Hoofdstuk 7: tijd van pruiken en revoluties

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 4935 woorden
  • 19 juni 2017
  • 20 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
20 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Geschiedenis hoofdstuk 7

o Abolitionisme: streven naar afschaffing van de slavernij en de slavenhandel.

o Amerikaanse revolutie: de strijd van dertien Britse koloniën aan de oostkust van Amerika voor hun onafhankelijkheid.

o Ancien Regime: Oude Orde. Benaming voor de maatschappij van voor de Franse Revolutie toen er nog sprake was van een standenmaatschappij en het absolutisme.

o Atlantische revoluties: revoluties aan het eind van de 18e eeuw aan weerszijden van de Atlantische Oceaan, waarbij in een grondwet het gezag van de vorst werd ingeperkt en de grondrechten van de mens werden vastgelegd: de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775 – 1783), de Patriottenopstand in de Republiek (1787 – 1787) en de Franse Revolutie (1789 – 1799).

o Democratische revolutie: ommezwaai in het bestuur van een land die in een grondwet wordt vastgelegd en waarbij het volk meer macht krijgt ten koste van de macht van een vorst.

o Franse Revolutie: opstand van de Franse derde stand tegen de absolute koning en de standenmaatschappij (1789).

o Grondrechten: vrijheidsrechten die burgers bescherming geven tegen een oneerlijke behandeling door de overheid of door andere burgers.

o Grondwet: constitutie, algemene staatsregeling. Wet waarin de grondbeginselen van het bestuur van een staat zijn omschreven.

o Patriotten: vaderlandslievenden. In de Republiek de tegenstanders van de stadhouder en de prinsgezinden.

o Plantagekolonie: overzees gebiedsdeel met grote landbouwbedrijven (plantages), waar bijvoorbeeld katoen, tabak, suiker, thee, koffie en rubber werden verbouwd door de Europese markt. Vaak werden hier slaven tewerkgesteld.

o Prinsgezinden: in de Republiek de aanhangers van de stadhouders, de Oranjes.

o Rationalisme: het boven alles stellen van de rede, het verstand.

o Sociale verhoudingen: wisselwerking tussen verschillende groepen in samenleving.

o Staatsburgerschap: toestand waarin iemand burgerrechten in een staat heeft.

o Trias politica: driedeling van de staatsmacht: de wetgevende macht is in handen van de volksvertegenwoordiging, de uitvoerende macht is in handen van de vorst en de rechterlijke macht is in handen van onafhankelijke rechters.

o Trans-Atlantische slavenhandel: de koop van zwarte slaven in Afrika en de verkoop van deze mensen in Amerika.

o Verlicht absolutisme: als vorsten onder invloed van de Verlichting hun bestuur verbeterden, maar wel alle macht in handen hebben (verlicht despotisme).

o Verlichting, verlicht denken: stroming in de 18e eeuw. Verlichte denkers vonden dat mensen meer gebruik moesten maken van het verstand. Meer vrijheid en gelijke rechten voor iedereen zouden bijdragen aan de vooruitgang van de samenleving.

o Volkssoevereiniteit: de bestuursmacht ligt bij het volk.

Tijd van pruiken en revoluties

1700 – 1800

 

Kenmerkende aspecten

1. Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek en sociale verhoudingen.

2. Voortbestaan van het Ancien Regime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse, verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).

3. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.

4. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.

 

Jaartallen

1694 – 1778: Voltaire.

1715: Lodewijk XIV sterft.

1740: Frederik II (de Grote) koning in Pruisen.

1740 – 1748: Oostenrijkse Successieoorlog.

1748: Montesquieu publiceert De l’esprit des lois.

1756 – 1763: Zevenjarige Oorlog.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

1776: Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring.

1780 – 1787: Vierde Engels-Nederlandse Oorlog.

1781 – 1787: Patriottenbeweging in de Republiek.

1787: Grondwet Verenigde Staten.

1789: Franse Revolutie ‘Verklaring van de rechten van de mens en de burger’.

1793: Lodewijk XVI onthoofd.

1799 – 1815: Heerschappij Napoleon.

1815: Congres van Wenen.

 

 

 

 

 

 

 

Oriëntatie

De Tijd van pruiken en revoluties, de achttiende eeuw, wordt ook wel de tijd van de Verlichting genoemd. Met de term Verlichting wordt benadrukt dat wetenschappers en filosofen de mensheid uit de duisternis van onwetendheid en geloof wilden halen. De oorsprong van de Verlichting ligt in de zestiende eeuw. Humanisten stelden toen de mens met zijn vermogen tot zelfstandig denken en creativiteit centraal, en wetenschappers gingen de natuur met hun verstand onderzoeken, los van de Bijbel. Dit rationalisme had tot spectaculaire ontwikkelingen in de natuurwetenschappen geleid. Ook filosofen werden geïnspireerd door deze wetenschappelijke revolutie. Filosofen verwachtten dat een kritische houding ten aanzien van de sociale verhoudingen zou leiden tot een rechtvaardiger bestuur en rechtspraak.

