Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 8

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1250 woorden
  • 4 november 2009
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
16 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Geschiedenis
Hoofdstuk 8


Kenmerkende aspecten:
§ 1: De industriële revolutie
§ 2: Politiek-maatschappelijke stromingen
§ 3: Democratisering
§ 4: De emancipatiebewegingen
§ 5: De sociale kwestie
§ 6: Het moderne imperialisme

Tijdlijn (belangrijkste gebeurtenissen):
1800-1900 Tijd van burgers en stoommachines
1803-1815 Napoleontische oorlogen
1809 Eerste stoomschip
1815 Stichting Koninkrijk der Nederlanden
1830 Eerste spoorlijn in Engeland, België wordt onafhankelijk

1848 Grondwet van Thorbecke
1861 Italiaanse eenheid (alle kleine staatjes werden één)
1869 Opening van het Suezkanaal (mijlpaal: kortere weg voor transport, door Egypte)
1870 Vanaf toen modern imperialisme
1871-1918 Duitse keizerrijk
1879 Oprichting Antirevolutionaire Partij
1894 Stichting van de gereformeerde kerk

Belangrijke personen:
- James Watt
Maakte een verbetering van de stoommachine. Hierdoor kon deze ook voor andere dingen dan mijnbouw ingezet worden en was dit het begin van de industriële revolutie.
- Bismarck
Bismarck (bijnaam: de ijzeren kanselier) ontdekte dat hij het nationalisme kon inzetten voor het staatsbelang en tegen het liberalisme. In 1862 lokte hij een oorlog met Denemarken uit. In 1886 keerde hij zich tegen het Habsburgse rijk en in 1870 viel hij Frankrijk aan. De oorlogen werden snel gewonnen en leidden in Duitsland tot enthousiasme. Hierdoor kon Bismarck de Duitse vorsten dwingen zich bij de Pruisen aan te sluiten. In 1871 erkenden de vorsten de koning van Pruisen als keizer van het nieuwe Duitse rijk, het begin van het Duitse keizerrijk.
- Fjodor Dostojevski

Is één van de bekendste auteurs uit Rusland. Was erg nationalistisch. Hij wilde dat alle Slavische volkeren in het tsarenrijk kwamen, dat zich tot ver in Europa en Turkije zou moeten uitbreiden.
- Willem 1e
Koning van het Koninkrijk der Nederlanden (1815-1840), waartoe ook België ging behoren. Hij was in feite een alleenheerser. Er kwamen een grondwet en parlement, maar het parlement had bijna niet te zeggen en werd niet gekozen, maar benoemd. De Eerste Kamer door de koning, de Tweede door de provinciebesturen. De koning kon zijn ministers ‘naar goedvinden’ benoemen en ontslaan. In Nederland deed niemand moeilijk over de macht van Willem 1e. Pas nadat bleek dat NL door zijn ongecontroleerde uitgaven bijna failliet was, kwam het liberalisme een beetje tot leven. Hij besloot zelf een liberale grondwet te laten maken.
- Willem 2e
Koning van het Koninkrijk der Nederlanden (1840-1849), opvolger van Willem 1e. In het begin van zijn periode kwam het liberalisme tot leven. In 1848 werd het erg onrustig in Holland en schrok Willem 2e zo dat hij ‘in 24 uur van zeer conservatief zeer liberaal’ werd. Hij liet een nieuwe grondwet schrijven door de liberale leider Thorbecke.
- Thorbecke
Liberale leider, schreef de nieuwe grondwet in 1848. Hij gaf Nederland een parlementair stelsel.
- Aletta Jacobs
Feministe en Nederlandse arts. Eerste studente die een universiteit met succes afrondde (met toestemming van Thorbecke). Ze kwam op voor het vrouwenkiesrecht, was medeoprichtster en landelijk voorzitster van de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht. Jacobs was ook lid van de Vrijzinnig Democratische Bond. Ze stelde zich verkiesbaar, maar leed een nederlaag.
- Abraham Kuyper
Kuyper was oprichter van de eerste politieke partij in Nederland, de ARP. Hij droeg bij aan de vorming van de Gereformeerde Kerken in Nederland en was van 1901 tot 1905 minister-president. Kuyper werd voorman en woordvoerder van de orthodoxe vleugel van het Nederlands protestantisme. Onder zijn leiding werden de gereformeerden zeer invloedrijk, zowel in de Hervormde Kerk als in de politiek, die beide op dat moment werden gedomineerd door de liberalen.
- Samuel van Houten

Was een Nederlands liberaal politicus. Hij werd vooral bekend door zijn Kinderwetje uit 1874 waarin bepaalde vormen van kinderarbeid werden verboden. Dit was de eerste sociale wet in Nederland. Hij werd gezien als de grondlegger van de sociale zekerheid. Hier was van Houten niet blij mee. Hij vond namelijk dat volwassenen niet beschermd moesten worden. Door ze te beschermen maakte de staat ze zwak en afhankelijk.
- Domela Nieuwenhuis
Socialist. Hij stemde als enige niet in met de Arbeidswet. Hij vond dat de wet niet ver genoeg ging. Hij geldt als één van de oprichters van de socialistische beweging in Nederland.

