Hoofdstuk 6, 7 en 8

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3000 woorden
  • 21 juli 2005
  • 68 keer beoordeeld
Cijfer 7
68 keer beoordeeld

Samenvatting Hoofdstuk 6+7+8 H6 1492: Blanken kwamen naar Amerika en namen het in. 1775: De dertien engelse koloniën kwamen in Noord-Amerika in opstand tegen de Engelsen. Ze riepen de onafhankelijkheid uit. 1787: Maakten de Amerikanen een grondwet
Elke kolonie werd een staat en alle staten bij en elkaar een Unie( V.S.). In Amerika is er de scheiding van de macht( Trias Politicas). • De uitvoerende macht ligt bij de president. Hij wordt samen met de vice-president voor vier jaar gekozen. Hij is opperbevelhebber van leger en vloot. Ook benoemt de president de belangrijkste ambtenaren. Hij heeft het recht de door het congres aangenomen wetten te verbieden. Het vetorecht van de president kan door een tweederde meerderheid van het Congres ongedaan worden gemaakt. • De wetgevende macht ligt bij het Congres, deze bestaat uit de Senaat en het Huis van Afgevaardigden. In de senaat zitten van iedere staat twee afgevaardigden. Deze worden rechtstreeks door het volk gekozen. Een senator zit 6 jaar, en het Huis van Afgevaardigden 2 jaar. • Het Congres keurt wetten goed of af. Het Congres kan de president afzetten. De Senaat moet alle benoemingen van de president goedkeuren. • Alleen het Congres kan een land de oorlog verklaren. Ook moet het toestemming geven om aan militaire zaken geld uit te geven. • De rechtsprekende macht ligt in de handen van rechters. De hoogste rechtbank is het Hooggerechtshof. Deze bestaat uit negen mensen die voor het leven gekozen worden. Deze kijken of een wet in strijd is met de grondwet. Zo kunnen ze op de president en het congres controle uitvoeren. • De regering van de Unie is slechts bevoegd op het gebied van de buitenlandse economie en politiek. De regeringen zelf regelen het onderwijs, verkeer politie enz. De grondwet werd “heilig” verklaard. Er mocht niks aan veranderd worden maar wel wat aan toegevoegd. • 1865: afschaffing van de slavernij • 1870: algemeen kiesrecht voor mannen • 1920: kiesrecht voor vrouwen • 1951: president mag maar eenmaal herkozen worden
In Amerika is er een tweepartijenstelsel. Afwisselend word er voor de republikeinen en dan voor de democraten. De andere partijen krijgen nooit genoeg stemmen. Democraten • Willen macht van de president en zijn ministers vergroten

Republikeinen: • Willen een zo groot mogelijke macht voor de afzonderlijke staten. Presidentsverkiezingen: • Eerst kiest elke partij een eigen kandidaat. Dit wordt voorverkiezing genoemd. Degene die dit wint wordt de presidentskandidaat voor die partij. Dit gebeurt op de partij conventie. Meestal in juni/juli gehouden. • De verkiezingen worden gehouden op de eerste dinsdag van november. Iedere staat heeft kiesmannen. Degen die de meeste stemmen krijgt, krijgt alle kiesmannen van de staat. • Tegelijk met de president wordt de vice-president gekozen. • De president blijft 4 jaar. H7 In de jaren ’20 was de welvaart zeer ongelijk verdeeld. In de jaren ’20 liet de regering de bedrijven zoveel zijn gang gaan. Ze probeerden zoveel mogelijk de weg voor de bedrijven te ruiken, zoals stakingen tegen gaan. Als er veel geld gemaakt zou worden zou het voor iedereen goed zijn. In de jaren ’20 bleek reclame een heel machtig wapen. Mensen kregen de drang om de producten te kopen hierdoor. Doordat niet veel mensen contant al die dingen konden kopen, werd er een afbetalingssysteem ontworpen. Consumptiemaatschappij: samenleving waarin het vooral om gaat de mensen zoveel mogelijk goederen te laten gebruiken en verbruiken. De Russische Revolutie van 1917 en communistische pogingen tot revolutie elders in Europa hadden Amerikanen angst ingeboezemd. Na de oorlogsjaren brak er bovendien een periode aan van onrust, stakingen en zelfs bomaanslagen. Lange werktijden, ongezonde