 

In Nederland kreeg de achttiende eeuw de bijnaam pruikentijd. Rijke mensen hadden bepoederde pruiken op. Vrouwen gingen gekleed in een hoepelrok naar openbare gelegenheden en mannen droegen kleurrijke jasjes en kniebroeken met zijden kousen. Alleen droegen hoog gehakte schoenen. Het woord revoluties slaat zowel op de Verlichting als op de opstanden om de macht van koningen te breken en sociale ongelijkheid op te heffen. De verlichte opvattingen over het bestuur leidden namelijk tot democratische revoluties: politieke verandering waarbij een grondwet werd ingevoerd. In de Engelse koloniën in Noord-Amerika streden kolonisten tegen de Britse overheersing. Na het veroveren van hun onafhankelijkheid stichtten zij een republiek met een gekozen president. In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden mislukte de opstand van de patriotten tegen de stadhouder. In Frankrijk was de kritiek op het Ancien Regime met zijn standenmaatschappij en absolutisme het felst. In 1789 barstte daar de Franse Revolutie los. In de eerste Franse grondwet van 1792 werden de privileges van geestelijkheid en adel afgeschaft en de grondrechten van de burgers vastgelegd. Lodewijk XVI werd onthoofd.

 

Niet elke vorst reageerde negatief op de verlichtingsfilosofen. Koning Frederik de Grote van Pruisen, Jozef II van Oostenrijk en Catharina II van Rusland bewonderden hun ideeën. Zij verbeterden in hun landen de rechtspraak en de infrastructuur, en stimuleerden bedrijvigheid. Aantasting van hun macht duldden zij echter niet: ze bleven verlichte despoten. Voor deze vorsten spreken we dan ook van verlicht absolutisme.

 

In de loop van de zeventiende en de achttiende eeuw werden de nieuw ontdekte gebieden steeds meer bevolkt door Europeanen. In deze vestigingskoloniën legden ze plantages aan waar ze agrarische producten op verbouwden voor de groeiende burgerij in Europa. Slavenhandelaren haalden mensen uit Afrika om de plantages van arbeidskrachten te voorzien. Deze slaven werden in Afrika tegen Europese handelsgoederen geruild en vervolgens als handelswaar over de Atlantische Oceaan naar Amerika vervoerd. Verlichte denkers protesteerden tegen het verhandelen van slaven en hun dwangarbeid op de plantages. Zo bevorderde het abolitionisme.

7.1

Ancien Regime

De maatschappelijke ordening van de zeventiende en de achttiende eeuw heet het Ancien Regime. In de Tijd van pruiken en revoluties kenden de Europese landen nog steeds een standenmaatschappij, waarbij net als in de Middeleeuwen de adel en geestelijkheid over privileges beschikten en teerden op de rest van de bevolking. Als gevolg van de toenemende economische macht van de derde stand kwamen de sociale verhoudingen steeds meer onder druk te staan. De burgerij eiste bestuurlijke invloed. Vrijwel de gehele derde stand was ontevreden. Ondernemers waren dat omdat de hoge belastingen economische groei tegenhielden. De gilderegeld beschermden weliswaar tegen oneerlijke concurrentie, maar ze stonden technische vernieuwingen en een moderne en efficiëntere bedrijfsvoering in de weg. De knechten in de werkplaatsen kregen slecht betaald. Boeren hadden meestal geen eigen grond en moesten een boerderijtje pachten. De eerste en tweede stand en de rijke burgers bezaten veel grond en lieten hun akkers bewerken door landarbeiders die als dagloners werkten. Voor de landarbeiders betekende dit een onzeker bestaan.

 

Kritiek op de standensamenleving

De wetenschappelijke revolutie uit de Tijd van regenten en vorsten had een groot aantal ontdekkingen op natuurwetenschappelijk gebied gebracht. Hierdoor geïnspireerd ging men ook op een meer wetenschappelijke wijze nadenken over maatschappelijke verhoudingen. Filosofen wilden meer uitgaan van de rede. Dit heet het rationalisme. Door in hun denken los te komen van het geloof en de aanname dat de door God gegeven samenleving ideaal was, wilden ze de samenleving verbeteren. In de Verlichting bekritiseerde een aantal denkers de kerk, met Voltaire voorop. Hij keerde zich fel tegen de religieuze onverdraagzaamheid. Hij vond dat geen enkel geloof zich boven een ander mocht stellen. Volgens Voltaire hielden de kerk en staat de mensen bewust onwetend om hun macht over het volk te handhaven. Rousseau onderzocht kritisch de oorsprong van de macht van de koning. In zijn boek Du contrat social concludeerde hij dat alle macht van het volk afkomstig is en dat alle mensen van nature gelijk zijn.