Begrippen:
Industriële revolutie:
Omwenteling in productiemethoden, waarbij handarbeid wordt vervangen door machines. De industriële revolutie begon rond 1775 in Groot-Brittannië.
Agrarische revolutie:
Verbetering van landbouwmethodes vanaf de 18e eeuw in Groot-Brittannië, waardoor de agrarische productie steeg, de bevolking groeide en de boerenbevolking afnam.
Transportrevolutie:
Radicale verbetering van vervoersmogelijkheden. In Groot-Brittannië kwam deze vanaf 1790 tot stand door de bouw van kanalen en vanaf 1830 door de aanleg van spoorlijnen.
Industriële samenleving:
Samenleving waarin de economie wordt beheerst door de industrie en de dienstensector en meer dan de helft van de bevolking in de stad woont.
Politieke stromingen:

Beweging die deel wil nemen aan het bestuur vanuit bepaalde opvattingen over de juiste inrichting van de maatschappij. In de eerste helft van de 19e eeuw ontstonden het liberalisme, nationalisme en het socialisme; in de tweede helft ontstonden het confessionalisme en het feminisme.
Burgerij:
Met de burgerij werden in de 19e eeuw alle groepen tussen adel en arbeidersklasse bedoeld, die deelden in een gemeenschappelijke burgerlijke cultuur. De rijke burgerij of bezittende klasse wordt ook aangeduid als bourgeoisie.
Liberalisme:
Politiek-maatschappelijke stroming die de vrijheden en rechten van het individu centraal stelt. Het liberalisme wil een parlementair stelsel, waarin de gekozen volksvertegenwoordiging de hoogste macht heeft. Het liberalisme was in de 2e helft van de 19e eeuw de overheersende politieke stroming in onder meer Nederland en Groot-Brittannië.
Nationalisme:
Voorliefde voor het eigen volk. Als politiek-maatschappelijke stroming streefden nationalisten naar nationale zelfstandigheid in een eigen natiestaat. Vooral na 1870 ontstond een agressief nationalisme, dat het eigen volk en de eigen natie verheerlijkte en was gericht tegen andere naties of binnenlandse minderheden.
Socialisme:
Politiek-maatschappelijke stroming en emancipatiebeweging van de arbeidersklasse die streeft naar meer gelijkheid en gelijkwaardigheid. Eind 19e eeuw werd het marxisme op het Europese vasteland de overheersende stroming binnen het socialisme. Marxistische sociaaldemocraten streefden naar een revolutionaire machtsovername van de arbeidersklasse, maar ontwikkelden vanaf 1890 meer gematigde opvattingen. Het doel verschoof naar algemeen kiesrecht en geleidelijke verbeteringen. Marxistische communisten bleven de revolutie voorop stellen.
Democratisering:

Groei van invloed van de bevolking in politiek en samenleving. In de 19e eeuw nam bijna overal in Europa de macht van de volksvertegenwoordiging toe en werd het kiesrecht uitgebreid.
Feminisme:
Het streven naar een gelijkwaardige positie van de vrouw. De belangrijkste doelen bij de eerste feministische golf, rond 1900, waren vrouwenkiesrecht, goed onderwijs voor meisjes, goede banen voor (ongetrouwde) vrouwen. Bij de tweede feministische golf, vanaf 1965, ging het onder meer om gelijke kansen van vrouwen op de arbeidsmarkt, recht op abortus en vrouw in het huishouden.
Confessionalisme:
Politiek-maatschappelijke stroming die uitgaat van een geloof (confessie). Het confessionalisme speelde in een aantal Europese landen, waaronder Duitsland en Nederland, vanaf ongeveer 1870 een rol.
Emancipatiebewegingen:
Beweging die naar gelijkberechtiging streeft. In de 19e eeuw kwamen het feminisme, socialisme en confessionalisme op als emancipatiebewegingen voor respectievelijk vrouwen, arbeiders en orthodoxe christenen. Met emancipatie wordt ook de afschaffing van de slavernij bedoeld.
Verzuiling:
Opdeling van de natie in levensbeschouwelijke groepen (zuilen), waarvan de leden weinig contact hebben met leden van andere zuilen en zijn aangesloten bij verzuilde organisaties, zoals scholen en vakbonden. Eind 19e eeuw ontstonden in Nederland een katholieke en een protestantse zuil. Later kwam er ook een socialistische zuil. De socialisten hadden geen eigen kerk of school, maar bijvoorbeeld wel een eigen radiovereniging. De rest van de bevolking ging horen tot de ‘algemene’ of ‘neutrale’ zuil.
Sociale kwestie:

Door de industriële revolutie ontstond het vraagstuk van de armoede en de slechte werk- en leefomstandigheden van de arbeiders en de vraag hoe de arbeiders konden worden geïntegreerd in de samenleving.
Modern imperialisme:
De Europese expansie vanaf 1870, waarbij Europese mogendheden hun koloniale bezit uitbreidden en hun kolonies grondiger gingen exploiteren. Imperialisme is het streven naar territoriale machtsuitbreiding door directe heerschappij of via invloedssferen. Voorbeeld: het Romeinse Imperialisme.

REACTIES

-.

-.

Heel handig dat je al die personen hebt geschreven, want in het algemeen is dat ook belangrijk om te weten. Alleen vergeet je een belangrijke woord bij Aletta Jacobs het is de eerste VROUWLIJKE studente, niet vergeten anders is het helaas fout..

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.