werkomstandigheden, prijzen die meer stegen dan de lonen leidden op veel plaatsen tot stakingen van mensen die wel werk hadden. De bereidheid van zwarten en pas aangekomen immigranten om, door de nood gedwongen, tegen lage lonen te werken en de plaats van stakende arbeiders te nemen, wekte de ergernis van andere arbeiders. Onder leiding van het ministerie van Justitie. Deze jacht was echter snel voorbij. Vrijwel alleen immigranten uit Noordwest Europa mochten immigreren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog begon een grote trek van zwarten uit het zuiden naar de steden in het noorden. Daar kwamen ze in getto’s terecht. Later in de jaren ’20 werd de uittocht massaal. In het zuiden waren de omstandigheden voor de zwarten het ergst. De zwarten waren bereid tegen zeer lage lonen te werken en bij stakingen de plaats van de blanke arbeiders in te nemen. Daardoor kwam het in veel steden tot rassenonlusten. In 1919 werd het 18de amendement op de grondwet aanvaard. Dit verbood alcoholhoudende drankjes, het drinken ervan, vervoeren en maken. Dit heette ook wel de “drooglegging” Tijdens de oorlog hadden de Amerikaanse boeren veel naar Europa kunnen uitvoeren. Na de oorlog viel de markt weg. Overproductie was het gevolg. Bijna een half miljoen boeren verloren hierdoor hun bedrijf. In de loop van de jaren ’20 kregen de boeren de beschikking over machines. Waardoor meer overproductie ontstond. Intellectuelen, schrijvers en kunstenaars hadden kritiek op de bekrompenheid van de Amerikaanse samenleving in de jaren ’20 en op de almacht van de zakenlieden. Ze verlieten uit ergernis Amerika. In 1919 kregen de vrouwen stemrecht. Men verwachtte dat hun deelname aan de politiek een goede invloed zou uitoefenen. Maar de “nieuwe vrouw”van de jaren ’20, flapper genoemd, wilde dezelfde vrijheid als de mannen hebben om hun leven zo in te richten als zij zelf wilde. In 1928 won de republikeinse partij met haar presidentskandidaat Herbert Hoover. Hij stelde zich voor dat hij wist hoe de economische machine van de VS. draaiende gehouden moest worden. Een paar maanden na de ambtaanvaarding van Hoover kwam plotseling een eind aan de “Republikeinse welvaart”. Begin 1929, stokte de autoverkoop enz. Steeds meer probeerden hun aandelen te verkopen. Het aanbod van aandelen was zo groot dat er een crisis ontstond. De Amerikaanse economie vertoonde aan het einde van de jaren ’20 enkele zwakke plekken. Deze werden zo groot dat in 1933 een kwart van de beroepsbevolking werkloos was( 15 miljoen mensen) in de jaren ’20 profiteerde ongeveer een kwart van de welvaart, de rest leefde van een minimumloon. Omdat er een consumptiemaatschappij was ontstaan, moest de ongelijke inkomensverdeling op den duur gevolgen hebben. De vraag bleef achter bij het aanbod. Dit veroorzaakte overproductie. Bedrijven gingen failliet en arbeiders werden ontslagen. Bedrijven klopten aan bij de banken, maar die kwamen ook in de problemen. Politici waren te optimistisch, dus gingen veel mensen geld lenen. Daardoor werden de prijzen van de aandelen ook steeds hoger. De banken gaven veel meer krediet dan ze geld in de kas hadden. In normale tijden levert dat geen probleem op. Maar door de economische crisis bleek men niet in staat het geleende geld terug te betalen. Veel banken gingen failliet. De crisis van Wall Street werd het begin van een grote economische teruggang, een depressie. De crisis werd na 1930 steeds erger. De crisis was inmiddels overgeslagen naar Europa. Roosevelt beloofde de kiezers een New Deal. Volgens Roosevelt had het bedrijfsleven in de jaren ’20 veel te veel invloed gekregen. De federale regering moest meer doen voor de bevolking. Roosevelt won met een forse meerderheid. Kennelijk gaf de bevolking voorkeur aan zijn ideeën. Vlak na zijn ambtsaanvaarding kondigde hij een bankvakantie aan. De banken werden een week gesloten. Ze werden flink gevuld met