 

Kritiek op het absolute koningschap

Engelse filosoof Locke maakte duidelijk dat iedereen voor de wet gelijk is en dat die wetten ook voor de vorst gelden. De wetten mochten dus door niemand geschonden worden, ook niet door de vorst. Voor Franse verlichte denkers gold de Engelse staatsinrichting als lichtend voorbeeld. In Engeland golden de wetten al sinds de Glorious Revolution van 1688. Ook betaalden de adel en geestelijkheid in Engeland belasting. Montesquieu concludeerde in zijn De l’esprit des lois dat het Engelse model, waarbij de volksvertegenwoordiging het recht had om wetten te maken en goed te keuren, te prefereren viel boven de Franse situatie. Volgens zijn trias politica moest er een driedeling van de macht komen: het volk of zijn vertegenwoordigers hebben de wetgevende macht, de koning en zijn ministers hebben de uitvoerende macht en onafhankelijke rechters hebben de rechtelijke macht. Rousseau schreef niet alleen dat alle mensen vrij en gelijk zijn, maar hij werkte ook het idee van volkssoevereiniteit uit. Volgens Rousseau had de koning zijn bestuursmacht niet van God gekregen, maar van het volk. De wil van de meerderheid (het volk) is het belangrijkst.

 

Verspreiding van verlichte ideeën

Alle oude en nieuwe kennis over landen, volkeren, gebruiken, natuurkunde, de maatschappij en het bestuur werden door de Franse schrijvers Diderot en d’Alembert samengebracht in de Encyclopédie. Honderden artikelen in de Encyclopédie gingen over nieuwe technische uitvindingen, die daardoor steeds meer in bedrijven werden toegepast. Dit wetenschappelijk verzamelwerken waren in de bibliotheken te vinden en konden voor felle discussies zorgen. De verlichtingsideeën raakten niet alleen verspreid via boeken, verzamelwerken, salons en verenigingen, maar ook door middel van kritische toneelstukken.

 

 

7.2

Frederik de Grote en Voltaire

Koning Frederik de Grote van Pruisen is de meest uitgesproken vertegenwoordiger van het verlicht absolutisme. Hij correspondeerde met wetenschappers en verlichte filosofen en probeerde hun denkbeelden toe te passen om het bestaan van zijn onderdanen draaglijker te maken. Maar als het op het bestuur aan kwam, eiste hij alle macht op en besliste als een alleenheerser. Met Voltaire voerde hij decennialang een uitgebreide briefwisseling. Toen Voltaire Frankrijk moest ontvluchten, nodigde Frederik hem uit aan zijn hof in Potsdam. Hij maakte Voltaire lid can de Pruisische Academie van Wetenschappen en betaalde hem 20.000 francs per jaar. Voltaire verbleef drie jaar aan het Pruisische hof. De relatie tussen hem en Frederik bekoelde, omdat Voltaire er een zeer uitbundige leefwijze op na hield en Frederik heel zuinig was. Bovendien was Frederik erg trots en eiste gehoorzaamheid, terwijl Voltaire een spitsvondige intellectueel was die zich in denken superieur aan de koning achtte. Na ruzies met de leden van de Academie vertrok Voltaire uit Pruisen. De opvattingen van Frederik en Voltaire over de wijze van besturen verschilden niet veel van elkaar. Beiden vonden de gewone mensen te onwetend over staatszaken om ze daarover mee te laten beslissen. Hierin was Frederik de Grote een echte verlichte despoot.

 

Verlichting in de praktijk

Verdraagzaamheid tegenover mensen met een ander geloof was volgens Voltaire en Frederik de Grote een groot goed. Dit idee was geheel tegengesteld aan de godsdienst-politiek van Lodewijk XIV in Frankrijk. Hij had in 1685 het Edict van Nantes opgeheven, waardoor er tienduizenden hugenoten het land moesten ontvluchten. Deze vluchtelingen hadden kennis van handel, nijverheid en waren kapitaalkrachtig. Ze gaven een enorme impuls aan de Pruisische economie. Pruisische koningen begrepen dat verdraagzaamheid voorspoed zou brengen. Frederik stimuleerde de Pruisische economie door moerassen droog te leggen om de voedselproductie te vergroten.

