Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 6, Van armenzorg tot sociale verzekering

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2139 woorden
  • 24 juni 2004
  • 88 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
88 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 6

§1 Zorgbesef en eigenbelang

1850-1900
Deelvraag:
Onder welke omstandigheden leefden de armen rond 1850 en hoe werd gedacht over de oplossing van het armoedeprobleem?

Industriële revolutie => De Europese economie schakelde over op massale,
fabrieksmatige productie.
2e helft 18e eeuw-> Engeland.
Nederlandse industrialisatie pas in de 2e helft 19e eeuw.

-> zeer slechte omstandigheden voor de arbeiders. Er was kinderarbeid, lage lonen en werktijden van 14 uur p/d. vele arbeiders leden armoede maar ook thuisarbeiders hadden een hard bestaan. Armste, werkloze of invaliden gingen over op bedeling.
Mutlatuli had in Nederland de omstandigheden onder de arbeidsklasse onderzocht, waaruit bleek dat arbeiders het krap bij kas hadden en moesten kiezen tussen dingen. Als je geen baan had, had je het nog slechter. -> volksgezondheid in de 19e eeuw op een laag niveau. Velen bleven door ondervoeding klein, onder de lengte van 1.60m. Veel mensen wisten geen andere plek voor arbeiders als grauwe arbeidswijken ronde de binnenstad. In veel gevallen zorgde een fabriek voor de behuizing van arbeiders. In de 19e eeuw waren de sociale verhoudingen zichtbaar aan de opzet van het dorp. Centraal staat de villa van de directeur, kleiner zijn de opzichterwoningen en in het midden de “Kantine” -> een somber gebouw waarin arbeiders woonden die geen eigen huis konden betalen.


Bedeling
Gem. loon in de 2e helft 19e eeuw 1,- gulden p/d
Bedeling lager dan het loon, anders ging men niet meer werken. Vaak bestond deze uit enkele kwartjes, soms paar guldens, brood, brandstof, kleding.

Rond 1850 kende iedere stad armenvoorzieningen door;
-kerkelijke organisaties
-particuliere organisaties
-gemeentelijke organisaties
Door dat deze 3 langs elkaar heen werkten kreeg de ene ‘arme’ heel veel, terwijl de andere ‘arme’ niks kreeg. Om verbetering aan te brengen in deze toestand begon de overheid na te denken over haar rol in de armenzorg.
In 1848 -> nieuwe grondwet van de liberale Thorbecke;
Het armenbestuur is een onderwerp van aanhoudende zorg en word door de wet geregeld.
Vooral de confessionelen zagen niets in het voorstel;
Zij wezen met nadruk op de scheiding tussen kerk en staat(de overheid mocht zich niet bemoeien met kerkelijke aangelegenheden). De confessionelen waren bang dat de kerken hun zeggenschap over de armen zouden verliezen, als de overheid de steun op zich nam.


Het onderwerp van Thorbecke werd van tafel geveegd.
In 1854 wordt in de 2e kamer een nieuwe armenwet gepresenteerd door de minister van binnenlandse zaken; ‘Geen burgerlijk armenbestuur mag hulp verlenen aan armen,dan na zich, voor zover mogelijk, te hebben verzekerd, dat zij die niet van kerkelijke of bijzondere instellingen van weldadigheid kunnen verlangen, en dan slechts bij volstrekte onvermijdelijkheid’. Deze wet werd aangenomen.
Praktijk: de overheid nam een steeds groter deel van de lasten voor haar rekening. De kerken zwegen, omdat zij het financieel wel makkelijk vonden.

1899: gids der Nederlandse Weldadigheid verscheen, waarin 7000 instellingen waren opgenomen die zich bekommerden om het welzijn van de armen. Daarnaast nog 2000 instellingen voor behoeftige bejaarden, wezen, verwaarloosden, zieken en werklozen.

