Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Kenmerkende Aspecten tijdvak 3

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 1501 woorden
  • 28 mei 2016
  • 20 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
20 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Tijdvak III:  tijd van monniken en ridders (500-1000, vroege middeleeuwen)

Kenmerkend aspect 9: de verspreiding van het christendom in heel Europa

Kerstening= anderen bekeren tot het Christendom. Dit proces ging samen met het uitbreiden van het Frankische rijk:

  • Na het wegvallen van het Romeinse bestuur, vochten vele Germaanse stammen met elkaar om de macht. De Franken waren hierin het succesvolst door een samenwerkingsverbond met de katholieke kerk.
  • Rond 500 had koning Clovis zich laten bekeren tot het christendom. De bisschoppen hadden ervaring met  besturen-> konden hem helpen en zijn land was verzekerd van de zege van God. De kerk kreeg bescherming van het leger. 
  • Zo ontwikkelde het Frankenrijk zich tot het machtigste rijk in Noordwest-Europa en bracht het christendom met zich mee.

Kerstening in Nederland (ging geleidelijk):

  • Frankische koning Dagobert stichtte in 635 de 1ste kerk in Utrecht
  • Aan het eind van de 7de eeuw kwam de monnik Willibrord vanuit Engeland naar Nederland, die, tevergeefs, de koning probeerde te bekeren. Vanuit Utrecht stichtte hij andere missieposten waar missionarissen werden opgeleid.
  • Bonifatius volgde Willibrord op en probeerde de heidense Friezen te bekeren, maar hij werd in 745 vermoord. Hij is een goed voorbeeld dat het kersteningproces moeizaam liep.
  • Om de kerken goed te kunnen leiden, hadden ze de hulp van de sterke Franken nodig. Uiteindelijk was in de 13de eeuw heel Nederland bekeerd.

 

Soorten geestelijken:

Reguliere geestelijken: deze verspreide vanuit de kloosters het geloof, zoals de monnik Benedictus. Hij voegde onder andere regels toe. De reguliere geestelijken waren belangrijk:

  • de monniken kregen grote lappen grond van de adel en ze stuurden hun kinderen naar de kloosters om te leren -> hopen op een plaatsje in de hemel-> geestelijken werden grootgrondbezitters.
  • Voor de samenleving waren de monniken zeer belangrijk. Zij waren zieken- en zielenverzorgers en ze gaven het cultureel erfgoed door, door boeken over te schrijven. Aangezien zij de enige waren die konden lezen en schrijven, was dit van groot belang.

Seculiere geestelijken:  deze leefden tussen de mensen, zoals priesters en gaven leiding aan de kerk. Ook waren zij verantwoordelijk voor de kerkelijke rituelen.

Binnen de seculiere geestelijkheid bestond er een hiërarchie. Onderaan stonden de pastoors, bovenaan de bisschoppen en de hun leider, de Paus in Rome. De paus en de bisschoppen zorgden samen met de Frankische machthebbers voor de stichting van kerken in de nieuwe katholieke gebieden.

 

Kenmerken aspect 10: het ontstaan en de verbreiding van de Islam

Mohammed (570 - 632), een handelaar, kwam in de handelsstad Mekka in aanraking met het Jodendom en het Christendom, en begon – na boodschappen gekregen te hebben van Allah – met het prediken van een nieuwe monotheïstische godsdienst: de Islam. De heilige teksten (de boodschappen die Mohammed doorgekregen had) werden opgenomen in de Koran, net als de religieuze voorschriften en leefregels. Hierin staan 5 zuilen centraal:

  1. iedere moslim moet de regels van de Koran naleven, zoals aalmoezen geven
  2. iedere moslim moet 5 keer per dag bidden in de richting van Mekka
  3. iedere moslim moet zich tijdens de ramadan onthouden van voedsel tussen zonsopkomst en zonsondergang 
  4. iedere moslim moet minimaal 1 keer in zijn leven op bedevaartstocht naar Mekka
  5. iedere moslim moet erkennen dat Allah de enige god is en Mohammed zijn laatste profeet.
     

Door een combinatie van vurig preken, diplomatie en de heilige strijd, de  Jihad, kreeg Mohammed het voor elkaar om de Islam op het gehele Arabisch schiereiland erkent te krijgen. Hiermee legde hij de basis voor het Islamitische rijk, waaraan, in de loop van de 7e eeuw, heel Arabië, Syrië, Palestina, het gebied rond de Eufraat en de Tigris, het Perzische rijk, Egypte, Noord-Afrika en Spanje toegevoegd werden. (Dit wordt verklaard door enerzijds de vereniging van de Arabische, nomadische stammen door hun bekering tot de Islam en anderzijds door de zwakheid van de tegenstanders).

Het ontstaan en de groei van het Islamitische Rijk betekende echter niet meteen de verspreiding van de Islam, want actieve pogingen om mensen te bekeren werden niet ondernomen, integendeel: als je niet-moslim was betaalde je meer belasting en dit veranderde niet als je je wel bekeerde. Toch zouden steeds meer mensen in de veroverde gebieden moslim worden en dit kwam doordat ze vanaf de 7e eeuw voortdurend geconfronteerd zouden worden met de Islam:

  • Er werd een munt ingevoerd met daarop islamitische teksten
  • Arabisch werd de nieuwe bestuurstaal
  • Er werden nieuwe rechtsregels ingevoerd op basis van het woord van Allah, de sharia
  • E kwamen vele Islamitische, monumentale publieke gebouwen (zoals moskeeën) 

 

Scheuring in het geloof: Als gevolg van een ruzie om de opvolging van Mohammed, ontstond er binnen de Islam een scheuring:

  • Een groot deel van de moslims vond dat Aboe Bakr, de schoonvader van Mohammed, de rechtmatige ‘kalief’ was (een man die in de Islamitische wereld zowel politieke als geestelijke macht heeft). Deze mensen werden/worden soennieten genoemd.
  • Sommigen geloofden dat Mohammed zijn neef Ali had aangewezen als opvolger. Zij werden/worden sjiieten genoemd.