Oorlog

Frederik de Grote vond zichzelf een modelvorst: verlicht, tolerant, besluitvaardig en daadkrachtig. Volgens hem moest een verlicht vorst zich afzijdig houden van oorlog voeren. De oorsprong van zijn weerzin hiertegen lag in het gedrag van zijn voorgangers, die enorm veel geld hadden uitgegeven aan legers en oorlogen. Toch deed hij een verovering op Silezië. De opkomende mogendheden Pruisen en Oostenrijk streden in Midden-Europa al langer in de heerschappij. Toen een vrouw Karel VI opvolgde, eisten Europese vorsten de Oostenrijkse troon op. Daardoor brak er een oorlog uit waarbij alle Europese grootmachten betrokken raakten. Het was tijdens deze Oostenrijkse Successieoorlog dat Frederik de Grote van Pruisen erin slaagde de Oostenrijkse provincie Silezië te verover. Huurlegers streden in kleurrijke uniformen om de eer van de koning, die zijn aanzien en macht uitbreidde door middel van nieuw grondgebied. Meer grondgebied was ook een economisch voordeel: het leverde grondstoffen op, meer mensen en dus meer belastinginkomsten. In de Zevenjarige Oorlog, het vervolg op de Oostenrijkse Successieoorlog, versloeg Pruisen Oostenrijk opnieuw. Aan het einde van de Tijd van pruiken en revoluties was Pruisen flink uitgebreid.

 

 

7.3

Plantagekoloniën en slavenhandel

In de gebieden die de Spanjaarden in de Tijd van ontdekkers en hervormers in Amerika hadden veroverd, hadden ze zich toegelegd op de landbouw en de mijnbouw. Toen in de zeventiende eeuw de goud- en zilvermijnen uitgeput raakten, kregen de koloniën in Amerika steeds meer het karakter van plantagekoloniën. In de zeventiende eeuw veroverden ook Engeland, Frankrijk en de Republiek in Amerika koloniën om er plantages te beginnen. De handelscompagnieën van de Europese landen namen een deel van de handel over de Atlantische Oceaan over, ook van de slavenhandel. Deze trans-Atlantische slavenhandel was zeer winstgevend. Vanuit Europa brachten schepen allerhande handelswaren naar Afrika. Daar ruilden ze deze goederen tegen slaven. Europeanen kochten mensen van Afrikaanse slavenhandelaren. In Amerika bracht een slaaf ruim het drievoudige op van de inkoopprijs in Afrika.

 

Slaven en plantages in Noord-Amerika

In Noord-Amerika lagen vooral plantages in de Engelse koloniën in het zuidoosten. Aan het einde van de achttiende eeuw belandde de plantage-economie daar in een crisis, doordat de eenzijdige tabaksteelt de grond had uitgeput. In 1793 vond Eli Whitney echter de cotton gin uit, een machine waarmee katoenzaden machinaal uit de plukken katoen konden worden gehaald. Tegelijkertijd steeg de vraag naar katoen, doordat de Engelse textielindustrie sterk groeide en er ook meer textielondernemingen kwamen. Hierdoor schakelden veel plantages over op de katoenteelt. Het aanbod van mannelijke slaven was altijd groter dan dat van vrouwelijke slaven. Mannen waren in economisch opzicht interessanter voor de plantagebezitters, omdat ze meer veldwerk konden verrichten.

Meningen over slavernij

Meningen over de slavernij en slavenhandel zijn altijd al sterk bepaald door economische berekening en door het denken over de waardigheid van de mens. Hugo de Groot legitimeerde de mensenhandel: het was gunstig voor de slaven, want slavernij was hét middel om krijgsgevangenen en misdadigers van de dood te redden. In de Verlichting, met Voltaire en Montesquiue als verklaarde tegenstanders van de slavernij, werd de antislavernijbeweging steeds sterker. In 1787 werd in Engeland de ‘Vereniging voor de afschaffing van de slavenhandel’ opgericht. Parlementslid William Wilberforce was een van de leiders van de antislavernijbeweging. Hij en zijn medestrijders werden abolitionisten genoemd. Ook in de Verenigde Staten werd de slavernijdiscussie gevoerd. Toen daar nieuwe gebieden gekoloniseerd werden, bleken het klimaat en de bodem in het zuiden zeer geschikt voor plantages: dit betekende ook een uitbreiding van het slavenbezit. In het noorden van de Verenigde Staten, waar geen slavernij was, groeide het aantal abolitionisten. Voorstanders van de slavernij betoogden dat een slavenhouder zijn slaven goed verzorgde en dat ze veel beter af zijn dan de arbeiders in het noorden. Telkens wanneer een staat in het noorden aan de Verenigde Staten werden toegevoegd, ontstond er in het zuiden angst voor een noordelijk overgewicht in het Congres qua slaven. Dit kon alleen voorkomen worden als er ook in het zuiden een staat werd erkend waar slavernij was toegestaan. De strijd tegen de afschaffing van slavernij was een van de oorzaken van de Amerikaanse Burgeroorlog. President Lincoln schafte in 1863 de slavernij af. Feitelijk werden de slaven pas vrij toen in 1865 het noorden de overwinning had behaald op het zuiden.

