden:
- Textielstakingen in 1931 in Twente
- Muiterij van 1933 op de Zeven Provinciën
- Jordaan-oproer 1934, waarbij doden vielen
Alledrie de daden tevergeefs. Tot de oorlog opvallend rustig, de werklozen behoorden tot 'de bond van geruislozen'. Het leven was werklozen werd nauwgezet in de gaten gehouden en de overheid organiseerde voor werklozen werkverschaffing. Er was nauwelijks solidariteit tussen werkenden en werklozen en de gelatenheid was vrijwel algemeen. Daarmee werd bespaard op de uitkeringen en konden voor weinig geld openbare werken worden uitgevoerd.

Paragraaf 3: Van gunst naar recht
De tijd na 1945

Wederopbouw
Er zijn verschillende factoren te noemen voor het snelle naoorlogse herstel van Nederland:
- Samenwerking: In de jaren ’50 werkten de werknemers, werkgevers en de overheid
nauw samen.
- Er was een langdurige loonmatiging
- Economische hulp vanuit de VS ( het Marshallplan 12miljard gulden!!!)
- Ontdekking van enorme aardgasvoorraden in 1959 kon de basis van Nederland
blijvend worden versterkt.

De welvaart groeide en verspreide zich over heel de bevolking. Symbool = televisie

In de tijd van de wederopbouw werd anders gedacht over de economie dan vóór de oorlog. Er was minder bezwaar tegen het feit dat de overheid schulden maakte. De uitgaven stegen mede omdat de overheid zich voor het eerst ten volle verantwoordelijk voelde voor de sociale zekerheid. Armoede hoort niet huis in een fatsoenlijk land van de bevolking besefte de regeerders van NL na 1945.

Toch was er nog veel armoede. De jaren 50 bleven voor velen een moeilijke periode. De lonen en uitkeringen waren laag. In de jaren ’60 steeg de welvaart. De betekenis van armoede veranderde, er werd gesproken over moderne armoede.


In 1937 hadden de socialisten hun Beginselprogram herzien. Zij legden daarin vast de mach alleen nog langs de democratische weg te willen veroveren. Hierdoor konden de socialisten in het laatste vooroorlogse kabinet worden opgenomen. In de jaren 1946- 1958 traden Rooms-Rode kabinetten op waarin confessionelen en socialisten de dienst uitmaakten. De KVP was de naoorlogse opvolger van de Rooms Katholieke Staats Partij en de Partij van de Arbeid werd voornamelijk gevormd uit wat voor de oorlog de SDAP was geweest.

De AOW als aanjager
De belangrijkste naoorlogse hervorming van het sociale zekerheidsstelsel was de invoering van de volksverzekeringen. Die in principe voor iedereen gelden. De AOW belangrijkst, deze regeling had voorrang in de politiek. Hierna ook andere sociale wetten uitgevoerd. In begin AOW dus niet zo hoog anders geen geld voor andere regelingen.

Na de bevrijding kreeg Nederland een ‘Noodkabinet’, waarin ook de socialist Willem Drees zitting had. 'Van Drees trekken' uitdrukking voor bejaard zijn en AOW ontvangen. 1947 kwam de Noodwet Ouderdomsvoorziening (Noodwet Drees) tot stand.
Doel hiervan: om ouderen op korte termijn boven de armoedegrens te verheffen.

10 jaar na de Noodwet kwam AOW tot stand. De knelpunten waardoor dit zolang op zich liet wachten waren
- hoogte van de uitkeringen
- de verrekeningen van inkomsten of eigen kapitaal
- de financiering
- Particuliere of overheidszorg? (Confessionelen wilden: sociale verzekering met recht op uitkering en plicht tot premiebetaling. Socialisten wilden dat het een staatspensioen zou worden met recht op uitkering die door de schatkist werd betaald. Compromis - de AOW werd geen staatspensioen en de premie werd via de belastingdienst tegelijk met andere sociale premies van het loon ingehouden. De premie werd gecompenseerd met een loonsverhoging.
(vb. De WAO, AOW en WW)

AOW: Algemene Ouderdomswet
WW: Werkloosheidswet
WAO: Wet op Arbeidsongeschiktheid
ABW: Algemene Bijstandswet 1965

Algemene bijstandswet
In 1965 werden de bijstandwet ingevoerd. Dit betekende het einde van vrijwillige, liefdadige armenzorg in Nederland. De ABW was bedoeld als een sociaal vangnet, een laatste mogelijkheid voor mensen met problemen die geen beroep op de andere voorzieningen konden doen.