Opvattingen over armenzorg
Liefdadigheid is gebaseerd op zorg voor de medemens. Toch hadden de confessionelen, socialisten en liberalen eigen motieven voor liefdadigheid:

Christenen: opvoedend aspect, wie gebruik maakte van bedeling moest ook de kerk bezoeken.
Liberalen: Armoede is eigen schuld. Deze stroming zette zich ook weinig in voor de armen.
Socialisten: geestelijke welstand is een groot goed maar de materiële welstand van de arbeiders had voorrang. Arbeiders werkten zich soms letterlijk het graf in.
Communisten: maakte zich minder sterk voor de armenzorg. Deze groep geloofde in een revolutie die een einde zou maken aan de aardse ongelijkheid.
Sociaal-democraten: geen tegenstanders van de armenzorg, maar richtten hun werk liever op de organisatie van de eigen gelederen. Armoede zou bestreden kunnen worden door loonsverhoging, kiesrecht, scholing en sociale wetgeving.
->Met dit doel werd in 1894 de Sociaal Democratisch Arbeiders Partij opgericht.


De liberalen kende een stroming jongliberalen, die zich realiseerden dat er iets gedaan moest worden aan de armoede.

In de laatste decennia van de negentiende eeuw ging het economisch beter in Nederland. Arbeiders begonnen bovendien, feller en beter georganiseerd, voor hun rechten op te komen. De liberalen begonnen te inzien dat hulp aan de armen goed samen kon gaan met eigenbelang.

§2 Vooral niet te veel geven
1900-1945
Deelvraag:
Welke oplossingen hadden de sociale bewegingen en de politieke partijen tussen 1900 en 1940 voor het sociale vraagstuk?

Meer goede wil dan geld
De jaren rond de eeuwwisseling waren economisch vruchtbaar en op sociaal gebied slaagde de overheid erin veel te bereiken:
-11 urige werkdag
- woningwet (weg met krottenwijken)
- ongevallenwet (1e NL sociale uitkering)
De SDAP werkte zo veel mogelijk mee aan de nieuwe wetgeving, ook al ging de socialistische voorman Pieter Jelles Troelstra niet altijd ver genoeg. In deze jaren werd verder ook de leerplicht ingevoerd. De verplichte scholing van de bevolking heeft veel bijgedragen aan het terugdringen van de armoede

Het kabinet van de confessionele Th. Heemskerk ontwierp de eerste verzekeringswetten voor zieken, invaliden en ouderen, maar het aantal mensen dat onder die wetten viel, bleef beperkt en de uitkeringen waren laag. Ook de nieuwe Armenwet van Heemskerk uit 1912 bracht niet de verbetering die velen hadden verwacht. De overheid bleef uitgaan van ‘opvang door de familie’. Ook het ‘subsidiariteitsbeginsel’ in de Armenwet gehandhaafd(kerk en particuliere behielden bij hulpverlening voorrang). Toch was het voortaan niet meer nodig dat een arme alles wat hij bezat moest verkopen, voordat hij hulp kon krijgen. (geen volstrekte onvermijdelijkheid)


Opvattingen over armenzorg
Aan het einde van de 19e gebruikte arbeiders het middel ‘staken’ om op te komen voor hun rechten. De conservatieve liberalen benadrukten dat vrijheid het belangrijkste goed van het individu was. Het staatsbelang was in hun visie identiek aan de bescherming van de vrijheid. De bestrijding van armoede had geen politieke voorrang. Iedereen werd vrijgelaten om arm of rijk te zijn. Ook in de regering lieten de socialisten van zich horen, zij vonden staking een rechtvaardig middel om een doel te bereiken. De regering accepteerden steun aan de armen als een plicht.

De confessionelen(SDAP) hadden vanaf 1900 een overmacht in de Tweede Kamer en dat betekende dat de Armenwet van 1912 grotendeels naar de confessionele opvattingen werd gevormd, omdat zij niet ontevreden waren over de oude. De uitvoering van de wet bleef als vanouds, opgedragen aan de gemeente en niet aan het provinciaals of landsbestuur omdat de gemeente dichter bij de burgers stond.