 

 

7.4

Dertien Britse koloniën

In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw trokken honderdduizenden kolonisten uit Noordwest-Europa naar de oostkust van Noord-Amerika. Zij ontvluchtten oorlogen, dienstplicht in hun vaderland en de zware belastingplicht. Ook de godsdienstdwang en de privileges voor adel en geestelijkheid waren goede redenen om aan de andere zijde van de Atlantische Oceaan te gaan wonen. De kolonisten kwamen uit alle lagen van de bevolking. Aan de oostkust lagen dertien Britse koloniën. Deze koloniën bestuurden zich grotendeels zelf en de kolonisten kozen zelf hun gemeentebesturen en parlementen. Tot hun ongenoegen wilde de autoritaire Engelse koning George III terugkeren naar een absoluut koningschap en voerde hij een kostbare oorlog. In de Zevenjarige Oorlog koos Engeland namelijk de zijde van Pruisen, terwijl Frankrijk de bondgenoot was van Oostenrijk. Het gevolg was dat er toen ook in Noord-Amerika werd gevochten. De indianen vochten mee aan de Franse zijde met het doel de steeds verder opdringende kolonisten terug te drijven. Om deze oorlogen te betalen, eiste de regering in Londen meer belastingen van de kolonisten. Juist tijdens de economische crisis hoeven de Engelsen belasting op suiker en besloten ze dat kranten, tijdschriften en documenten alleen nog maar mochten worden gedrukt op papier uit Engeland. De onvrede werd nog groter toen de regering in Londen ook nog eens verbood grondstoffen in de koloniën zelf te verwerken. Deze mercantilistische maatregel moest de opkomende Engelse industrie bevorderen. De kolonisten hadden weinig invloed op deze maatregelen, omdat ze niet vertegenwoordigd waren in het parlement in Londen.

 

De Amerikaanse revolutie

In 1773 leidde het ongenoegen van de kolonisten tot openlijk verzet, toen de Britse regering bepaalde dat de kolonisten alleen thee mochten kopen van Britse Oost-Indische Compagnie. Leden van de organisatie Sons of Liberty gooiden, verkleed als indianen, in de haven van Boston honderden kisten thee van Engelse schepen overboord. De Engelsen reageerden hierop met harde strafmaatregelen, waarbij ze in Boston op een menigte burgers schoten. In 1775 kwam het tot een treffen tussen gewapende opstandelingen en het Britse leger. Op 4 juli 1776 werd de Onafhankelijkheidsverklaring aangenomen. Thomas Jefferson was de belangrijkste inspirator en schrijver van het eerste staatsdocument ter wereld dat was gebaseerd op verlichtingsideeën. De eerste democratische revolutie was daarmee een feit. In de ogen van de Engelsen waren de kolonisten echter opstandelingen die moesten worden bestreden. Tijdens de Amerikaanse revolutie leidde opperbevelhebber George Washington een geïmproviseerd leger naar de overwinning, ondanks enorme militaire overmacht aan de Engelse zijde. De Amerikanen waren zeer gemotiveerd en kenden het terrein beter. Bovendien kregen ze steun uit Frankrijk. In 1781 gaven de Britten de strijd op en twee jaar later was er een vredesverdrag dat de Amerikaanse koloniën de onafhankelijkheid gaf. In 1787 kwamen de dertien afgevaardigden, de Founding Fathers, van de dertien onafhankelijke staten bijeen om een grondwet op te stellen. De Verenigde Staten van Amerika werden een federatie: een land met deelstaten en met een overkoepelend centraal bestuur. De Founding Fathers gingen uit van de trias politica. De gekozen president had de uitvoerende macht, het parlement met twee kamers de wetgevende macht en het Hooggerechtshof de rechterlijke macht. De grondwet werd nog aangevuld met de Bill of Rights, die elke burger grondrechten garandeert. De Founding Fathers gaven deze grondrechten alleen niet aan indianen en zwarten: voor deze mensen was er nog geen staatsburgerschap. In de jaren hierna zouden ook in Europa democratische revoluties volgen. Omdat de revoluties aan weerszijden van de Atlantische Oceaan plaatsvonden, heetten ze ook wel de Atlantische revoluties.

