Samenvatting Geschiedenis
Hoofdstuk 2 Nederland als industriële samenleving
De Nederlandse industrie begon onder koning willen I, al snel kwam België in opstand omdat ze graag een eigen land wilde. In het Zuiden van Nederland begon de Industrie n in het Noorden van Nederland waren de boeren en handelaren. Op de 2e helft van de 19e eeuw was er een toename van mechanisatie en opkomst van veel fabrieken. Er kwam daardoor veel verandering in de samenleving, de werkomstandigheden veranderde, men maakte langere dagen, deed eentonig werk en zwaar werk. Dit werk was meestal gevaarlijk en slecht voor de gezondheid.
Vanaf de 19e eeuw waren er 3 politieke stromingen:
De liberalen: Een politieke stroming die vrijheid belangrijk vindt.
De socialisten: Een politieke stroming die uitgaat van gelijkwaardigheid en vindt dat de overheid een grote rol moet spelen in de samenleving.
De confessionelen: Een politieke stroming die uitgaat van het geloof.
De arbeiders zijn al snel ontevreden met hun werk- en leefomstandigheden en richten daarom vakbonden op. Ook komen er steeds meer politieke partijen die opkomen voor de belangen van arbeiders. De overheid probeert het volk rustig te houden en geeft daarom de mannen die belasting betalen (de rijken) kiesrecht.
Er kwamen steeds meer belangrijke wetten bij:
Het Kinderwetje van van Houten (1875) - Dit zorgde ervoor dat kinderen onder de 12 niet in fabrieken mochten werken. Het zwakke van deze wet was dat het slecht / helemaal niet werd gecontroleerd.
De Leerplichtwet (1901) - Door deze wet moesten kinderen tussen de 2 en 12 jaar verplicht naar school, dit zorgde er ook voor dat kinderen niet meer in de fabriek gingen werken.
De nieuwe Arbeidswet (1919) - Er kwam een algemeen kiesrecht voor vrouwen boven de 21 jaar.
Na de oorlog hadden veel Duitse bezetters veel spullen uit Nederland mee geroofd, hele fabrieken, machines en treinen waren verdwenen naar Duitsland, Nederland was arm en kapot. Er kwam hulp uit de Verenigde Staten, zij boden ons Marshallhulp. We kregen die hulp omdat de V.S merkte dat het anders eeuwen zou gaan duren voordat Europa weer welvarend was.
Om te zorgen dat Nederlands goed kon concurreren met het buitenland moesten de lonen zo laag mogelijk blijven. De regering maakte afspraken om sociale wetten in te voeren voor werklozen en ouderen, die aanpak werkte. Halverwege de jaren 50 begon de welvaart weer te stijgen. De regering wilde dat bedrijven gingen samenwerken en hierdoor ontstonden multinationals zoals Heineken, Phillips en Unilever. Vanaf de jaren 60 steeg de welvaart super goed en werd de wederopbouw van Nederland als succesvol beschouwd.
Aan het begin van de jaren 60 kregen de Nederlanders het heel veel beter, ze verdienden veel en konden duurdere producten aanschaffen. Het was vanaf halverwege de jaren 60 zelfs normaal om vrij te zijn op zaterdag. Deze snelle stijging kwam door het loslaten van de lonen door de regering, tot 1963 bepaalde de regering hoeveel iemand mocht verdienen en nu niet meer!
Door het toenemen van de lonen konden mensen meer luxegoederen aanschaffen: een wasmachine, een koelkast, een TV en een auto.
Nederland veranderen dus heel erg snel in een consumptiemaatschappij. De steden werden steeds drukker en voller, mensen die een auto konden betalen verhuisde naar het platteland om daar in een boerderij of landhuis te gaan wonen. De stad en het platteland groeide steeds meer aan elkaar en het werd steeds meer een geheel. De stijging van lonen zorgde wel voor een nieuw probleem, stijgende olieprijzen.
Het werd steeds vanzelfsprekender dat een stijgende welvaart geen gewoonte was en de Nederlandse economie kwam in een dip. Ook door automatisering verloren veel mensen hun baan maar er kwamen ook weer nieuwe banen bij. Toen de economie zich had aangepast, steeg de welvaart juist wel weer in de jaren ’90.
In 1968 kwam de club van Rome bijeen. De groep bestond uit zo’n 50 geleerden, politici en Industriëlen die de milieuproblemen onder de aandacht wouden brengen. Ze publiceerden in 1972 Grenzen aan de Groei. Hierin stonden alle gevolgen van de milieuproblemen.
Een andere waarschuwing van uitputting van de grondstoffen kwam in 1973 toen er een oliecrises was in Nederland. In dat jaar kreeg Nederland geen grondstoffen geleverd van het Midden-Oosten en toen besefte men dat we heel erg afhankelijk waren van de grondstof.
Milieuorganisaties zoals Greenpeace en Milieudefensie voerden acties om burgers ervan te overtuigen dat een goed milieubeleid noodzakelijk was. Zo ontstond er een milieubeweging: Liever minder economische groei en minder welvaart!
In de politiek werd het milieu ook steeds meer onder de aandacht gebracht. In 1990 werd GroenLinks opgericht. Inmiddels heeft de politiek een standpunt over hoe we met het milieu moeten omgaan. Er kwam na de jaren ’80 een milieubeleid waarvan het hoofddoel is: Bescherming van het milieu maar ook nog steeds economische groei.
Jaartallen om te onthouden:
1815 – Koning Willem I.
1830 – Belgische opstand.
1860 – snelle industrialisatie.
1860 – Nederland had veel landbouw en bijna geen spoorwegen.
1861 – De regering investeert in de infrastructuur.
1875 – Het Kinderwetje van van Houten.
1900 / 1920 – Nederland wordt een modern land.
1901 - De Leerplichtwet
1917 – Algemeen kiesrecht voor mannen.
1919 – Algemeen kiesrecht (ook voor vrouwen)
1919 – De nieuwe Arbeidswet.
1929 – Beurscrash in Amerika.
1948 – Nederland krijgt Marshallhulp.
1950 – Nederland was hersteld van alle schade.
1960 – snelle welvaart groei.
1970 – Het milieubeleid.
1972 – Het rapport van de club van Rome.
2015 – Het akkoord van Parijs.
Begrippen om te onthouden:
Afzetgebied: Gebied waar een ondernemer producten kan verkopen.
Algemeen kiesrecht: Het recht van iedere burger om te stemmen bij verkiezingen.
Arbeidsdeling: Een arbeider maakt geen compleet product, maar slechts een onderdeel daarvan.
Arbeidsomstandigheden: De omstandigheden waaronder mensen moeten werken.
Automatisering: Werk dat niet door mensen wordt gedaan maar door machines of computers.
Confessionelen: Katholiek en protestanten die hun politieke ideeën baseerden op hun geloof.
Consumptiemaatschappij: Een maatschappij waarin veel mensen luxeproducten kunnen kopen.
Europese Economische Gemeenschap (EEG): Samenwerking van Nederland, België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk en Italië vanaf 1975.
Europese Unie (EU): Europees samenwerkingsverband tussen bijna alle landen in Europa op allerlei gebieden.
Gastarbeiders: Arbeidskrachten uit het buitenland die tijdelijk naar Nederland kwamen om hier te werken.
Infrastructuur: Wegen, spoorlijnen, waterwegen en andere verbindingen in een gebied.
Migratie: Verhuizen naar een ander land.
Vakbond: Vereniging van werknemers die opkomt voor de belangen van haar leden.
Info: Memo 3 VMBO-KGT H3.
REACTIES
1 seconde geleden