Door het oorlogsgeweld van de Eerste Wereldoorlog in de buurlanden liep de economie in Nederland sterk achteruit, met alle sociale gevolgen van dien. De oorlog veroorzaakte in Nederland een gevoel van saamhorigheid. Alle partijen begrepen dat de overheid gedwongen was om centrale maatregelen te nemen, zoals het financieren van de werklozenkassen van de vakbonden en de distributie van voedsel. Het ‘Koninklijk Nationaal Steuncommité’ coördineerde de hulp voor werklozen die niet waren aangesloten bij de vakbonds-verzekeringskas.
1914- officieel door Nederlandse overheid werden de vakbonden erkend

De magere jaren dertig
oktober 1929-> de ‘Beurskrach’ van in Wall Street van de VS=> wereldcrisis die ook Europa met zich mee sleepte. De gevolgen waren vanaf 1931 merkbaar. Op het dieptepunt van de crisis waren er meer dan een half miljoen werklozen.
Werkloosheid betekent niet alleen minder inkomen, maar ook verveling en frustratie.

Welke politiek voerde de overheid om de werkloosheid en de armoede te bestrijden?
Zowel de confessionelen, de liberalen als de socialisten werden min of meer overvallen door de crisis. De overheid meerde de crisis het best te bestrijden door middel van bezuiniging in de vorm van verlagingen van de ambtenarensalarissen en de uitkeringen.(afwachten/hopen op betere tijden).

De Nederlandse Verbond van Vakverenigingen stelde samen met de SDAP het ‘Plan van Arbeid’ op. Het doel van het plan was het garanderen van de bestaanszekerheid op een behoorlijk welvaartspeil. Daartoe waren maatregelen nodig die de consumptie moesten stimuleren zoals het opzetten van grote publieke werken.

Onrust was er weinig in de jaren ’30. Het leven was werklozen werd nauwgezet in de gaten gehouden en de overheid organiseerde voor werklozen werkverschaffing. Er was nauwelijks solidariteit tussen werkenden en werklozen en de gelatenheid was vrijwel algemeen. Daarmee werd bespaard op de uitkeringen en konden voor weinig geld openbare werken worden uitgevoerd.

§3 Van gunst naar recht
de tijd na 1945
Deelvraag:
Hoe ontwikkelde het naoorlogse Nederland zich tot een verzorgingsstaat?

Wederopbouw
Er zijn verschillende factoren te noemen voor het snelle naoorlogse herstel van Nederland:
-- Samenwerking: In de jaren ’50 werkten de werknemers, werkgevers en de overheid
nauw samen,
-- Er was een langdurige loonmatiging
-- Economische hulp vanuit de VS ( het Marshallplan 12miljard gulden!!!)
-- Ontdekking van enorme aardgasvoorraden in 1959 kon de basis van Nederland
blijvend worden versterkt.
De welvaart groeide en verspreide zich over heel de bevolking. Symbool = televisie

In de tijd van de wederopbouw werd anders gedacht over de economie dan vóór de oorlog. Er was minder bezwaar tegen het feit dat de overheid schulden maakte. De uitgaven stegen mede omdat de overheid zich voor het eerst ten volle verantwoordelijk voelde voor de sociale zekerheid. Armoede hoort niet huis in een fatsoenlijk land van de bevolking besefte de regeerders van NL na 1945.

Toch was er nog veel armoede. De jaren 50 bleven voor velen een moeilijke periode. De lonen en uitkeringen waren laag. In de jaren ’60 steeg de welvaart. De betekenis van armoede veranderde, er werd gesproken over moderne armoede.


Naar een welvaartsstaat
Na de bevrijding kreeg Nederland een ‘Noodkabinet’, waarin ook de socialist Willem Drees zitting had. N de jaren 1946 tot 1958 werd het Noodkabinet opgevolgd door rooms-rode kabinet, gevormd door de Katholieke Volkspartij en de Partij van de Arbeid.
Een belangrijke taak voor de rooms-rode coalitie na de WOII was de invoering van een sociaal zekerheidstelsel. Gekozen werd er voor een combi van sociale verzekering en sociale voorzieningen. De sociale verzekeringen worden door de burgers en bedrijven betaald (vb. De WAO, AOW en WW)
AOW: Algemene Ouderdomswet
WW: Werkloosheidswet
WAO: Wet op Arbeidsongeschiktheid
ABW: Algemene Bijstandswet