 

Mislukte revolutie in de Republiek

In de Republiek kregen de verlichte denkbeelden een politieke leiding toen baron Joan Derk van der Capellen tot den Pol in 1781 zijn pamflet Aan het volk van Nederland publiceerde. Dit pamflet verscheen in een tijd dat het slecht ging met de Republiek. Als lid van de Provinciale Staten van Overijssel probeerde hij de politiek van binnenuit te hervormen. Stadhouder Willem V en veel regenten en edelen wilden hun macht echter behouden. Doordat de Engelsen beslag hadden gelegd op de Hollandse schepen, lag de handel stil. Veel mensen gaven Willem V daarvan de schuld. Van der Capellen tot den Pol was voorstander van uitbreiding van de vloot, terwijl de stadhouder het landleger wilde versterken. Ook wilde van der Capellen tot den Pol de drostendiensten afschaffen. Om al deze standpunten werd van der Capellen tot den Pol woordvoerder van de patriotten: antiprinsgezinde regenten en democraten. Patriotten spraken over volkssoevereiniteit en vonden dat Willem V de Republiek naar de ondergang voerde. Ze vormden milities die openlijk schietoefeningen hielden om het gezag te provoceren. De machtsstrijd tussen de patriotten en de prinsgezinden bereikte een hoogtepunt 1787. Patriotten grepen in diverse steden de macht. De stadhouder vluchtte en zijn vrouw haar broer (koning van Pruisen) stuurde een leger van 20.000 soldaten. Dit leger sloeg de opstand neer en daarmee was deze democratische revolutie mislukt. Patriotten die na de mislukte opstand de Franse Revolutie meemaakten in Frankrijk, keerden in 1795 terug naar de Republiek om de revolutie-ideeën te verspreiden.

 

Oorzaken van de Franse Revolutie

De Franse koningen hadden met economische maatregelen de handel en nijverheid weten te versterken. Dit had echter tot grotere verschillen tussen arm en rijk geleid, omdat vooral handelaren en ondernemers in de steden voordeel hadden van de stijgende prijzen. Bovendien was de staatsschuld gigantisch door oorlogen en de hofhouding. Om dit op te lossen, was de belastingen verhogen een voor de hand liggende maatregel. De boeren en arme mensen in de steden konden echter niet nog meer belasting betalen. De ministers stelden steeds voor om de geestelijkheid en de adel ook belasting te laten betalen, maar die deden een beroep op hun privileges en werden in de rechtbanken gelijk gesteld. Gedwongen door de steeds groter wordende staatsschuld riep Lodewijk XVI de Staten-Generaal bijeen. De koning was verplicht om aan de Staten-Generaal toestemming te vragen voor het verhogen van de belasting. Standen, dorpen en steden mochten verzoekschriften indienen. Boeren en stedelingen eisten dat iedereen belasting moest betalen. Ook verlangden de boeren de afschaffing van de rechtspraak door de adellijke heren en van de herendiensten die de adel aan de boeren kon opleggen. Op deze manier kwam door de financiële crisis ook het maatschappelijke ongenoegen naar boven. Het succes van de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd had aangetoond dat zij zelf fundamentele maatschappelijke veranderingen konden bewerkstelligen.

 

De Franse Revolutie

In de Staten-Generaal had elke stand vanouds ongeveer driehonderd afgevaardigden en er werd gestemd per stand. De afgevaardigden van de derde stand eisten dat zij het dubbele aantal burgers zouden mogen afvaardigen. De koning willigde deze wens in. Omdat elke stand uiteindelijk toch maar een stem kon uitbrengen, behielden de geestelijkheid en de adel hun macht. De derde stand eiste nu een hoofdelijke stemming, maar de koning weigerde dat. De afgevaardigden van de derde stand zagen zo de weg naar politieke en maatschappelijke veranderingen geblokkeerd en verlieten de Staten-Generaal. Ze riepen zich in Parijs uit tot de Nationale Grondwetgevende Vergadering. Hiermee begon de Franse Revolutie. Lodewijk XVI liet troepen samentrekken rond Parijs, maar dat vergrootte de spanningen. Op 14 juli 1789 bestormden hongerige mensen de Bastille, een oude vestiging die diende als staatsgevangenis en wapenopslag. Hiermee keerde het volk van Parijs zich openlijk tegen het absolute koningschap. Gewapende boeren keerden zich tegen hun adellijke heren, bestormden kastelen en verbrandden eigendomspapieren en lijsten van adellijke rechten. De chaos op het platteland was zo bedreigend dat de Nationale Vergadering de privileges van de adel tenietdeed, evenals de tienden, de belastingen voor het onderhoud van de geestelijkheid, kerken en kloosters. In één nacht, de Nuit des Sacrifices, werd het Ancien Regime opgeheven. Pas twee jaar later kwam de grondwet tot stand. De trias politica werd ingevoerd. De koning behield nog slechts de uitvoerende macht. De Nationale Vergadering kreeg de wetgevende macht. Frankrijk kreeg departementen en een nieuwe rechterlijke indeling. De gilden die een modernisering van de bedrijven hadden bemoeilijkt werden afgeschaft en stakingen werden verboden. De tollen in Frankrijk zelf werden opgeheven. Priesters moeten een eed van trouw afleggen aan de nieuwe orde. Velen weigerden dit en belandden vervolgens in de gevangenis of vluchtten het land uit. Kerkelijke bezittingen werden onteigend en verkocht, en van de opbrengsten daarvan bekostigde de regering het nieuwe staatsapparaat.