De Bijstandwet zou anders moeten dan de Armenwet. Er kwam een aparte wet voor de verstrekking van immateriële voorzieningen zoals Maatschappelijk Werk. Hierin bleef het particuliere initiatief een grote rol spelen, zoals de confessionelen graag wilden. Daarnaast moest de Bijstandwet zorgen voor materiële zaken. Naar de wens van de socialisten zou hier de overheid een hoofdrol krijgen.

In de jaren 80 kreeg de verzorgingsstaat veel problemen. Het aantal niet-actieven steeg, net als de bejaarden en de arbeidsongeschikten. Dus begon Den Haag te snijden in de sociale zekerheid. De uitkeringen gingen voorzichtig omlaag.

Paragraaf 4: Nederland en Europa sociaal op weg
Europees sociaal beleid
Benelux: Economisch samenwerkingsverband tussen België, Nederland &
Luxemburg (1948). De samenwerking van de landen in Europa begon met de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) in 1957. Benelux:
- Denemarken - Griekenland

- Ierland - Spanje
- Engeland - Portugal
Later ook:
- Oostenrijk - Finland
- Zweden
- EU
In 1995 bestond de tot Europese Unie omgevormde gemeenschap al uit 15 lidstaten.

Na het einde van de Tweede Wereldoorlog werden de eerste stappen gezet die leidden tot de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap in 1957. Nederland stond na 1945 vooraan als het op Europese samenwerking aankwam. De eenwording is toch een buitengewoon moeizaam en ingewikkeld proces.
1989 - Sociaal Handvest alleen geweigerd door Engeland
1991 - Verdrag van Maastricht, belang van de economie is vooropgesteld.

Europese armoede

Rond 1990 is het toch veel armoede in Europa. De critici beweren dat armoede in Europas geen werkelijke armoede is. De ouden van dagen, de arbeidsongeschikten, de werklozen zijn misschien arm ten opzichte van de rijken, maar schatrijk ten opzichte van de armzaligen in de 3de Wereld landen, op de vlucht voor honger of oorlogsgeweld. De armen van het westen hebben altijd nog een minimuminkomen en een dak boven het hoofd. Europa is rijk, maar schept zelf zijn luxeprobleem.

In 1991 werden nieuw plannen geformuleerd om het Europese sociale beleid te verbeteren, Ieder half jaar is 1 van de lidstaten voorzitter van de Unie en daarmee tevens gastheer voor de andere landen. 1991 - Verdrag van Maastricht, belang van de economie is vooropgesteld.

Wat wordt er aan het armoedevraagstuk gedaan?
In het algemeen kan worden gesteld dat het EU-beleid (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling EFRO) 3 terreinen bestrijkt:
- Infrastructuur (milieubescherming, telecommunicatie, energie)
- Menselijke Hulpbronnen (arbeidsmarktmaatregelen, onderwijs)
- Investeringssteun aan het bedrijfsleven (kredietverstrekking van de Europese Investeringsbank aan het Bedrijfsleven)
De leden dragen uit hun landelijke begroting bij aan de financiering van de Europese Unie want het (sociale) beleid kost geld.

De toekomst
In de toekomst zal er hard gewerkt moeten worden aan het behoud van de sociale voorzieningen in de Unie. Alle leden kampen met het probleem dat de verzorgingsstaat onbetaalbaar wordt. Europese commissie (hoogste bestuurlijke orgaan van de EU)

De sociale problemen waar de Unie voor komt te staan zijn nauw verbonden met de economische ontwikkelingen. Daarin is de werkloosheid het grootste struikelblok.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.