geld zodat de bevolking weer geld konden opnemen. Zo kreeg de bevolking weer vertrouwen in de bank. De boeren werden gevraagd minder te produceren. Wanneer ze dat deden, kregen ze subsidie. Zo hoopte Roosevelt dat de prijzen voor landbouwproducten omhoog gingen en de koopkracht van de boeren toe zouden nemen. Omdat er minder verbouw werd, waren er ook minder arbeiders nodig. Eerst hadden de kleine boeren daar alleen nadeel van, later werd ook voor hun maatregelingen genomen. National Industrial Recovery Act: hierin werd het bedrijfsleven uitgenodigd met de overheid afspraken te maken. Het doel was overproductie en slechte werkomstandigheden tegen te gaan. Per bedrijfstak werden zaken geregeld. Na enkele jaren bleek het geen economisch wondermiddel te zijn. Dit kwam doordat teveel bedrijven niet meededen met de plannen. De kleine bedrijven vonden dat de grote bedrijven zich bevoordeelden ten opzichte van de kleine. De consumenten waren ook niet blij, omdat de prijzen van verschillende producten gingen omhoog. Work Progress Administration: deze nam maatregelen om werklozen aan de slag te krijgen. Tussen 1935 en 1943 voerde de Wpa ruim een miljoen projecten uit. Deze gaf alleen aan een kwart van de werklozen werk. Naast economisch herstel en steunverlening had de New Deal ook hervorming op het programma staan. Hij zei dat hij hervormde om te bewaren. Hij wilde het kapitalistische stelsel bewaren. Dat kon alleen als de uitwassen ervan bestreden werd. Na 1934 werd het bedrijfsleven niet meer gevraagd om mee te werken, maar daartoe gedwongen via wetten. The New Deal: De periode waarin Roosevelt probeerde zijn plannen in harmonie met het bedrijfsleven door te voeren
Tweede New Deal: De periode waarin hij zijn plannen tegen de zin van het bedrijfsleven in probeerde door te voeren. Social Security Act: werd in 1935 een begin gemaakt met het verzekeren van werknemers tegen ziektekosten, werkloosheid en ouderdom. Niet alle arbeiders hadden daar profijt van. Daarom was de SSA niet meer dan een begin. Het geld voor die verzekering moest van de werknemers en werkgevers komen. De republikeinen verweten Roosevelt ervan dat hij van de VS een socialistische staat wilde maken. Toen de republikeinen in 1936 verloren moesten ze sociale verzekeringen wel erkennen. De democraten gingen hier altijd verder in dan de Republikeinen. De New Deal probeerde ook de positie van de vakbonden te versterken. In de jaren ’20 had de Big Business de macht. Nu moesten ze het delen met Big Labor( arbeiders) hiernaast ontstond een derde macht, Big Goverment. Hierdoor kreeg de regering meer invloed op de economie. In 1934-1936 verklaarde het Hooggerechtshof enkele belangrijke wetten in strijd met de grondwet. Om meer invloed te krijgen in de rechterlijke macht wilde Roosevelt naast de bestaande rechters nog een rechter benoemen zodat die voor de New Deal zou stemmen. Roosevelt wou in Europa vechten tegen de nazi’s, en daar had hij de steun voor nodig van heel Amerika. De zuidelijke democraten wilden hem alleen helpen als hij de New Deal niet verder zou uitvoeren. Roosevelt kreeg zoveel gedaan omdat tussen 1933-1936 het Congres bijna als een man achter hem stond. Tijdens crisissen, waarvan hij er wel een paar had gehad, geloofde het volk de President dan in normale tijden. Voor de New Deal werden alle openbare functies vervuld door mensen die blank waren. NA de New Deal veranderde dat. Hij zorgde er ook voor dat de zwarten een eerlijk aandeel in de New Deal kregen. De zwarten liepen massaal over naar de democraten. Eerst zaten ze namelijk bij de republikeinen omdat die hen van de slavernij hadden gered. Het lukte Roosevelt ook om door de crisis te komen zonder de democratische waarden aan te tasten. H8 Roosevelt maakte van Amerika een militaire supermacht. Door mee te doen aan de oorlog moest hij op binnenlandse politiek terrein geven. Hij moest weer de