 

De revolutionairen verdeeld

Met de grondwet van 1791 had de gegoede burgerij haar zin gekregen. Mannen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden, kregen kiesrecht (censuskiesrecht), waardoor vier miljoen burgers invloed kregen op het bestuur en het volledige staatsburgerschap bezaten. Handelaren en ondernemers waren verlost van economische belemmeringen. De gematigde revolutionairen, de Feuillants, waren tevreden met de grondwet. Ze beschouwden de democratische revolutie als geslaagd. Radicalere revolutionairen, de Jacobijnen, wilden echter verder gaan. Ze wilden van Frankrijk een republiek maken. De Jacobijnen kwamen voor de arme arbeiders op, eisten werkgelegenheidsprojecten en broederschap. Behalve deze twee groepen was er in de Nationale Vergadering nog een middengroep: de Girondijnen. Zij wilden de macht van de koning nog verder inperken, maar waren tevreden met de liberale wetten die het vrije ondernemerschap bevorderden.

 

De koning onthoofd

Lodewijk XVI probeerde voortdurend de inperking van zijn macht te verhinderen. Generaal de Bouillé steunde hem daarbij. Hij koesterde verlichte denkbeelden en bekritiseerde nutteloze edelen en geestelijken, maar hij bleef trouw aan zijn koning. De doelen van de Franse Revolutie gingen hem te ver. Hij stemde tegen de afschaffing van de standenprivileges en sloeg een aantal opstanden neer. De Europese vorsten waren bang dat de Franse Revolutie naar hun landen zou overslaan en kozen daarom de zijde van de oude machthebbers: koning adel en kerk. De Bouillé en de koning onderhielden contacten met gevluchte Franse edelen en met Oostenrij en Pruisen om de revolutie ongedaan te maken. De koning wilde naar de Oostenrijkse Nederlanden vluchten. De vlucht mislukte en Lodewijk XVI werd gearresteerd. Hij werd beschuldigd van landverraad. De Jacobijnen grepen de macht, zetten de koning af en riepen de Republiek uit en executeerden Lodewijk XVI.

Export van de revolutie

De revolutionairen hadden inmiddels een leger op de been gebracht om de revolutie te redden. Het volksleger zou niet voor de koning vechten, maar zou uit vaderlandsliefde ten strijde trekken, voor het vaderland dat in gevaar was. Met de successen van de revolutionaire legers werd niet alleen de revolutie in Frankrijk veiliggesteld, het was ook mogelijk in de veroverde gebieden de revolutionaire denkbeelden te realiseren. In 1795 viel een Frans revolutieleger vanuit de Oostenrijkse Nederlanden de Republiek binnen. De patriotten zagen hun kans schoon om hun idealen alsnog te verwerkelijken. Stadhouder Willem V week uit naar Engeland. De Bataafse Republiek werd uitgeroepen en het bestuur werd gereorganiseerd volgens de Franse revolutionaire opvattingen. De oude gewesten werden vervangen door departementen, er kwam een grondwet ,een parlement en een nieuwe rechterlijke indeling. Van echte onafhankelijkheid was echter geen sprake: de Franse bezetter controleerde het bestuur en eiste veel geld van de Bataafse Republiek.

 

Terreur en Directoire

Bij de dood van Lodewijk XVI juichten de fanatieke revolutionairen. Voor de monarchisten was de onthoofding van hun koning echter gruwelijk. Het betekende ook het einde van een tijdperk. Onder leiding van revolutionair Robespierre voerden de Jacobijnen bloederige zuiveringen door tegen zogenaamde volksvijanden. Deze periode heet de Terreur (1793 – 1794). Feuillants, Girondijnen en soms Jacobijnen kwamen toen onder de guillotine. Steeds meer burgers waren bang om door Robespierre te worden verdacht, en deze angst leidde tot de arrestatie en de executie van Robespierre zelf. In 1795 kwam er een nieuwe grondwet die de wetgevende macht in handen legde van de Raad van 500 en een Raad der Ouden. Het stemrecht werd ingeperkt. Het Directoire, een vijfkoppig bestuur, kreeg de verantwoordelijk-heid over de uitvoerende macht. Het Directoire moest toen afrekenen met revolutionairen en monarchisten.