 

Kenmerkend aspect 11: de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienend agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid

Het uiteenvallen van het West-Romeinse Rijk tussen 375 en 476 n. Chr. had grote gevolgen voor de economie van West-Europa (waar nu Germaanse koninkrijkjes gevestigd waren):

  • Het Romeinse leger trok weg + veel oorlogen tussen Germaanse stammen om grondgebied zorgde ervoor dat de onveiligheid groeide.
  • De Romeinse elite trok weg waardoor ook de vraag naar luxegoederen wegviel.
  • De handelswegen werden niet meer onderhouden.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Het uiteenvallen van het West-Romeinse Rijk tussen 375 en 476 n. Chr. had grote gevolgen voor de economie van West-Europa (waar nu Germaanse koninkrijkjes gevestigd waren):

  • Het Romeinse leger trok weg + veel oorlogen tussen Germaanse stammen om grondgebied zorgde ervoor dat de onveiligheid groeide.
  • De Romeinse elite trok weg waardoor ook de vraag naar luxegoederen wegviel.
  • De handelswegen werden niet meer onderhouden.

Hierdoor zou de handel wegvallen -> weinig werk in steden, raken in verval, mensen trekken naar het platteland, waar zij op domeinen gingen leven-> agrarisch-urbane cultuur wordt vervangen door een agrarische cultuur.

 

Op deze domeinen ontstond het hofstelsel:

  • De mensen die naar het platteland waren getrokken, zochten veiligheid bij boeren met een hof (versterkte boerderij) en ruilden voor zijn bescherming hun arbeid en vrijheid. Soorten mensen:
    • Lijfeigenen: mensen zonder bezit die als knechten werkten en volledig in de macht waren van de heer.
    • Horigen: halfvrije boeren die recht heeft op zijn grond, maar het domein  niet zonder toestemming mag verlaten.
  • Lijfeigenen en horigen doen herendiensten op het vroonhof (=het land van de heer)
    • Vrije boeren: mensen die eigen grond en vrijheid hadden, maar geen bescherming kregen van de heer-> moesten in staat zijn eigen legeruitrusting te kopen-> reden om horige te worden.

 

Omdat er geen handel was, was dit hofstelsel autarkisch (zelfvoorzienend).

De boeren (die voor voedsel zorgden), waren samen de derde stand in de middeleeuwse standensamenleving. De geestelijkheid (die moest bidden en het woord van god moest uitzoeken en verspreiden) was de eerste stand; de adel (die het volk moest beschermen en besturen) was de tweede stand. Deze samenleving was het gevolg van het feit dat men geloofde dat god aan ieder mens een taak had gegeven

 

Kenmerkend aspect 12: het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur

Begin van het feodale stelsel:

  • De geldeconomie was door het verdwijnen van de handel verdwenen.
  •  De Frankische koning Martel voerde rond 700 veel oorlog-> moest veel geld uitgeven aan wapenuitrustingen-> dat geld was er niet.
  • Soldaten hadden vaak al een geode, persoonlijke band met hun legeraanvoerders.
  • Door trouw te zweren aan hun leiders, kregen ze kost en inwoning in het  kasteel. Hierdoor werden de soldaten vazallen van hun leider. Martel besloot dat zijn mannen op boerderijen, die hij te leen gaf aan hen, konden leven. Zo konden ze zelf voor hun levensonderhoud zorgen. Hij maakte hiermee een begin aan het feodale stelsel.
  • Zijn kleinzoon Karel de Grote koppelde bestuur aan het leenstelsel. Niet alleen soldaten waren leenmannen of vazallen, maar nu ook graven en hertogen. Hun leen viel samen met het gebied dat zijn al bestuurden.

 

Opbouw feodale stelsel:

  • Aan het hoofd van het feodale stelsel stond de leenheer, de koning of keizer.
  •  Hij gaf land en bescherming aan zijn leenmannen, graven en hertogen die hem geld en diensten gaven en trouw aan hun heer zwoeren.
  •  Zij werden op hun beurt ook zelf leenheer, door hun leen te verdelen over zijn leenmannen. Dit waren dan de achterleenmannen van de koning, vaak waren dit generaals en soldaten. 
  • Onder het feodale stelsel zat het hofstelsel waar de boeren werkten. Hun heer was dan een leenman.

 

Feodaliteit bood oplossingen voor geldverlies en machtsgebrek, maar bracht ook weer nieuwe problemen met zich mee:

  • de leenheren zagen hun leen als eigendom. Op den duur gingen leenmannen  hun leen als erfelijk beschouwen. Hierdoor waren ze minder trouw aan hun leenheer, wat er voor zorgde dat die minder macht had dan was bedoeld.
  • meerdere leenheren : als de leenheren met elkaar in oorlog waren, probeerden ze ieder voorrang te krijgen bij de leenmannen. Degenen die het meeste bood, koos de leenman uit. Hierdoor kregen de vazallen steeds meer macht.                   

 

Door het bestuur aan het feodale stelsel te koppelen + leenheren die leen als eigendom waren gaan zien + meerdere leenheren-> decentralisatie

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.