steun van de werkgevers proberen te verkrijgen. Dus benoemde hij werkgevers in plaats van New Dealers voor posities. De midden en bovenlaag waren niet zo voor de plannen van Roosevelt. Dit lieten ze ook zien door in het Huis van Afgevaardigden de republikeinen een meerderheid te geven. In 1944 werd Roosevelt’s echter weer gekozen. Hij stierf in 1945 en werd door zijn vice-president, Truman opgevolgd. Truman ging door met Roosevelt’s plannen en noemde het de Fair Deal. Truman probeerde tevergeefs betere sociale voorzieningen voor zieken en bejaarden te krijgen. In 1948 werd Truman gekozen. Dit was een grote nederlaag voor de republikein. In de komen jaren zou een republikeinse senator, Joseph McCarthy echter de regering vaak slap en communistisch noemen. Hij zou ook veel mensen vervolgen. In 1952 won de republikein Dwight Eisenhower, een populaire generaal uit de tweede wereld oorlog./ Eisenhower zette de buitenlandse politiek van Truman voor, maar hield zich niet zo bezig met binnenlandse politiek. Hij hield het grootste deel van de New Deal in stand. Hij geloofde niet dat wetten het denken van mensen kon veranderen. Maar tussen 1953-1968 deed het Hooggerechtshof enkele uitspraken over discriminatie. Dit ondermijnde de apartheid in het zuiden. Volgens de uitspraken mochten zwarten met blanken naar school. In 1960 stonden Richard Nixon, vice-president van Eisenhower, en J.F. Kennedy tegenover elkaar. Nixon had de meeste kans, hij was eerder de Tweede man en had veel ervaring op binnenlandse en buitenlandse politiek. De Democraten steunden hun kandidaat niet zoals de republikeinen dat bij Nixon deden. Dit kwam omdat Kennedy Katholiek was, en dat lag niet goed bij de protestantse democraten. Kennedy zei dat hij van Amerika weer een militaire grootmacht zou maken. Op binnenlands gebied had hij ook grote plannen. Met de New Frontier bedoelde hij de navolging van de New Deal. Hij wilde discriminatie en armoede bestrijden. Het congres hield de plannen tegen of veranderde ze zoveel dat er niks van overbleef. Kennedy wilde ook dat de prijzen en lonen niet omhoog gingen zodat ze een concurrerende functie hielden. Dit was een voordeel voor iedereen. De werkloosheid daalde sterk. In eerste instantie kon Kennedy niet echt veel doen tegen de rassenkwestie. Hij zou namelijk te veel tegenwerking krijgen. Toen het uit de hand liep kwam hij met een wetsvoorstel, de Civil Rights Act, dat een volledig einde moest maken aan de apartheid in de zuidelijke staten. In 1962 werd President Kennedy vermoordt, hij werd opgevolgd door Lyndon B. Johnson. Johnson besloot, in tegenstelling van Kennedy, voorrang te geven aan de binnenlandse politiek. Hij ontvouwde een programma onder de naam”The Great Society”doel ervan was de taken van de federale overheid flink uit te breiden. Hij kreeg met een ander Congres te maken dan Kennedy. Dit Congres stond geheel achter Johnson. In hetzelfde jaar dat Johnson de oorlog tegen de armoede afkondigde, vergrootte Johnson de Amerikaanse inmenging in Vietnam. Deze oorlog zou onvoorstelbaar veel leed en geld kosten. Hierdoor kon hij minder van zijn “Great Society” programma uitvoeren. Het lukte Johnson om de Civil Rights Act er doorheen te krijgen en stelde zelf een andere wet op die de regering de macht gaf het stemrecht van de zwarten te beschermen en te bevorderen, Voting Rights Act. Veel zwarten buiten het zuiden waren niet blij met die wetten. Die wilden juist meer economische vrijheid. Door de langdurige en eindeloze oorlog in Vietnam en de vele slachtoffers, gingen veel mensen tegen de oorlog demonstreren. Hierdoor stelde Johnson zich niet meer verkiesbaar. In 1968 werden Martin Luther King en de broer van John Kennedy, Robert Kennedy vermoord. Robert Kennedy had daarvoor een overwinning behaald in de voorverkiezingen. De strijd om het presidentsschap werd gewonnen door Nixon. Nixon presenteerde zichzelf