 

Napoleon Bonaparte

Oude koningsgezinde generaals moesten in Frankrijk plaats maken voor jonge ambitieuze generaals. Napoleon Bonaparte maakte in 1799 met een staatsgreep een einde aan de revolutionaire chaos in Frankrijk. Het Consulaat kreeg de uitvoerende macht. Napoleon had als eerste consul al bijna koninklijke macht. In 1802 liet hij zich tot consul voor het leven benoemen en twee jaar later riep hij zichzelf uit tot keizer Napoleon I. Hij regeerde als verlichte despoot en duldde geen tegenspraak. Hij liet grote openbare werken uitvoeren. Met de Code Napoleon zorgde hij voor eenheid in de rechtspraak op basis van het gelijkheid-beginsel. In 1805 sloten Engeland, Rusland en Oostenrijk een bondgenootschap tegen Frankrijk, maar Napoleon was bestand tegen de coalitielegers. Steeds meer gebieden werden bij Frankrijk gevoegd. Overal werden de revolutionaire wetten ingevoerd die in Frankrijk golden, de standen werden afgeschaft en de kerk boette sterk aan invloed in. Vooral de gegoede burgerij profiteerde hiervan. De hoge belastingen en de Franse inmenging in het bestuur maakten echter dat de overheerser uiteindelijk toch door grote delen van de bevolking werd gehaat. Om Engeland op de knieën te krijgen, kondigde Napoleon het Continentaal Stelsel af: de Britse handel met het vasteland werd geblokkeerd. De Russische tsaar trok zich niks aan van het Continentaal Stelsel en dit was voor Napoleon de aanleiding om aan het hoofd van een leger met 600.000 soldaten richting Moskou te trekken. Deze veldtocht mislukte: slechts 10% overleefde de tocht. Oostenrijk, Pruisen en Engeland versloegen tijdens de Volkerenslag bij Leipzig het Franse leger. Geallieerde troepen trokken Frankrijk binnen. In 1814 deed Napoleon afstand van de troon. Hij werd verbannen naar een eiland, ontsnapte en zette weer een leger op de been. De Britten en Pruisen bezorgden dit leger bij Waterloo een beslissende nederlaag. Tijdens het Congres van Wenen (1815) tekenden de overwinnaars een nieuwe kaar van Europa. Veel kleine landen werden bij grote landen gevoegd en het bestuur kwam weer in handen van de ouden vorstenhuizen. De situatie werd hersteld (de Restauratie), maar het zou nooit meer worden zoals het Ancien Regime. De vorsten moesten meer controle van een volksvertegenwoordiging dulden, de positie van de adel en de kerk was aangetast, maar de Code Napoleon bleef gelden in de rechtspraak.

Oude koningsgezinde generaals moesten in Frankrijk plaats maken voor jonge ambitieuze generaals. Napoleon Bonaparte maakte in 1799 met een staatsgreep een einde aan de revolutionaire chaos in Frankrijk. Het Consulaat kreeg de uitvoerende macht. Napoleon had als eerste consul al bijna koninklijke macht. In 1802 liet hij zich tot consul voor het leven benoemen en twee jaar later riep hij zichzelf uit tot keizer Napoleon I. Hij regeerde als verlichte despoot en duldde geen tegenspraak. Hij liet grote openbare werken uitvoeren. Met de Code Napoleon zorgde hij voor eenheid in de rechtspraak op basis van het gelijkheid-beginsel. In 1805 sloten Engeland, Rusland en Oostenrijk een bondgenootschap tegen Frankrijk, maar Napoleon was bestand tegen de coalitielegers. Steeds meer gebieden werden bij Frankrijk gevoegd. Overal werden de revolutionaire wetten ingevoerd die in Frankrijk golden, de standen werden afgeschaft en de kerk boette sterk aan invloed in. Vooral de gegoede burgerij profiteerde hiervan. De hoge belastingen en de Franse inmenging in het bestuur maakten echter dat de overheerser uiteindelijk toch door grote delen van de bevolking werd gehaat. Om Engeland op de knieën te krijgen, kondigde Napoleon het Continentaal Stelsel af: de Britse handel met het vasteland werd geblokkeerd. De Russische tsaar trok zich niks aan van het Continentaal Stelsel en dit was voor Napoleon de aanleiding om aan het hoofd van een leger met 600.000 soldaten richting Moskou te trekken. Deze veldtocht mislukte: slechts 10% overleefde de tocht. Oostenrijk, Pruisen en Engeland versloegen tijdens de Volkerenslag bij Leipzig het Franse leger. Geallieerde troepen trokken Frankrijk binnen. In 1814 deed Napoleon afstand van de troon. Hij werd verbannen naar een eiland, ontsnapte en zette weer een leger op de been. De Britten en Pruisen bezorgden dit leger bij Waterloo een beslissende nederlaag. Tijdens het Congres van Wenen (1815) tekenden de overwinnaars een nieuwe kaar van Europa. Veel kleine landen werden bij grote landen gevoegd en het bestuur kwam weer in handen van de ouden vorstenhuizen. De situatie werd hersteld (de Restauratie), maar het zou nooit meer worden zoals het Ancien Regime. De vorsten moesten meer controle van een volksvertegenwoordiging dulden, de positie van de adel en de kerk was aangetast, maar de Code Napoleon bleef gelden in de rechtspraak.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.