1947-> noodwet (Willem Drees)(zorgde voor leningen van de hoogste nood) principieel belangrijk

Halverwege de jaren ’50 begon de discussie opnieuw: particuliere of overheidszorg?
Confessionelen: sociale verzekeringen met recht op uitkeringen en plicht tot premie betaling.
Socialisten: staatspensioen met recht op een uitkering die door de schatkist werd betaald.

algemene bijstandswet
In 1965 werden de bijstandwet ingevoerd. Dit betekende het einde van vrijwillige, liefdadige armenzorg in Nederland. De ABW was bedoeld als een sociaal vangnet, een laatste mogelijkheid voor mensen met problemen die geen beroep op de andere voorzieningen konden doen.

De Bijstandwet zou anders moeten dan de Armenwet. Er kwam een aparte wet voor de verstrekking van immateriële voorzieningen zoals Maatschappelijk Werk. Hierin bleef het particuliere initiatief een grote rol spelen, zoals de confessionelen graag wilden. Daarnaast moest de Bijstandwet zorgen voor materiële zaken. Naar de wens van de socialisten zou hier de overheid een hoofdrol krijgen.


In de jaren 80 kreeg de verzorgingsstaat veel problemen. Het aantal niet-actieven steeg, net als de bejaarden en de arbeidsongeschikten. Dus begon Den Haag te snijden in de sociale zekerheid. De uitkeringen gingen voorzichtig omlaag.

§4 Nederland en Europa
sociaal op weg

Deelvraag:
Hoe is het rond het jaar 2000 in Europa en Nederland met de armoedegesteld en hoe wordt geprobeerd het sociale vraagstuk op te lossen?

Europees sociaal beleid
De samenwerking van de landen in Europa begon met de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) in 1957. In 1995 bestond de tot Europese Unie omgevormde gemeenschap al uit 15 lidstaten.

Na het einde van de Tweede Wereldoorlog werden de eerste stappen gezet die leidden tot de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap in 1957. Nederland stond na 1945 vooraan als het op Europese samenwerking aankwam. De eenwording is toch een buitengewoon moeizaam en ingewikkeld proces.

Europese armoede
Rond 1990 is het toch veel armoede in Europa. De critici beweren dat armoede in Europas geen werkelijke armoede is. De ouden van dagen, de arbeidsongeschikten, de werklozen zijn misschien arm ten opzichte van de rijken, maar schatrijk ten opzichte van de armzaligen in de 3de Wereld landen, op de vlucht voor honger of oorlogsgeweld. De armen van het westen hebben altijd nog een minimuminkomen en een dak boven het hoofd. Europa is rijk, maar schept zelf zijn luxeprobleem.

Europees sociaal beleid

In 1991 werden nieuw plannen geformuleerd om het Europese sociale beleid te verbeteren, Ieder half jaar is 1 van de lidstaten voorzitter van de Unie en daarmee tevens gastheer voor de andere landen.

Wat wordt er aan het armoedevraagstuk gedaan?
In het algemeen kan worden gesteld dat het EU-beleid 3 terreinen bestrijkt:
-> Infrastructuur (milieubescherming, telecommunicatie, energie)
-> Menselijke Hulpbronnen (arbeidsmarktmaatregelen, onderwijs)
-> Investeringen (kredietverstrekking van de Europese Investeringsbank aan het
Bedrijfleven)
De leden dragen uit hun landelijke begroting bij aan de financiering van de Europese Unie want het (sociale) beleid kost geld.

De toekomst
In de toekomst zal er hard gewerkt moeten worden aan het behoud van de sociale voorzieningen in de Unie. Alle leden kampen met het probleem dat de verzorgingsstaat onbetaalbaar wordt.

De sociale problemen waar de Unie voor komt te staan zijn nauw verbonden met de economische ontwikkelingen. Daarin is de werkloosheid het grootste struikelblok.

REACTIES

H.

H.

slecht

8 jaar geleden

S.

S.

echt slecht

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.