als de vertegenwoordiger van de zwijgende meerderheid. Hij vond dat een kleine minderheid die veel kabaal maakte teveel macht had. De zwijgende meerderheid wilde orde. Nixon werd vooral gezien als vredespresident doordat onder hem er goede betrekking werden gemaakt tot de Su en China. Het tweede ambtstermijn van Nixon liep uit tot een groot fiasco. Het bleek dat de hele regering Nixon corrupt was. Zijn partij had ingebroken in het hoofdkantoor van de democraten. Het congres wilde hem afzette, maar Nixon nam zelf ontslag. Als gevolg van de schandalen rond de President, besloot het congres de macht van de president te beperken. Ze wilden de macht van het congres vergroten en die van de president te verkleinen. Dit veroorzaakte problemen. Het congres kan moeilijk, met al die verschillen een land leiden. In de tweede helft van de jaren ’70 ontstond er nogal was problemen met de buitenlandse politiek. Daarom had Amerika een sterke leider nodig. Nixon was opgevolgd door Ford. En die moest in 1976 weer plaatsmaken voor de Democraat Jimmy Carter. Het is gemakkelijk deze presidenten de schuld te geven maar dat is niet helemaal rechtvaardig. Hun macht was vergeleken met die van hun voorgangers ingeperkt. Ford en Carter wilden in de eerste plaats eerlijkheid om het geloof in de president te herstellen. De belangstelling van het volk daalde. Steeds minder mensen gingen stemmen. Bij de verkiezingen van 1980 won Republikein Ronald Reagan van Democraat Carter. Ze kozen hem omdat ze dachten dat hij een meer slagvaardig beleid zou voeren dan Carter. Carter vond dat de individu meer op eigen benen moest staan. Sociale verzekeringen werden gekort. Belastingen werden verlaagd en defensie werd verbeterd. Reagan bleef acht jaar president. De strijd om het presidentsschap in 1988 was nog vuiler dan normaal. De republikeinse leugens van Bush wonnen uiteindelijk van die van de Democraten. Met in beide huizen van het Congres een democratische meerderheid. Dat hield automatisch Bush tegen. Hij zei dat in de afgelopen jaren er teveel op geld en bezittingen was gelet en niet op het lot van naasten. Voor de twee grote binnenlandse problemen vond hij geen oplossing • De relaties tussen blank en zwart: veel zwarte politici bereikten invloedrijke posities. Maar de verhouding tussen blanken en zwarten was verreweg van perfect. Het was zelf zo erg dat er een rassenrel ontstond in april 1992 in LA. • Het begrotingstekort: tijdens Bush steeg deze enorm. Er was veel geld nodig voor verbetering van onderwijs, positie zwarten enz. het begrotingstekort moest ook worden opgelost. Dus moesten de Amerikanen toch meer belasting betalen. • Een stijgende werkloosheid: Aangezien de binnenlandse politiek van Bush niet zo werkte probeerde hij zich vooral te onderscheiden in de buitenlandse politiek. De buitenlandse successen zoals het beëindigen van de koude oorlog en het verdrijven van de Irakezen uit Koeweit, hielden niet weg dat hij het verwijt kreeg dat hij zich te weinig met binnenlandse politiek bezighield. In 1992 won Clinton de verkiezingen. Dit kwam mede doordat Bush niet meer werd vertrouwd door de bevolking. Clinton zei dat hij zich veel meer dan Bush zou bezighouden met de economie. Clinton werd echter vaak tegengewerkt door de Republikeinen en de zuidelijke conservatieven democraten. Hierdoor kon hij enkele wetten niet doorvoeren. In 1994 was er een grote nederlaag voor democraten in de beide huizen van het Congres. Hierdoor werd Clinton nog meer beperkt. Met tegenzin keurde hij enkele wetten, die waren voorgesteld door de Republikeinen goed. In 1996 werd Clinton herkozen. De republikeinen hielden echter de meerderheid in het Congres. Hierdoor moest Clinton vaak compromissen maken. Dit deed hij heel goed. Mensen hadden hem gekozen omdat het in de jaren ’90 het in Amerika economische goed ging.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.